Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30370 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30370 nr. A |
7 februari 2006
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de toekomstbestendigheid van de Werkloosheidswet te waarborgen en het besluit om die wet te dereguleren en inzichtelijker te maken af te ronden alsmede de ontslagpraktijk te versoepelen en in verband daarmee de Werkloosheidswet en enkele andere wetten te wijzigen;
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WERKLOOSHEIDSWET
De Werkloosheidswet zoals deze komt te luiden indien artikel I van het bij koninklijke boodschap van 7 september 2004 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten, in verband met aanscherping van de wekeneis (Kamerstukken 29 738) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b, wordt «Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» de eerste maal vervangen door: UWV.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
m. CWI: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 7 vervalt.
Artikel 8, tweede lid, komt te luiden:
2. Een persoon, wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, herkrijgt bij beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, indien de werkzaamheden worden beëindigd binnen een periode die gelijk is aan de uitkeringsduur, danwel binnen anderhalf jaar, indien de uitkeringsduur korter is dan anderhalf jaar.
In de artikelen 11, 16, 22, 22a, 22b, 23, 25, 26, 27, 27a, 27b, 27c, 27d, 27e, 27g, 27h, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35a, 35b, 36, 36a, 37, 38, 39, 53, 54, 56a, 58, 59, 64, 66, 72, 73, 76, 76a, 79, 81, 98, 99, 101, 116, 126c, 127a, 128, 129, 130j en 135a wordt «Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» telkens vervangen door: UWV.
Onder vernummering van hoofdstuk IIa tot hoofdstuk II vervalt hoofdstuk IIb.
Het opschrift van het nieuwe hoofdstuk II komt te luiden:
HOOFDSTUK II. DE UITKERING BIJ WERKLOOSHEID
De verdeling van het nieuwe hoofdstuk II in afdelingen vervalt.
In het nieuwe hoofdstuk II vervalt in de opschriften van de paragrafen 1, 2 en 3 «loongerelateerde».
In het nieuwe hoofdstuk II wordt het opschrift «§ 1. De duur van de uitkering» vervangen door «§ 4. De duur van de uitkering» en wordt het opschrift «§ 2. De hoogte van de uitkering» vervangen door: § 5. De hoogte van de uitkering.
In artikel 15 vervalt «loongerelateerde».
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «artikel 61, eerste lid,» vervangen door: artikel 61.
2. Het zevende lid komt te luiden:
7. Bij ministeriële regeling kunnen voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het tweede lid, regels worden gesteld omtrent de gelijkstelling van uren waarin geen arbeid is verricht met arbeidsuren en het buiten beschouwing laten van uren waarin arbeid is verricht.
3. Het achtste lid vervalt, onder vernummering van het tiende lid tot achtste lid en het twaalfde lid tot tiende lid.
4. In de tweede zin van het achtste lid (nieuw) wordt «het negende lid» vervangen door: artikel 16a, tweede lid,.
5. Het negende lid komt te luiden:
9. In afwijking van het eerste lid is tevens werkloos de werknemer die voldoet aan het eerste lid, onderdeel b, doch niet voldoet aan het eerste lid, onderdeel a, uitsluitend vanwege het feit dat hij recht heeft op onverminderde doorbetaling van loon en de werkgever dit loon niet voldoet omdat hij verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61. De eerste zin vindt slechts toepassing gedurende de periode dat de voor de werknemer rechtens geldende opzegtermijn langer duurt dan de opzegtermijn, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, en voorzover de werknemer direct voorafgaande aan deze periode recht had op een uitkering op grond van hoofdstuk IV over de opzegtermijn bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b.
Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de eerste dag van werkloosheid de eerste dag waarop een verlies van een of meer uren, alsmede een verlies van het recht op onverminderde doorbetaling van het loon over die uren intreedt in de kalenderweek waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 16, eerste of achtste lid.
2. Indien bij het intreden van het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet wordt voldaan aan een van de overige in dat lid bedoelde voorwaarden, of de werknemer geen recht op uitkering heeft op grond van artikel 19, wordt, in afwijking van het eerste lid, voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen als eerste werkloosheidsdag aangemerkt, de dag van de kalenderweek waarop aan de overige voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan en artikel 19 niet meer aan het recht op uitkering in de weg staat.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid is de eerste dag van werkloosheid voor de werknemer, bedoeld in artikel 16, negende lid, de dag na het einde van de termijn, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 17 komt te luiden:
Recht op uitkering ontstaat voor de werknemer indien hij in 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht.
Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:
1. «artikel 17, onderdeel a,» wordt telkens vervangen door «artikel 17».
2. In het eerste lid worden de onderdelen d en e geletterd c en d.
3. In het tweede lid wordt «ingevolge dit hoofdstuk of hoofdstuk IIb dan wel op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» vervangen door: op grond van dit hoofdstuk of op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Artikel 17b vervalt, onder verlettering van artikel 17c tot artikel 17b.
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en vierde lid vervallen, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «Artikel 17 is niet van toepassing» vervangen door: De artikelen 17 en 42, tweede lid, zijn niet van toepassing.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel e, vervalt, onder verlettering van de onderdelen f tot en met m tot e tot en met l.
2. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Onder wachtdagen worden niet verstaan de eerste dertien weken van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
3. In het vijfde lid wordt «onderdeel k» telkens vervangen door «onderdeel j» en vervalt onderdeel c, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.
4. In het zesde lid wordt «onderdeel a tot en met h» vervangen door: onderdeel a tot en met g.
5. In het zevende lid wordt «onderdeel h» vervangen door: onderdeel g.
6. In het negende lid (nieuw) wordt «onderdeel f» vervangen door: onderdeel e.
7. Het negende tot en met elfde lid worden vernummerd tot achtste tot en met tiende lid.
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde en vierde lid komt te luiden:
3. Voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel b, van toepassing is, eindigt het recht op uitkering ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij arbeid als werknemer verricht dan wel ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij minder beschikbaar is voor arbeid dan het aantal arbeidsuren dat hij heeft verloren.
4. Zo nodig in afwijking van het derde lid eindigt het recht op uitkering geheel indien de werknemer:
a. al dan niet opeenvolgend een zodanig aantal uren arbeid als werknemer verricht dat een verlies aan arbeidsuren resteert van minder dan vijf en minder dan de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16; of
b. beschikbaar is voor arbeid voor minder dan vijf en minder dan de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16.
2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot vijfde lid.
3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:
a. de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het derde en vierde lid, ter zake waarvan het recht op uitkering eindigt. Deze regels hebben betrekking op het buiten beschouwing laten van uren waarin arbeid wordt verricht en de gelijkstelling van uren waarin geen arbeid is verricht met uren waarin arbeid wordt verricht; en
b. het geheel of gedeeltelijk eindigen van een recht op uitkering bij samenloop van uitkeringen op grond van dit hoofdstuk.
4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing gedurende de eerste dertien weken van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte indien hij hierdoor minder of niet beschikbaar is voor arbeid dan het aantal arbeidsuren dat hij heeft verloren.
7. Voor de toepassing van het zesde lid worden perioden van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
In artikel 21, derde lid, onderdeel a, wordt «onderdeel f, h, of k» vervangen door: onderdeel e, g of j.
In de artikelen 22, 26, 27 en 72 wordt «Centrale organisatie werk en inkomen» telkens vervangen door: CWI.
Artikel 23 vervalt, onder vernummering van artikel 22b tot artikel 23.
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien:
a. aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt;
b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
2. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot derde tot en met vijfde lid vervalt het derde lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «het eerste en vierde lid» vervangen door: het eerste en derde lid.
4. Het zesde lid komt te luiden:
6. Het niet voeren van verweer door de werknemer tegen of het instemmen van de werknemer met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot overtreding van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, of het vijfde lid.
5. Onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
7. Het tweede en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, onder 3°.
6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aan werknemers in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° of 4°, opgelegd.
Aan artikel 26 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aan werknemers in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdelen d, f of g, opgelegd.
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede zin van het eerste lid komt te luiden: In dat geval weigert het UWV de uitkering gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen naar 35 over de volledige duur van de uitkering, maar ten hoogste over een periode van 26 weken.
2. In het derde lid wordt «24, eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 4°, of zesde lid,» vervangen door: 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 4°, of vijfde lid,.
3. Na het derde lid wordt onder vernummering van het vierde tot en met het achtste lid tot vijfde tot en met het negende lid een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien de verzekerde, bedoeld in de Ziektewet, die gedurende de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een uitkering ontvangt op grond van deze wet een verplichting voortvloeiend uit artikel 45, eerste lid, van de Ziektewet niet is nagekomen, weigert het UWV de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «in het derde lid» vervangen door: in het derde of vierde lid.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «in het derde lid» vervangen door: in het derde of vierde lid.
6. In het negende lid (nieuw) wordt «het derde en vierde lid» vervangen door: het derde, vierde en vijfde lid.
Artikel 28 komt te luiden:
Indien het UWV een maatregel als bedoeld in artikel 27 heeft opgelegd, zet het in geval van herleving van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 21 een weigering van de uitkering voort.
Aan artikel 30 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De uitkering wordt uitbetaald over 5 dagen per week.
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot tweede en derde lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «In afwijking van het derde lid» vervangen door: In afwijking van het eerste lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «in het eerste en het tweede lid» vervangen door: in het eerste lid.
Artikel 34a vervalt.
Artikel 35 komt te luiden:
De uitkering wordt niet betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste zin.
Na artikel 35a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de werknemer toestemming heeft verkregen van het UWV om werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, te verrichten en het recht op uitkering op grond van het tweede lid van dat artikel blijft bestaan, wordt de uitkering verminderd met 70% van de inkomsten uit of in verband met die werkzaamheden.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, de berekening daarvan en de periode waaraan deze worden toegerekend.
In artikel 35b, eerste lid, wordt «de artikelen 34, 35 en 35a» vervangen door: de artikelen 34, 35, 35a en 35aa.
In artikel 35b, eerste lid, wordt «de artikelen 34, 35, 35a en 35aa» vervangen door: de artikelen 34, 35a en 35aa.
Artikel 35c vervalt.
In artikel 42, vierde lid, wordt «artikel 83c» vervangen door: artikel 83i.
Artikel 42 komt te luiden:
1. De uitkeringsduur is drie maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
2. Indien de werknemer:
a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar loon te hebben ontvangen; of
b. onmiddellijk voorafgaande aan of op zijn eerste dag van werkloosheid recht heeft op een uitkering op grond van een wet als genoemd in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, c, of d; wordt de uitkeringsduur verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt, met dien verstande dat de totale uitkeringsduur maximaal 38 maanden bedraagt.
3. Bij het vaststellen van de uitkeringsduur op grond van het eerste en tweede lid blijven perioden waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 18, eerste lid, buiten beschouwing.
4. Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend door samentelling van:
a. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 1998 tot en met het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, waarover de werknemer over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen; en
b. het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het kalenderjaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998.
5. Een kalenderjaar wordt in aanmerking genomen bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, indien volgens een beschikking als bedoeld in artikel 83i van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de werknemer in dat kalenderjaar over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen.
6. Voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel a, wordt, indien over een kalenderjaar een beschikking als bedoeld in artikel 83i van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet is afgegeven, dat kalenderjaar in aanmerking genomen indien de werknemer aantoont daarin over 52 of meer dagen loon te hebben ontvangen. Artikel 42a is van overeenkomstige toepassing.
Na artikel 42 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, worden met dagen waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld:
a. dagen waarover recht bestond op een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voorzover de uitkering wordt toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% respectievelijk wordt toegekend over periodes waarin de persoon slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van eerstgenoemde wet;
b. dagen waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend.
2. Voor de toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel h, van verordening (EG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschap van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon.
3. Het tweede lid vindt geen toepassing indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid.
4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder:
a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
b. een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
5. Voor de toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, worden dagen, tot een maximum van achttien maanden, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, gelijkgesteld met dagen, waarover loon is ontvangen.
6. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, wordt niet als loon beschouwd een uitkering:
a. op grond van deze wet, met uitzondering van een uitkering op grond van hoofdstuk IV van deze wet;
b. op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, met uitzondering van een uitkering aan de persoon die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van die wet;
c. op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%; of
d. die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b of c.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld:
a. ter vaststelling van het aantal dagen waarover loon is ontvangen, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a;
b. op grond waarvan voor het bepalen van het aantal van 52 dagen, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a, dagen waarover, anders dan bedoeld in het vijfde lid, geen loon is ontvangen, worden gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen.
1. Indien het recht op uitkering geheel of gedeeltelijk is geëindigd en vervolgens een nieuw recht op uitkering is ontstaan, zonder dat aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 42, tweede lid, wordt voldaan, wordt met inachtneming van het tweede lid, de duur van dat nieuwe recht verlengd met de duur van de verlengde uitkering, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van het eerdere recht voorzover de werknemer hierover geen uitkering heeft ontvangen als gevolg van de eindiging van dat eerdere recht.
2. Het eerste lid vindt geen toepassing voorzover het eerdere recht geheel of gedeeltelijk was geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a, b, c of d, en op grond van artikel 21 niet voor herleving in aanmerking zou zijn gekomen wegens het overschrijden van de in laatstgenoemd artikel bedoelde termijnen.
Artikel 42a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot het vierde tot en met achtste lid, wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren vanaf en met in begrip van een bij ministeriële regeling nader te bepalen kalenderjaar, waarin een persoon inkomsten ontvangt voor het verlenen van zorg op grond van een regeling voor persoonsgebonden budget, die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of die voldoet aan artikel 14a van de Zorgverzekeringswet, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen, tenzij hij deze inkomsten ontvangt uit arbeid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e. De eerste zin is uitsluitend van toepassing indien de in de eerste zin bedoelde persoon aantoont dat deze zorgverlening aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan. Die persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit lid.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «Het tweede lid vindt» vervangen door: Het tweede en derde lid vinden.
3. In het achtste lid (nieuw) wordt «het vijfde lid» vervangen door: het zesde lid.
In artikel 43, eerste lid, vervalt «loongerelateerde».
Artikel 43 komt te luiden:
Telkens nadat het recht op uitkering na gehele eindiging van dat recht is herleefd op grond van artikel 21, eindigt de uitkering zoveel later dan de in artikel 42, eerste, tweede en derde lid, bedoelde periode als de periode tussen de eindiging en herleving van het recht op uitkering heeft geduurd.
In artikel 44 en 45, eerste lid, wordt «deze afdeling» vervangen door: dit hoofdstuk.
Artikel 47 komt te luiden:
1. De uitkering bedraagt gedurende de eerste twee maanden per dag 75% van het dagloon. Vanaf de derde maand bedraagt de uitkering per dag 70% van het dagloon.
2. Voor de werknemer die bij het ontstaan van zijn recht op uitkering zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, niet volledig heeft verloren of wiens verlies van arbeidsuren tijdens de duur van de uitkering wijziging ondergaat, bedraagt de uitkering het op grond van het eerste lid vastgestelde percentage van het dagloon, vermenigvuldigd met het aantal uren werkloosheid per kalenderweek, gedeeld door het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar zijn recht is berekend. Het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren wordt bepaald met toepassing van artikel 16.
3. Het tweede lid vindt geen toepassing voorzover bij de vaststelling of een herziening van het dagloon met de omstandigheden, bedoeld in dat lid, rekening is gehouden.
In artikel 61 vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Artikel 62 komt te luiden:
1. Geen recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk heeft de werknemer, wiens dienstbetrekking met de werkgever reeds was geëindigd voordat de werkgever kwam te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 61, tenzij:
a. een duidelijke samenhang bestaat tussen de omstandigheden die tot het eindigen van de dienstbetrekking leidden en de omstandigheden, die tot die toestand hebben geleid; of
b. de werknemer een recht heeft op betaling van loon, vakantiegeld, vakantiebijslag of andere bedragen als bedoeld in artikel 61, dat geen verband houdt met een toestand als bedoeld in artikel 61 en dat niet geldend kan worden gemaakt uitsluitend wegens die toestand.
2. Geen recht op uitkering over de in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, bedoelde termijn van opzegging, heeft de werknemer die niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, tenzij de werknemer:
a. wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot het verrichten van arbeid;
b. een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg; of
c. arbeid als werknemer of werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer wordt beschouwd.
3. De werknemer heeft geen recht op uitkering indien de aanvraag om een uitkering is ingediend nadat 26 weken zijn verstreken na de dag waarop de werkgever is komen te verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 61. Het UWV is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste zin.
4. Indien de werkgever, bedoeld in artikel 61, een vaste inrichting heeft op het grondgebied van ten minste één lidstaat van de Europese Unie of een in ten minste één andere lidstaat van de Europese Unie wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, bestaat slechts recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk indien de werknemer zijn arbeid voor deze werkgever gewoonlijk verricht of verrichtte voor een vaste inrichting van de werkgever in Nederland of een in Nederland wonende of gevestigd vaste vertegenwoordiger van de werkgever.
Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
1. «artikel 61, eerste lid» wordt telkens vervangen door: artikel 61.
2. «de het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen» wordt telkens vervangen door: het UWV.
De artikelen 64 tot en met 66 komen te luiden:
1. Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk omvat:
a. het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan:
1°. de dag waarop de dienstbetrekking door ontbinding eindigt;
2°. de dag waarop de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden eindigt;
3°. de dag waarop de dienstbetrekking van rechtswege eindigt, of
4°. de dag van opzegging van de dienstbetrekking;
b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van het tweede lid door het UWV vastgestelde dag, met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden; en
c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel a, onder 1°, 2°, 3° of de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt.
2. Ten aanzien van het eerste lid, onderdeel a, geldt dat het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk het loon omvat over ten hoogste dertien weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs had moeten worden beëindigd of opgezegd, indien de dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is beëindigd of opgezegd.
3. De hoogte van de uitkering van het vakantiegeld, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt berekend op grond van de aanspraak op vakantiedagen die de werknemer bij het einde van de dienstbetrekking heeft, met dien verstande dat de uitkering niet meer bedraagt dan het vakantiegeld over het aantal vakantiedagen dat hij kan verwerven in een jaar waarin hij een dienstbetrekking met de werkgever, bedoeld in artikel 61, heeft en waarin hij gedurende de volledig overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft.
1. Op de uitkering, bedoeld in artikel 64, worden geheel in mindering gebracht:
a. de inkomsten uit arbeid als werknemer en uit werkzaamheden uit hoofde waarvan hij niet als werknemer wordt beschouwd, verricht tijdens de periode, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdelen a en b;
b. de vakantiedagen en vakantiebijslag verworven uit arbeid als werknemer en uit werkzaamheden uit hoofde waarvan hij niet als werknemer wordt beschouwd, verricht tijdens de periode, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdelen a en b;
c. de door een werkgever niet zijnde de werkgever, bedoeld in artikel 61, verrichte betalingen van bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is; en
d. de inkomsten wegens loonderving over de periodes, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdelen a en b.
De eerste zin is niet van toepassing indien de werknemer deze inkomsten, vakantiedagen, vakantiebijslag of betalingen reeds ontving naast respectievelijk de inkomsten, vakantiedagen, vakantiebijslag of betalingen uit de dienstbetrekking uit hoofde waarvan hij recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk heeft.
2. Door de werkgever, bedoeld in artikel 61, verrichte betalingen van verplichtingen als bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdelen a, b en c, worden voor ieder van die verplichtingen afzonderlijk toegerekend aan de periode voorafgaand aan een periode als bedoeld in die onderdelen, indien de werknemer een vordering tot betaling van die verplichtingen heeft op de werkgever die op die beide periodes betrekking heeft.
1. De vorderingen van de werknemer en derden op de werkgever, bedoeld in artikel 64, eerste lid, gaan over op het UWV, voorzover deze vorderingen door het UWV worden voldaan.
2. Het UWV verhaalt de door werkgevers verschuldigde premies op grond van Wet financiering sociale verzekeringen over de uitkering, bedoeld in dit hoofdstuk, op de werkgever.
3. De vorderingen van het UWV, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn bevoorrecht op alle goederen van de werkgever en gaan boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede die van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na de puntkomma ingevoegd: en.
2. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.
In artikel 68 wordt «de artikelen 17 tot en met 21, 28, 41, en 52a tot en met 52i» vervangen door: de artikelen 17 tot en met 21, 28, 35, 41, 42, 42a en 47.
vervallen
In de artikelen 72, 72a, 76, 76a, 77a, 79 en 130 wordt «hoofdstuk IIa of IIb» telkens vervangen door: hoofdstuk II.
Artikel 72a komt te luiden:
1. De overheidswerkgever heeft tot taak de inschakeling in de arbeid te bevorderen van:
a. een persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer met die overheidswerkgever recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb;
b. een overheidswerknemer die kan aantonen dat de dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen en van wie naar het oordeel van de CWI redelijkerwijs valt aan te nemen dat hij recht zullen hebben op een uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het ten behoeve van een persoon als bedoeld in het eerste lid sluiten van een individuele reïntegratieovereenkomst met een reïntegratiebedrijf.
In artikel 73 wordt voor «noodzakelijk geachte voorziening» ingevoegd: of de overheidswerkgever.
In artikel 76a vervalt «ter uitvoering van de taak, genoemd in artikel 72,».
In artikel 76, eerste lid, wordt «het desbetreffende hoofdstuk» vervangen door: dat hoofdstuk.
Na artikel 77 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het UWV kan een werknemer toestemming verlenen om gedurende maximaal zes maanden werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep te verrichten, indien:
a. aannemelijk is dat de werknemer in de toekomst met die werkzaamheden structureel in zijn bestaan kan voorzien;
b. de werkzaamheden nog geen aanvang hebben genomen;
c. de werknemer recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb, anders dan op grond van artikel 18;
d. de werkloosheid van de werknemer niet uitsluitend een gevolg is van verkorting van de werktijd, waarvoor op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 ontheffing is verleend; en
e. deze toestemming tijdens de uitkeringsduur niet eerder aan de werknemer is verleend.
2. Voor de werknemer, bedoeld in het eerste lid, blijft, onverminderd artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel e, het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb bestaan.
3. De werknemer aan wie toestemming is verleend als bedoeld in het eerste lid wordt geacht werknemer te zijn en te blijven zolang die toepassing duurt.
In artikel 78 wordt «artikel 75, 76, 76a of 77» vervangen door: artikel 75, 76, 76a, 77 of 77a.
Aan artikel 79, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. gedurende de eerste dertien weken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, waarbij artikel 20, zevende lid, van overeenkomstige toepassing is.
vervallen
vervallen
vervallen
De artikelen 125 en 126 vervallen, onder vernummering van artikel 126c tot 126.
Aan hoofdstuk XB wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:
1. De artikelen 15, 16, 17, 17a, 17b, 17c, 18, 19, 23, 24, 27, 28, 35c, 42, 43, 47, 52a tot en met 52i, 72, 72a, 76, 76a, 77a, 79 en 130 en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, van de Wet wijziging WW-stelsel blijven van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen op of voor die dag en de artikelen 42a en 42b blijven buiten toepassing met betrekking tot dat recht.
2. Indien dit een langere duur van het recht op uitkering ten gevolge heeft, blijven de artikelen 42, 43, 52g en 52h, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BB, van de in het eerste lid genoemde wet, tot vijf jaar na die dag, van toepassing met betrekking tot het recht op uitkering van de persoon die op of voor die dag recht op uitkering op grond van deze wet had, welk recht eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als werknemer, en die ter zake van de verrichte werkzaamheden na die dag een nieuw recht op uitkering krijgt.
3. De artikelen 16 en 31 en hoofdstuk IV en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, onder 1, van de in het eerste lid genoemde wet blijven van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste dag van de periode, bedoeld in artikel 64, onderdeel a, zoals dat luidde op die dag, is gelegen op of voor die dag.
4. De artikelen 20 en 35 zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel O, onder 1, van de in het eerste lid genoemde wet blijven van toepassing op een verlies van arbeidsuren dat heeft plaatsgevonden op of voor die dag zolang er sprake is van aftrek van arbeidsinkomsten op grond van artikel 35 zoals dat luidde op die dag.
Aan hoofdstuk XB wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:
De artikelen 19, 20, 27, 43 en 79 en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel EE, van de Wet wijziging WW-stelsel blijven van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering van de persoon wiens eerste dag tot ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is gelegen op of voor die dag.
Aan hoofdstuk XB wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:
De periode waarbinnen de hoedanigheid van werknemer kan worden herkregen op grond van artikel 8, tweede lid, bedraagt ten hoogste 38 maanden voor de persoon die voor de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BB, van de Wet wijziging WW-stelsel recht op uitkering op grond van deze wet had.
Na artikel 135a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onze Minister zendt binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de onderdelen Aa, Ya en PPa van artikel I van de Wet wijziging WW-stelsel aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van de artikelen 8, tweede lid, 35aa en 77a van deze wet, zoals die artikelen vanaf die datum komen te luiden.
ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers zoals deze komt te luiden indien artikel II van het bij koninklijke boodschap van 7 september 2004 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis (29 738) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2 komt te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder werkloze werknemer: de persoon die:
1°. werkloos is en de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt;
2°. na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar werkloos is geworden, en
3°. nadien de volledige uitkeringsduur, bedoeld in hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, inclusief een eventuele verlenging van deze duur op grond van artikel 76 van die wet, heeft bereikt, tenzij op dat tijdstip een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «artikel 47 of artikel 52i van de Werkloosheidswet» vervangen door: artikel 47 van de Werkloosheidswet.
2. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot vijfde lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt de zinsnede «Het vierde en vijfde lid zijn» vervangen door: Het vierde lid is.
Aan hoofdstuk VII wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:
De artikelen 2 en 9 zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel II van de Wet wijziging WW-stelsel, blijven van toepassing op de persoon wiens eerste werkloosheidsdag als bedoeld in de Werkloosheidswet is gelegen op of voor die dag.
ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het zevende tot en met elfde lid tot het achtste tot en met twaalfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
7. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren vanaf en met in begrip van een bij ministeriële regeling nader te bepalen kalenderjaar, waarin een persoon inkomsten ontvangt voor het verlenen van zorg op grond van een regeling voor persoonsgebonden budget, die is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of die voldoet aan artikel 14a van de Zorgverzekeringswet, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen, tenzij hij deze inkomsten ontvangt uit arbeid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Ziektewet. De eerste zin is uitsluitend van toepassing indien de in de eerste zin bedoelde persoon aantoont dat deze zorgverlening aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan. Die persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit lid.
2. In het achtste lid (nieuw) wordt «Het vijfde en zesde lid» vervangen door: Het vijfde, zesde en zevende lid.
3. In het twaalfde lid (nieuw) wordt «negende lid» vervangen door: tiende lid.
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De verzekerde die recht heeft op een loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering en arbeid in dienstbetrekking verricht is verplicht:
a. zich te onthouden van verwijtbaar gedrag dat aangemerkt kan worden als een dringende reden in de zin van artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
b. de dienstbetrekking niet door of op zijn verzoek te laten beëindigen zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het door de verzekerde, bedoeld in het derde lid, niet voeren van verweer tegen of het instemmen met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever leidt niet tot overtreding van de verplichting, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a.
Aan artikel 32 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aan werknemers in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan worden verleend van verplichtingen, hun op grond van artikel 30, eerste lid, opgelegd.
Artikel 59, eerste lid, komt te luiden:
1. De duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is drie maanden. De uitkeringsduur wordt verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt, met dien verstande dat de totale uitkeringsduur maximaal 38 maanden bedraagt.
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering bedraagt per kalendermaand:
a. 0,75 x (C-D) over de eerste twee maanden waarin het recht op uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (C-D) vanaf de derde maand waarin het recht op uitkering bestaat.
Hierbij staat C voor het maandloon en D voor het in de betreffende kalendermaand verworven inkomen.
2. In het tweede lid wordt «Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering» vervangen door: De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering komt overeen met de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,.
Aan hoofdstuk 13 wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:
Artikel #. Overgangsrecht in verband met de inwerkingtreding van de Wet wijziging WW-stelsel
Met betrekking tot de persoon wiens recht op een WGA-uitkering is ontstaan voor de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdelen C en D, van de Wet wijziging WW-stelsel, blijven de artikelen 59 en 61, zoals die luidden op die dag van toepassing met betrekking tot dat recht.
ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE TIJDELIJKE WET BEPERKING INKOMENSGEVOLGEN ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSCRITERIA
De Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 4, vijfde lid, wordt «artikel 19, eerste lid, onderdeel f, h of k» vervangen door: artikel 19, eerste lid, onderdeel e, g of j.
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «hoofdstuk IIa van de Werkloosheidswet» vervangen door: hoofdstuk II van de Werkloosheidswet.
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 17, 17a, en 17b van de Werkloosheidswet» vervangen door: de artikelen 17, 17a, 42 en 42a van de Werkloosheidswet.
In artikel 5b, eerste lid, wordt «Hoofdstuk IIA, afdeling II, van de Werkloosheidswet» vervangen door: hoofdstuk II van de Werkloosheidswet.
ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN
De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 30, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
q. de overheidswerkgever, bedoeld in artikel 72a van de Werkloosheidswet, op diens verzoek te adviseren met betrekking tot door die werkgever te verlenen ondersteuning aan de overheidswerknemer aan wie toestemming als bedoeld in artikel 77a van de Werkloosheidswet is verleend.
In artikel 83i, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt «artikel 17b van de Werkloosheidswet» vervangen door: artikel 42a van de Werkloosheidswet.
ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET KINDEROPVANG
In artikel 6, eerste lid, onderdeel h, van de Wet kinderopvang wordt «hoofdstuk IIA of IIB van de Werkloosheidswet» vervangen door: hoofdstuk II van de Werkloosheidswet.
ARTIKEL VII. WIJZIGING VAN DE WET OVERHEIDSPERSONEEL ONDER DE WERKNEMERSVERZEKERINGEN
In artikel 45b, eerste lid en derde lid, wordt «hoofdstuk IIa van de Werkloosheidswet» vervangen door: hoofdstuk II van de Werkloosheidswet.
ARTIKEL VIII. WIJZIGING VAN DE WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN
De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 100, onderdeel a, komt te luiden:
a. de op grond van deze wet te betalen uitkeringen:
1°. met uitzondering van de uitkeringen, bedoeld in artikel 104, eerste lid;
2°. met inbegrip van de uitkeringen, bedoeld in artikel 104, zevende lid;.
vervallen
Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «De artikelen 21 en 52d van de Werkloosheidswet zijn» vervangen door: Artikel 21 van de Werkloosheidswet is.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, komen de uitkeringen die worden betaald gedurende de eerste dertien weken van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, niet ten laste van een sectorfonds. Artikel 20, zevende lid, van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
8. Voor de bepaling van de periode van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden perioden waarin de werknemer uitkering ontvangt als bedoeld in het zevende lid, buiten aanmerking gelaten.
Artikel 108 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel j, wordt «artikel 22b, eerste lid,» vervangen door: artikel 23, eerste lid,.
2. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
o. de uitvoeringskosten die betrekking hebben op de uitvoering van artikel 30, eerste lid, onderdeel q, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Aan hoofdstuk 7a wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:
Artikel 104, derde lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel VIII, onderdeel C, onder 1, van de Wet wijziging WW-stelsel blijft van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen op of voor die dag.
ARTIKEL IX. WIJZIGING VAN DE ZIEKTEWET
De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. de verzekerde die:
1°. op grond van artikel 7, onderdeel a, als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de veertiende week van de ongeschiktheid tot werken of zo veel eerder als de uitkering, bedoeld in dat onderdeel, eindigt in verband met het verstrijken van de uitkeringduur;
2°. op grond van artikel 7, onderdeel b, als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
11. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, onder 1°, worden perioden van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
In artikel 36, eerste lid, wordt na «omdat aan het overlijden geen periode van arbeidsongeschiktheid voorafging» ingevoegd: of artikel 29, tweede lid, onderdeel d, onder 1°, van toepassing was.
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging:
a. een boete als bedoeld in artikel 45a wordt opgelegd;
b. een maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet wordt opgelegd, of
c. een boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid.
8. Indien aan de verzekerde die op grond van artikel 7, onderdeel a, als werknemer wordt beschouwd in de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot werken een maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet is opgelegd, wordt de beschikking waarbij die maatregel is opgelegd vanaf de eerste dag van de veertiende week van zijn ongeschiktheid of zoveel eerder als de uitkering op grond van de Werkloosheidswet eindigt in verband met het verstrijken van de uitkeringsduur, geacht te zijn gebaseerd op het eerste lid.
Aan artikel 45a wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Het opleggen van een boete blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
Na artikel 86 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Ten aanzien van de verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IX, onderdelen A en B, van de Wet wijziging WW-stelsel, blijven de artikelen 29, tweede lid, onderdeel d, en 36, eerste lid, van toepassing zoals deze luidden op of voor dat tijdstip, en blijft artikel 29, elfde lid, buiten toepassing.
vervallen
vervallen
vervallen
ARTIKEL XIII. INWERKINGTREDING
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet wijziging WW-stelstel.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20052006-30370-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.