30 323
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw VO)

B
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld: 9 mei 2006

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de hoofddoelstellingen van het wetsvoorstel. De ruimte voor scholen om zelf invulling te geven aan het onderwijsproces wordt vergroot, binnen de kaders van de wettelijk verankerde streefdoelen. Deze kerndoelen moeten scholen als uitgangspunt hanteren bij het inrichten van hun onderwijs. Aan het wetsvoorstel ging een grondige voorbereiding vooraf. Er is veel draagvlak in de scholen. In de Tweede Kamer is het wetsvoorstel grondig behandeld. Desalniettemin vragen deze leden nog op een enkel punt een toelichting van de regering.

De fracties van D66 en OSF hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel Regeling onderbouw VO omdat zij van mening zijn dat hiermee recht gedaan wordt aan de wensen van het veld met betrekking tot de mogelijkheden voor eigen invulling van het onderwijs en er in het algemeen voldoende grenzen aan de autonomie worden gesteld om daarmee de kwaliteit te waarborgen. Zij zijn het ook graag eens met de regeling dat het recht tot het geven van ontheffing van de verplichting met betrekking tot het vak Friese taal en cultuur wordt neergelegd bij Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân.

En zij zijn het op zich ook eens met de gedachte dat de minimaal te besteden onderwijstijd moet worden vastgelegd op 1040 uur per schooljaar. Maar met betrekking tot dat laatste punt constateren beide fracties wel dat er een aantal problemen rijzen, zodat daarover de volgende vragen gesteld moeten worden.

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie en SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, hetgeen beoogt meer ruimte te creëren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Zij constateren met instemming dat het wetsvoorstel niet in de eerste plaats onderwijskundige vernieuwing beoogt, maar juist bestuurlijke vernieuwing en ruimte. Scholen kunnen de geboden gelegenheid aangrijpen om te veranderen, maar hoeven dat niet. Daarmee wordt scholen de ruimte geboden op grond van eigen onderwijsinhoudelijke visie keuzes te maken.

Kerndoelen

Vooreerst geldt, aldus de leden van de CDA-fractie, dat de kerndoelen definiëren welke lesstof in de onderbouw van het voortgezet onderwijs verplicht is. De functie van kerndoelen is evenwel niet het bieden van tussendoelen, als tussenstadium op de route naar het eindexamen. De disciplinerende werking van deze eindexamens ligt nog ver weg, zeker in het havo en vwo. Vraag is in hoeverre de globale kerndoelen voldoende aangrijpingspunten bieden voor de inspectie om te controleren of de leerroute voldoende substantie en continuïteit bezit om gestaag naar het eindexamen te kunnen toewerken. Deze vraag wordt mede ingegeven door recente berichten over scholen die op het laatste moment nog alle zeilen bijzetten om hun leerlingen voldoende voor te bereiden op het examen.

Invloed medezeggenschapsraad en ouders

Voorts constateren deze leden dat de inrichtingsvrijheid van scholen toeneemt. Scholen kunnen het onderwijsprogramma bijvoorbeeld thematisch gaan aanbieden, in plaats van per vak. Zij kunnen het onderwijs in teamverband gaan aanbieden etc. Naarmate de speelruimte toeneemt, is het des te meer van belang dat leerlingen en ouders zich een beeld kunnen vormen van de onderwijskundige aanpak en daar – desgewenst – kritisch op kunnen reflecteren. Instemming van de medezeggenschapsraad is nodig bij het herijken van de pedagogische aanpak. De oudergeleding heeft derhalve in beginsel een stevige positie. Desalniettemin vragen deze leden zich af of het niet zinvol is om scholen te verplichten ouders van voorgenomen wijzigingen op de hoogte te stellen, zodat zij meer inzicht krijgen in de afwegingen die hier spelen. Tegelijkertijd zou gewezen kunnen worden op de mogelijkheid om via de medezeggenschapsraad invloed op de besluitvorming uit te oefenen. In eerdere debatten gaf de CDA-fractie al aan dat het kritisch meedenken van ouders en andere betrokkenen van belang is om pedagogische hypes te vermijden, om de maatschappelijke inbedding van scholen te versterken en om scholen scherp te houden.

Onderwijstijd

Tenslotte constateren de leden van de CDA-fractie dat behalve de kerndoelen ook de minimale onderwijstijd een belangrijke waarborg is voor de kwaliteit van het onderwijs. Eerder zegde de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap toe de Inspectie te verzoeken een thematisch onderzoek te doen naar de ontwikkelingen rond de besteding van de onderwijstijd in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Deze leden vragen de minister bij dat onderzoek ook de onderbouw voortgezet onderwijs te betrekken.

In het wetsvoorstel is vastgelegd, zo vervolgen de leden van de fracties D66 en OSF, dat de onderwijstijd ten minste 1040 uur per schooljaar moet bedragen. Hoe mag verwacht worden dat er zal worden omgegaan met de controle op deze minimumeis? Moet daarbij uitval door verplichte vrije dagen (algemeen erkende christelijke feestdagen en nationale feestdagen, die bovenop de 60 vakantiedagen komen) gecompenseerd worden op andere tijden in het schooljaar, of kan deze uitval in mindering gebracht worden op de verplichte onderwijstijd? Hoe zal worden omgegaan met het feit dat de schoolvakanties voor de diverse landsdelen verschuiven, zodat aan de ene kant extra lange schooljaren, maar aan de andere kant ook extra korte schooljaren voorkomen?

Verder moet geconstateerd worden dat in heel veel scholen op grond van een CAO-regeling, die daarna in het taakbeleid is overgenomen, een maximum voor directe contacturen geldt van 750 uur per schooljaar. Dat komt overeen met 25 lessen van 50 minuten per week, gedurende 36 weken per schooljaar. Als een leraar gedurende 39 weken per jaar 25 lessen van 50 minuten moet geven, wordt zijn maximale lestaak dus met 8,33% verhoogd. Mag verwacht worden dat de scholen dit zonder kostenstijging kunnen realiseren, zo vragen deze leden.

Substitutiebepaling

Tot besluit vragen de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP de regering naar de noodzaak van het schrappen van de substitutiebepaling. Erkent de regering dat het makkelijker is om de substitutiebepaling te schrappen, nu de kerndoelen ruim zijn geformuleerd, dan om deze bepaling weer in de wet te krijgen, wanneer de kerndoelen onverhoopt weer strakker worden gedefinieerd? Kan de regering duidelijk uiteenzetten wat zich er tegen verzet de substitutiebepaling te handhaven?

Kerndoelen wiskunde

Tot besluit merken de commissieleden op dat de minister tijdens de behandeling van wetsvoorstel 30 187 (Aanpassing profielen tweede fase vwo en havo) heeft geantwoord dat wiskunde binnen het havo-profiel geen voorwaarde is voor de rekenvaardigheid van pabo-leerlingen, maar dat dit onder andere in de kerndoelen wiskunde voor de onderbouw zal worden geregeld. Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat het derde leerjaar van de havo geen kerndoelen heeft? Hoe houdt de minister er zicht op dat kerndoelen geen tussendoelen zijn, zo vragen de commissieleden.

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Klink

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schuurman (CU), Schuyer (D66), Dupuis (VVD), Woldring (CDA), Linthorst (PvdA) (plv.voorzitter), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Witteman (PvdA), Ten Hoeve (OSF), Klink (CDA) (voorzitter), Van Raak (SP), Thissen (GL) en Pruiksma (CDA).

Plv. Leden: Holdijk (SGP), Engels (D66), Swenker (VVD), Walsma (CDA), Eigeman (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Maas-de Brouwer (PvdA), Van Dalen-Schiphorst (CDA), Meulenbelt (SP), Van der Lans (GL) en Nap-Borger (CDA).

Naar boven