30 131
Nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning (Wet maatschappelijke ondersteuning)

D
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 23 mei 2006

1. Commissie

De vier genoemde bijlagen zijn ter inzage gelegd bij de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffienr. 135129.1

Aangezien de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de memorie van antwoord verwijst naar de modelverordening van de VNG vragen de leden van de commissie hun een toelichting te geven op de vraag of deze modelverordening voldoende in overeenstemming is met de uitgangspunten en bedoelingen van de WMO, waaronder de lokale beleidsvrijheid en het individueel maatwerk. De commissieleden hechten daar namelijk zeer aan.

Vervolgens vragen de leden van de commissie naar de wettelijke basis van de Europese aanbestedingsplicht voor WMO diensten. Geldt deze aanbestedingsplicht voor alle diensten? Zo ja, bestaat de mogelijkheid voor dit onderdeel van de wet een ruimere overgangsregeling te creëren?

2. CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn de staatssecretaris erkentelijk voor de beantwoording van de door hen gestelde vragen. Wel hebben zij nog een aantal aanvullende vragen.

Overgangsproblematiek

De leden van de CDA-fractie hechten er zeer aan dat de overgang van de huidige naar de toekomstige situatie voor de zorgvrager geruisloos verloopt en dat de continuïteit van de zorgverlening gegarandeerd blijft. Dat houdt voor deze leden in, dat mensen die eerst een voorziening uit de AWBZ ontvingen en na aanname van de nieuwe wet deze voorziening via de WMO krijgen, niet het risico lopen «tussen de wal en het schip te vallen». De leden van de CDA-fractie vragen aan de staatssecretaris een volledig overzicht van alle afspraken die zij heeft gemaakt met de betrokkenen, met name de VNG en van eventuele andere maatregelen die bij elkaar een vloeiende overgang zullen garanderen.

Aansluitend hierop stellen deze leden enkele vragen van meer specifieke aard.

1. Hoe lang blijven de indicaties die in de AWBZ voor mensen vastgesteld zijn maximaal van kracht na overgang in de WMO?

2. Kunnen mensen in 2007 hun zorgaanbieder houden die voordien via de AWBZ de zorg aan hen leverde?

3. Wat gebeurt er wanneer gemeenten hun aanbesteding niet op tijd geregeld hebben?

4. Hoe wordt voorkomen dat burgers in de kou komen te staan als gemeenten hun verordening niet tijdig hebben kunnen vaststellen?

5. (In aansluiting op de commissiebrede vraag): Moeten gemeenten altijd aanbesteden of kan men bijvoorbeeld volstaan met vouchers voor geïndiceerden?

6. Hebben gemeenten in 2007 ruimte om aan te sluiten bij het beleid zoals dat voor het inwerkingtreden van de WMO via de AWBZ geregeld werd?

7. Wat gebeurt er in het algemeen als gemeenten niet tijdig voor januari klaar zijn met allevoorbereidendewerkzaamheden?

Keuzevrijheid

De leden van de CDA-fractie hebben in het voorlopig verslag aangedrongen op een reactie van de staatssecretaris hoe de in artikel 6 geregelde keuzevrijheid (PGB) zich verhoudt tot het collectief vraagafhankelijk vervoer. Deze leden kunnen zich vinden in het antwoord van de staatssecretaris dat artikel 6 zo gelezen moet worden «dat het niet zo kan zijn, dat een PGB-verplichting de ontwikkeling van het collectief vervoer belemmert». Voor deze leden houdt een en ander in dat mensen die goed in staat zijn gebruik te maken van het collectief vervoer, hier ook gebruik van dienen te maken. Wel gaan de leden van de CDA-fractie ervan uit dat mensen die, gezien de zwaarte van hun handicap, geïndiceerd zijn voor speciale vervoersvoorzieningen, altijd gebruik kunnen blijven maken van hun persoonsgebonden budget. Deelt de staatssecretaris deze mening?

Financiële situatie

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd van de staatssecretaris te kunnen vernemen dat er met de VNG over het financiële arrangement op alle punten overeenstemming is bereikt en dat dit arrangement de gemeenten de verzekering geeft te kunnen beschikken over voldoende middelen voor een verantwoorde uitvoering van de WMO, zowel voor de korte als voor de lange termijn. De toezegging dat, als uit de drie onderzoeken die nog zullen plaatsvinden over essentiële punten uit de WMO mocht blijken dat er meer middelen nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering, aanpassing van het gemeentelijk budget tot de reële mogelijkheden behoort, ziet de CDA-fractie dan ook in het verlengde hiervan.

Een onafhankelijke derde partij zal onderzoek doen en advies uitbrengen over de toereikendheid van het macrobudget ten gevolge van het compensatiebeginsel voor de gemeenten. De leden van de CDA-fractie gaan er genoegzaam van uit dat in dit onderzoek de te verwachten maatschappelijke ontwikkelingen meegenomen worden.

Wmcz

Ten aanzien van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) en de Wet klachtrecht cliëntenzorgsector (Wkcz) heeft de staatssecretaris besloten de wetten van toepassing te laten zijn (blijven) op die sectoren waarvoor zij nu ook gelden en waar het handhaven van deze regels aansluit bij de feitelijke situatie (art. 28 en 29). Uit evaluatie van de Wmcz met betrekking tot de in de wet opgenomen procesverplichtingen ten aanzien van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen en de wet klachtrecht cliënten zorgsector, blijkt dat enkele verplichtingen in de praktijk op problemen stuiten. Zo is, getuige de evaluatie, bij voorbeeld een cliëntenraad bij de scouting of een uitgebreide klachtenprocedure bij het buurthuis onuitvoerbaar. De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris of zij op de hoogte is van de uitkomst van deze evaluatie en of zij de mening van de CDA-fractie deelt dat voor dit knelpunt een oplossing gezocht moet worden en zo ja, in welke richting de staatssecretaris denkt.

Gemeentelijke modelverordening

Naast de commissiebrede vraag over de (concept) modelverordening van de VNG willen de leden van de CDA-fractie nog de volgende vraag naar voren brengen. Naar aanleiding van het antwoord van de staatssecretaris op de vraag van de CDA-fractie of zij mogelijkheden ziet te bewerkstelligen dat de ICF in de modelverordening kan worden verankerd, antwoordt zij dat deze classificatie in de door de VNG verordening zal worden opgenomen. De leden van de CDA-fractie constateren echter bij lezing dat de ICF een zeer beperkte plaats heeft gekregen in de verordening zoals deze door de VNG opgesteld is.

Deze leden veronderstelden dat in de gemeentelijke verordening de onder artikel 4 opgenomen compensatieverplichtingen met betrekking tot alle onder artikel 4 genoemde onderdelen door middel van ICF definities omschreven zouden worden zodat gemeenten via de ICF een objectief beeld kunnen vormen van de vraag van de betrokkenen.

Ook constateren deze leden dat «Welzijn» nauwelijks in beeld komt in de gemeentelijke verordening.

Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie dat juist de welzijnscomponent van wezenlijk belang is voor een goede, succesvolle uitvoering van deze wet? Zo ja, ziet zij mogelijkheden om in de fase van ontwikkeling waarin de modelverordening zich momenteel bevindt, actie te ondernemen?

Graag willen de leden van de CDA-fractie een reactie ontvangen op de bij de manifestpartijen levende vragen en zorgen, vermeld in hun brieven van 8 en 15 mei (zie bijlagen 3 en 4).

3. PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord van de staatssecretaris bij wetsvoorstel 30 131. Na lezing stellen deze leden nog de volgende nadere vragen.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie vinden het voor een goede beoordeling van de WMO van belang inzicht te hebben in de samenhang met en de toekomst van andere wetten, zoals de AWBZ en de ZvW. Kan de staatssecretaris toezeggen dat zij de kabinetsreactie op het interdepartementaal beleidsonderzoek op dit punt, waarnaar in de memorie van antwoord wordt verwezen en welke voor de zomer verschijnt, gelijktijdig naar de Eerste en Tweede Kamer stuurt? Wanneer verwacht zij dit te zullen doen?

Is de staatssecretaris van mening dat de compensatieplicht als normatief kader in de gemeentelijke verordeningen een plaats moet krijgen? Zo ja, is de staatssecretaris voornemens om voor de verschillende prestatievelden de prestatienormen nader uit te werken? Zo nee, op welke wijze beoordeelt de staatssecretaris of gemeenten aan zowel de compensatieplicht als maatwerk voldoen?

Kan de staatssecretaris met enkele concrete voorbeelden illustreren hoe gemeenten zelf invulling kunnen geven aan de centrale WMO-doelstelling: maatschappelijke participatie door lokaal maatwerk?

Kan de staatssecretaris uitleggen hoe voorliggende collectieve voorzieningen zich verhouden tot invoering van het persoonsgebonden budget (PGB) zoals bedoeld in artikel 6 van de WMO? Welke «overwegende bezwaren» kunnen ertoe leiden dat het PGB niet voor alle individuele voorzieningen geldt?

Kwaliteit

Hoe verhoudt het advies van de staatssecretaris richting gemeenten om de ICF-classificatie te hanteren zich tot de wens van de Tweede Kamer om deze breed te hanteren om de lokale dienstverlening te beoordelen en vergelijken? Hoe borgt en toetst de staatssecretaris de kwaliteit van dienstverlening?

Kan de staatssecretaris de stand van zaken meedelen van het overleg met de VNG en cliëntenorganisaties over de opzet en invoering van tevredenheids- en vrijwilligersmonitors en benchmarks? Hoe verhouden deze instrumenten zich tot het uitgangspunt van maatwerk? Zijn deze instrumenten op de invoeringsdatum van de WMO gereed?

Kan de staatssecretaris uiteenzetten welke middelen beschikbaar zijn voor deskundigheidsbevordering van professionals en vrijwilligers en verbetering van de kwaliteit van voorzieningen, alsmede of deze toereikend zijn? Hoe zal het Rijk de inspanningen van gemeenten op dit gebied volgen?

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke gevolgen de verantwoordelijkheid van gemeenten voor preventieve jeugdtaken in het kader van de WMO heeft voor de afstemming met de provinciale verantwoordelijkheden op dit terrein. Kan de staatssecretaris dit illustreren met een voorbeeld?

Financiering

Worden in het aangekondigde onderzoek naar de toereikendheid van het macrobudget, door «de onafhankelijke derde», de onderlinge verschillen tussen gemeenten meegenomen? Aan de hand van welke criteria wordt geconcludeerd of het macrobudget al dan niet toereikend is om de gevolgen van het compensatiebeginsel op te vangen? Als individuele gemeenten desondanks een tekort hebben, krijgen hulpbehoevende burgers dan minder zorg?

Vindt de staatssecretaris het belangrijk om «goed gedrag», leidend tot maatwerk en kostenbesparing via het voorkomen van dure AWBZ-zorg, te belonen? Zo ja, op welke wijze wil de staatssecretaris dat doen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris inmiddels meer zicht heeft op de uitgangspunten van de AMvB rond de eigen bijdragen. Het blijft deze leden onduidelijk waarom de staatssecretaris de eigen bijdragen in het kader van de Zorgverzekeringswet niet meeweegt bij de gemaximeerde inkomensafhankelijke eigen bijdragen voor de extramurale zorg en de WMO. Waarop is bovendien de conclusie gebaseerd dat inkomen voldoende maatstaf is voor draagkracht en waarom een vermogenstoets in relatie tot eigen bijdragen wordt afgewezen? Hoe onderscheidt de staatssecretaris draagkracht van draaglast?

Ten aanzien van de benodigde investeringen in mantelzorg en vrijwilligers vragen de leden van de PvdA fractie zich af hoe de staatssecretaris oordeelt over het rapport van Mezzo, waarin wordt vermeld dat er 80 miljoen euro nodig is om een dekkend werkend netwerk van ondersteuning en begeleiding te realiseren.

Inspraak en invloed

De leden van de PvdA-fractie ondersteunen het uitgangspunt dat maatwerk de kracht van de WMO moet zijn. Hoe krijgt dat maatwerk gestalte in situaties dat de cliënt meent dat met het zelfde budget andere oplossingen in de dienstverlening mogelijk zijn? Is een «lichtvoetige» regeling denkbaar – bijvoorbeeld via een lokale commissie van deskundigen – waar klachten op dit punt neergelegd en snel beoordeeld kunnen worden voordat grotere conflicten zich voordoen?

De leden van de PvdA-fractie denken voorts dat mediation een belangrijk instrument kan zijn om grotere conflicten over WMO-voorzieningen op te lossen. Wat moeten zij eronder verstaan dat de staatssecretaris de rol van mediation, zoals bedoeld in de motie Verbeet-Bakker, nader zal verkennen in het implementatietraject?

Kan de staatssecretaris onderbouwen dat het budget voor de cliëntenparticipatie en de ondersteuning van RPCP’s op lange termijn toereikend is? Hoe is geborgd dat ook de kwetsbare groepen, zoals dak- en thuislozen en mensen met een verstandelijke of psycho-sociale handicap, participeren?

Indicatiestelling

Wanneer is er volgens de staatssecretaris sprake van effectieve afstemming tussen het CIZ en de gemeenten? Zijn daarbij de gemeenten in eerste instantie de verantwoordelijke partij? Welke bevoegdheden en zeggenschap hebben gemeenten ten opzichte van het CIZ? Worden de cliëntdossiers van het CIZ aan de gemeenten ter beschikking gesteld?

Hoe verhoudt het gebruik van de CIZ-normen zich tot het uitgangspunt van maatwerk?

Waar kan een cliënt een bezwaar indienen over de wijze waarop de AWBZ-indicatie door het CIZ en de WMO-indicatie door de gemeente op elkaar worden afgestemd?

In hoeverre regelt artikel 41 van de WMO dat de cliënt ook het type hulpverlenerrelatie dat hij of zij met een aanbieder heeft, kan voortzetten in de overgangsperiode?

In 2007 gaan de PGB-houders met indicatie voor HV, eventueel na herindicatie, over van de AWBZ naar de WMO. Substitutie met andere AWBZ-functies is dan niet meer mogelijk. Staat de staatssecretaris gemeenten, zorgkantoren en CIZ toe afspraken te maken over gecombineerde PGB’s (AWBZ/WMO) voor PGB-houders?

De staatssecretaris antwoordt in de memorie van antwoord dat het niet mogelijk is om de door mantelzorgers verrichte HV – als vervanging van de AWBZ-zorg – door de AWBZ als respijtzorg te laten vergoeden. De leden van de PvdA-fractie menen dat dit niet in overeenstemming is met de toezeggingen die in de Tweede Kamer zijn gedaan en vraagt de staatssecretaris om een reactie hierop.

Aanbesteding

In aanvulling op de commissievragen over aanbesteding van WMO-diensten hebben de leden van de PvdA-fractie nog een aantal vragen. Zij vernemen graag van de staatssecretaris hoe WMO-diensten zich verhouden tot de Europese aanbestedingsrichtlijn 2004/18/EG, alsmede of het noodzakelijk is de aanbestedingsverplichting in de WMO te verankeren. Waarop baseert de staatssecretaris het uitgangspunt dat gemeenten bij diensten onder de in de memorie van antwoord genoemde drempelbedragen (211 000 euro) niet aanbestedingsplichtig zijn? Zijn er situaties waarin aanbesteding ook onder de in de MvA aangegeven drempelbedragen verplicht is? Zo ja, kan de staatssecretaris daarvan voorbeelden geven?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat bij aanbesteding geen discriminerende eisen gesteld mogen worden aan aanbieders, alsmede dat eisen relevant moeten zijn voor en gerelateerd aan de opdracht. Hoe interpreteert de staatssecretaris «discriminerend» en «gerelateerd aan de opdracht»? Is het acceptabel als gemeenten bij de aanbesteding de eis stellen dat aanbieders op de hoogte moeten zijn van de voorzieningen in en behoeften aan zorg en dienstverlening in een gemeente, alsmede dat zij een steunpunt of kantoor in of nabij die gemeente moeten hebben? Waarom wel/niet?

Geldt de uitspraak van de Tweede Kamer (bij motie) dat bij zeer kwetsbare groepen de huishoudelijke verzorging moet worden geleverd door dezelfde uitvoerders als die van de AWBZ functies als verplichting voor gemeenten indien dit niet in de wet is opgenomen? Wat zijn de consequenties voor de aanbesteding?

Klopt het dat elke zorgaanbieder bij elke gemeente die na 1-1-2007 een contract voor huishoudelijke verzorging afsluit dat niet volgens de Europese aanbestedingsregels tot stand is gekomen, 10% van de contractswaarde kan opeisen als schadevergoeding? Welke gevolgen kan dit hebben voor gemeenten?

Wat zijn de gevolgen wanneer gemeenten niet voldoen aan de aanbestedingsverplichtingen per 1 januari 2007? Hoe wordt voorkomen dat – wellicht onder tijdsdruk – de aanbesteding tot hoogste doel van de invoering van de WMO verwordt? Vervullen de lokale rekenkamers en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierbij een toezichthoudende rol?

In hoeverre is de consultatie van marktpartijen over kwaliteits- en doelmatigheidseisen in het bestek toegestaan en wellicht wenselijk? Hoe wordt hierover met gemeenten gecommuniceerd?

Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de informatievoorsprong die de adviseurs op het gebied van aanbesteding (van veelal een beperkt aantal adviesbureaus) ten opzichte van gemeenten hebben? Hoe moeten gemeenten daarmee omgaan?

Uit onderzoek van het ministerie van Economische Zaken blijkt sinds 2002 dat gemeenten, ondanks een toegenomen hoeveelheid kennis, informatie en het kenniscentrum, nog steeds laag scoren op het gebied van de naleving van aanbestedingsverplichtingen. Hoe verhoudt deze nalevingscore zich tot de verwachting van de staatssecretaris dat gemeenten aan deze verplichtingen in het kader van de WMO zullen voldoen per 1-1-2007, alsmede dat er voldoende kennis en informatie bestaat om hen daarop voor te bereiden?

Administratieve lasten en uitvoerbaarheid

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de uitvoering van de WMO meer kost dan in eerste instantie werd verwacht. Zo ja, kan daarbij dan een indicatie worden gegeven van de meerkosten? Kan de staatssecretaris verduidelijken met welke indicatoren de financiële en administratieve lasten van zowel gemeenten als aanbieders van zorg en dienstverlening zullen worden gemeten? Kan de staatssecretaris tevens een indicatie geven van de kosten die gemoeid zijn met de verplichting tot aanbesteden, inclusief ambtelijke capaciteit en in te huren deskundigheid en advies? Op welke wijze worden deze kosten betaald? Worden ze in de kostenmonitoring meegenomen?

De leden van de PvdA-fractie constateren met instemming dat de staatssecretaris gebruik maakt van pilots en experimenten ten behoeve van de invoering van de WMO. Zij vragen zich af welke mogelijkheden de staatssecretaris ziet om binnen de kaders van het voorliggende wetsvoorstel in te spelen op de uitkomsten hiervan. Waarom heeft de staatssecretaris in het verlengde hiervan niet gekozen voor het instellen van een experimenteerartikel?

Invoeringstraject

De leden van de PvdA-fractie hechten er zeer aan dat de centrale uitgangspunten van de WMO, zoals de lokale beleidsvrijheid en het individueel maatwerk, adequaat worden vertaald in lokale verordeningen. Zij maken zich, verwijzend naar de commissievraag die hierover is gesteld, zorgen over de wijze waarop deze doelstellingen in de modelverordening van de VNG worden verankerd.

De leden van de PvdA-fractie hechten net als de staatssecretaris veel waarde aan een zorgvuldig invoeringstraject, maar constateren dat het tijdpad krap is. Hoe wenselijk en noodzakelijk acht de staatssecretaris een ruimere overgangsregeling voor gemeenten die, ondanks aantoonbare inspanningen om bijvoorbeeld hun verordeningen rond te krijgen en aan de aanbestedingsverplichtingen te voldoen, niet per 1 januari 2007 aan alle formele verplichtingen voldoen. Waarom? Welke sancties kunnen gemeenten tegemoet zien als ze niet aan de verplichtingen per 1-1-2007 voldoen?

Kan de staatssecretaris een indicatie geven van de verwachte invoeringskosten, en meedelen hoe deze zich verhouden tot de voor de invoering beschikbaar gestelde middelen? Welke voorbereidingskosten reeds zijn gemaakt? Wordt bij de monitoring van invoeringskosten ook gekeken naar eventuele extra uitgaven van zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?

Wanneer moeten aanbieders volgens de staatssecretaris uiterlijk duidelijkheid hebben over de eisen die in het bestek van de aanbesteding aan de dienstverlening worden gesteld? Wanneer zouden aanbieders daarnaast duidelijkheid moeten hebben of hen de dienstverlening wordt gegund en cliënten over de beschikbare hulpverlenerrelatie(s) na 1 januari 2007?

Hoe operationaliseert de staatssecretaris de begrippen «juiste uitvoering», «kwalitatief aan de maat» en «tijdigheid» aangaande de invoering van de WMO? Hoe wordt gecontroleerd of de uitvoering conform deze definities plaatsvindt?

Hoe worden dubbele verstrekkingen in het overgangstraject vanuit zowel de AWBZ als de WMO, of omgekeerd in de situatie dat onterecht geen verstrekkingen worden verleend, voorkomen? De staatssecretaris zegt dat er in situaties waarin burgers tussen de wal en het schip dreigen te vallen extra inzet gepleegd zal worden door het implementatiebureau. Waaruit bestaat deze extra inzet?

4. VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de staatssecretaris voor haar antwoorden, waarmee de fractieleden overigens niet altijd tevreden zijn. Zij vinden de toon vaak wat badinerend, en soms is het zelfs zo dat de staatssecretaris zichzelf tegenspreekt in haar ijver kritische opmerkingen van de VVD-fractie te weerleggen. Zo merkten deze leden op dat de WMO ook het doel heeft een beperking van de AWBZ uitgaven te realiseren. In de ene alinea noemt de staatssecretaris deze veronderstelling onjuist, maar een zin verder lezen deze leden dat het «tegelijkertijd van belang is het beroep op de AWBZ en de jeugdhulpverlening en andere zware vormen van hulp terug te dringen». Dus is er wel degelijk sprake van een bezuiniging, en wellicht ook van een betere vorm van hulp, maar dat moet nog blijken.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de twee commissievragen betreffende de VNG modelverordening, èn de vragen omtrent de Europese aanbestedingsprocedures. Zij vinden het niet verstandig om in de wet een datum voor ingang daarvan te noemen, terwijl er nog zoveel onduidelijk is over de mogelijke verplichtingen van de gemeenten in dit opzicht. Bovendien is het de vraag of op het gebied van sociale dienstverlening Europese aanbestedingsprocedures überhaupt gewenst zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen zich – ook na de antwoorden van de staatssecretaris in de memorie van antwoord – nog steeds af hoe groot de beleidsruimte van de gemeenten enerzijds zal blijken te zijn, en anderzijds of de gemeenten voldoende ruimte zullen hebben om «optimale mix van kwaliteit en doelmatigheid» te bereiken. Er blijft een spanning tussen enerzijds diverse bepalingen in het wetsvoorstel (zoals de compensatieplicht) en anderzijds de wens om gemeenten een beleidsrijk veld te laten betreden. Het kan ook nog anders geformuleerd: deze leden vragen zich af of de gemeenten voldoende mogelijkheden hebben om op hun manier te voldoen aan de vele claims, die mede vanuit allerlei gehandicapten organisaties worden uitgebracht, of dat er sprake is van een te groot aantal regelingen waartoe de gemeenten verplicht worden om die te gebruiken. Deze leden respecteren voluit de wensen van de velen die ondersteuning nodig hebben bij hun maatschappelijke participatie, maar willen graag de gemeenten ruimte laten om een eigen beleid op dit punt te formuleren. Dat dit kan leiden tot enig verschil in de mate van tegemoetkoming aan vragen om hulp en ondersteuning, achten deze leden tot op zekere hoogte geen probleem.

De leden van de VVD-fractie vinden de WMO in principe een acceptabele wet; het zal aankomen op de uitvoering. Het dilemma blijft dan of die uitvoering in grote lijnen wordt toevertrouwd aan de gemeenten, dan wel zo in detail in de wet wordt geregeld, dat de gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid nauwelijks meer kunnen nemen. Zij vragen daarom de staatssecretaris nogmaals of deze wet in de vorm die nu voorligt in dit opzicht «de ideale mix» is.

Tenslotte zijn de leden van de VVD-fractie nog niet gerustgesteld op het punt van de bureaucratie. Hen is ter ore gekomen dat er weer boekwerken in voorbereiding zijn met instructies voor de gemeenten. Dat kan niet de bedoeling zijn. Gaarne vernemen zij hoeveel bladzijden instructiemateriaal inmiddels door de gemeenten zal moeten worden doorgenomen, en wat er in dit opzicht nog aankomt.

5. SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling de antwoorden gelezen op de door hen gestelde vragen; overigens ook op de vragen door andere commissieleden gesteld. Zij hebben geconcludeerd dat in ieder geval de eigen vragen in een aantal gevallen onvolledig zijn beantwoord, dan wel dat de essentie van de vraag voor het ministerie niet duidelijk was. Deze leden doen hierbij een nieuwe poging om aanvullende vragen te stellen die hopelijk wel duidelijk zijn, waardoor de beantwoording serieus en correct kan plaatsvinden.

De eerste vraag van deze leden gaat over het totale financiële plaatje. De bedoeling was om inzicht te krijgen in het volledige WMO budget, dus niet alleen in de gelden die nu worden overgeheveld vanuit de AWBZ en andere subsidieregelingen.

Vervolgens komen de leden van de SP-fractie terug op de vraag wat de onafhankelijke derde als opdracht heeft meegekregen. Enerzijds wordt gesproken van monitoring van de kostenontwikkeling ten aanzien van huishoudelijke verzorging, elders wordt gerept van monitoring van de gevolgen van de compensatie plicht. Het tweede is veel ruimer, want de compensatieplicht geldt toch voor alle prestatievelden van de WMO? Kostenstijging is deels ook autonoom, door bijvoorbeeld stijging van leeftijd of doordat er duurdere maar wel betere voorzieningen kunnen komen. Ook zullen de kostenontwikkeling ten aan zien van PGB en de uitvoeringskosten worden gevolgd (zie o.a. bladzijde 66 MvA). Concrete vragen van de leden van deze fractie met het oog op deze materie zijn: Hoe luidt de precieze opdracht van de afhankelijke derde? Is er al overeenstemming met de VNG over deze opdracht? Als de onafhankelijke derde alleen de kosten huishoudelijke verzorging volgt en eventueel aanbevelingen over aanpassingen geeft, wie/wat volgt dan de rest van de kosten en adviseert over aanpassing? Moet de kostenontwikkeling overigens niet in samenhang worden gezien? Gemeenten die veel geld steken in huishoudelijke verzorging en weinig werk maken van jeugdbeleid, zouden anders (zo begrijpen deze leden het althans) wel compensatie krijgen en gemeenten die het omgekeerde doen niet. Graag ontvangen deze leden een toelichting. Worden bij de opdracht tot advisering aan de onafhankelijke derde ook de onderlinge verschillen tussen gemeenten – die toch niet alle verklaarbaar zijn – betrokken?

De leden van de SP-fractie hadden gevraagd hoe een gemeente moet handelen als in oktober het WMO-budget al op is. De beantwoording gaat uit van een integrale verantwoordelijkheid van gemeenten voor hun begroting. Dit antwoord klopt, maar gaat voorbij aan het feit dat gemeenten op grond van een budget een begroting maken voor de realisering van negen prestatievelden, waarvan het voorlopig – ook gezien het feit dat de gevolgen van de compensatieplicht dynamisch zijn – niet mogelijk zal zijn alle kosten te overzien. Het is toch gemakkelijk voor te stellen dat er te krap wordt begroot en dat het budget dus wel degelijk op kan zijn in oktober. Het gevolg is of tekorten, of wachtlijsten of bezuinigen op andere gemeentelijke taken. Hoe moeten gemeenten hiermee omgaan? Hoe vrij zijn overigens artikel 12 gemeenten bij het vaststellen van het WMO budget? Is denkbaar dat deze gemeenten gedwongen zijn een hogere eigen bijdrage vast te stellen? Hoe wordt een eventuele overschrijding van het budget verrekend bij samenwerkende gemeenten, c.q. gemeenschappelijke regelingen?

Wanneer is de AMvB Eigen Bijdrage gereed? De memorie van antwoord stelt dat alleen voor individuele voorzieningen en PGB een eigen bijdrage gevraagd kan worden. Is de conclusie van de leden van deze fractie juist dat deelname aan activiteiten van de overige prestatievelden gratis is; dus geen eigen bijdrage contact algemeen maatschappelijk werk, geen eigen bijdrage collectief vervoer? Hoe wordt het onderscheid individueel en collectief eigenlijk gemaakt? Het gaat toch altijd om collectief georganiseerde, eventueel ingekochte diensten, voorzieningen bestemd voor een individu dat gecompenseerd wordt voor zijn beperkingen?

De manifestpartijen «WMO echt alleen maar zo» hebben erop gewezen dat de vertaling van de wetstekst WMO naar een (model)verordening essentieel is. Met de (model)verordening komt de WMO in feite ’tot leven’. Om dit te bereiken dient een duidelijke relatie te worden gelegd tussen de (model)verordening en de wet. Over deze relatie en de grenzen van de vrijheid daarin hebben zij een aantal vragen gesteld. De leden van de SP-fractie willen ze daarin graag steunen en vragen de staatssecretaris om beantwoording (zie bijlage 1).

Het antwoord op de vraag van deze fractie naar respijtzorg, wijkt af van een eerder standpunt. In de huidige AWBZ is uitruil tussen functies mogelijk indien de mantelzorger overbelast raakt. Belangrijk voorbeeld waarvan veel gebruik wordt gemaakt, is dat bij een indicatie voor persoonlijke verzorging de mantelzorger aangeeft dit zelf te willen blijven doen maar respijtzorg aanvraagt voor huishoudelijke verzorging. De staatssecretaris heeft in het debat met de Tweede Kamer geantwoord dat via respijtzorg de uitruil ook onder de WMO mogelijk blijft. Goede facilitering hiervan is essentieel om dit daadwerkelijk mogelijk te maken. Onduidelijk blijft of deze respijtzorg ten laste komt van de AWBZ of van de gemeente, zoals wordt gezegd in de memorie van antwoord op de vraag van deze fractie. Immers, de AWBZ profiteert van het feit dat geen beroep wordt gedaan op persoonlijke verzorging terwijl voor de invulling van de respijtzorg dan een beroep zou worden gedaan op de gemeente. Voorkomen moet worden dat hier de mantelzorger een gesloten deur treft. Is het nog steeds mogelijk voor een mantelzorger een beroep te doen op huishoudelijke hulp en om zelf de persoonlijke verzorging op zich te nemen binnen de AWBZ? Wordt de respijtzorg van een mantelzorger vergoed door de AWBZ?

De VNG heeft er in steeds luidere bewoordingen op gewezen dat Europees aanbesteden om verschillende zeer legitieme redenen niet haalbaar is per 1 januari 2007. Tot nu toe heeft de staatssecretaris niet duidelijk gereageerd op deze stelling. Hoe staat het met het overleg tussen staatssecretaris en VNG op dit punt, zo vragen deze leden in aanvulling op de commissievraag. (Zie bijgaande toelichting (bijlage 2) van de VNG, die in feite voor zich spreekt). Graag ontvangen deze leden een reactie van de staatssecretaris op de mening van het VNG en ook commentaar op de oplossing zoals de VNG die voorstaat.

De leden van deze fractie zouden ook nog graag antwoord hebben op de vraag of welzijnsdiensten ook moeten worden aanbesteed. Bij contract leveren welzijnsinstellingen nu een aantal diensten tegen een bepaalde prijs per dienst aan gemeenten. Levering van diensten valt toch onder de Europese aanbestedingsregels?

Het kabinet heeft de VNG toegezegd in een bestuurlijk overleg van 1 maart jl. dat het het CIZ in staat zou stellen om in de lokale loketten te participeren, dit in het kader van klantvriendelijkheid en de afstemming tussen de WMO en de AWBZ. Aan de VNG is in dat verband concreet toegezegd dat er voor gemeenten geen meerkosten zullen ontstaan. Heeft het kabinet al middelen aan het CIZ beschikbaar gesteld voor deze taak?

De leden van de SP-fractie blijven zorg houden over de positie van het jeugdzorgbeleid binnen de verschillende taken die gemeenten moeten gaan vervullen. Onlangs ontving de staatssecretaris weer een advies over jeugdbeleid. Schokkend is te lezen wat er allemaal verkeerd gaat. Goed jeugdbeleid start met goede voorliggende voorzieningen op gemeentelijk niveau. Echter met de WMO blijven gemeenten autonoom in hun keus hoe en welke vijf functies van jeugdbeleid ze willen uitvoeren. Ze kunnen de keus zelfs achterwege laten. Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat juist deze staatssecretaris, die als geen ander zou moeten weten hoe hoog de werklast bij de bureaus Jeugdzorg is, er niet alles aan doet om die last niet verder te verzwaren. Zij behoort zelf voor wettelijke verankering van de vijf functies van preventief jeugdbeleid te zorgen en daardoor gemeenten ertoe te verplichten in ieder geval een minimum aan preventieve jeugdtaken te verzorgen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de staatssecretaris.

De leden van de fractie van de SP zien uit naar een uitvoerige en volledige beantwoording van de vragen.

6. Fractie D66

De leden van de fractie van D66 verwachten een eenzijdige belangenbehartiging vanuit de hoek van gehandicapten, ouderen en de mantelzorg. Voor deze groepen zijn er wettelijke bepalingen gekomen ten aanzien van advies, inspraak en evaluatie, daarnaast worden cliëntenorganisaties ook extra financieel ondersteund. Deze leden vrezen dat vertegenwoordigers van het lokaal jeugdbeleid, de sport, buurt- en clubhuizen (dus op alle andere terreinen van de WMO) zich minder krachtig kunnen laten horen. Welke ondersteuning en wettelijke verankering is er voor deze laatste groep om hun positie te waarborgen?

Kan de staatssecretaris nog eens precies uiteenzetten welke taakafbakening bestaat tussen de WMO en de welzijnswetvoorzieningen? Als de invoering van de WMO effectief gebeurt, welke beleidsmatige consequenties heeft dit, in de visie van de staatssecretaris, voor de welzijnswetvoorzieningen? (Denk met name aan sport en jeugd.)

Kan de staatssecretaris nog eens de juridische implicaties van de compensatieplicht helder uiteenzetten, wat specifieker over de juridische afdwingbaarheid van middelen door consumenten bij hun gemeenten? Wat is juridisch afdwingbaar en wanneer? Is de compensatieplicht een normatief toetsingskader?

Is de staatssecretaris bereid, gezien de praktische problemen bij gemeenten, (vooral voor huishoudelijke zorg) de aanbestedingsregels onder een lichter, dus werkbaar, regime te laten vallen? Zo ja, hoe zien die regels eruit?

De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) zijn één op één vertaald naar de WMO. Betekent dit ook dat er klachtenprocedures moeten worden ingesteld bij het buurthuizen, of cliëntenraden of bijvoorbeeld bij de scouting, zo vragen de leden van de fractie van D66 tot besluit.

7. Fracties van SGP en ChristenUnie

De leden van de fracties van SGP en ChristenUnie vonden het erg prettig dat een overzicht werd gegeven in de memorie van antwoord over de kostenontwikkeling. Het protocol gebruikelijke zorg dat door het CIZ wordt gebruikt, heeft tot een flinke besparing geleid op Huishoudelijke Verzorging (HV) van maar liefst 5%: van 900 miljoen naar 855 miljoen. Dat lijkt zo. Waarschijnlijk zijn er nog meer oorzaken. De zorgkantoren vragen/dwingen de zorgaanbieders die veel HV2 leveren, het aandeel HV2 te verlagen naar HV1 (alfahulp) en het zo meer in evenwicht te brengen met het landelijke beeld. Ook was er in 2005 een tendens dat geen HV werd geïndiceerd, maar veelal Persoonlijke Verzorging. Per saldo is het budget voor 2005 afgenomen, terwijl de vergrijzing toeneemt. De verwachting is dat een klein stuwmeer ontstaat van mensen die het nog niet direct nodig hebben, maar binnen een of twee jaar wel. Iedereen vraagt zich dan af waar die flinke toename vandaan komt. Dat roept de vraag op of de WMO op termijn financieel houdbaar zal zijn. Wat is de visie van de staatssecretaris?

Factor Tijd

De verordening moet voor 1 oktober 2006 door gemeenten worden aangenomen. Cliënten hebben een overgangstermijn van drie maanden, anders blijft het regime van de AWBZ van kracht. Gemeenten willen dat niet, want dan moet de uitvoering van de Huishoudelijke Verzorging volgens de AWBZ-regels worden uitgevoerd. Het beleidsplan mag iets later in de raad komen. Dit legt een enorme druk op gemeenten, aldus deze leden. Zij weten niet welke eisen de staatssecretaris verder stelt aan de gemeenten, want de AMvB en de Eigen Bijdrageregeling zijn er nog niet.

Aanbesteden

Ook hierbij geldt de factor tijd. Wil je goed aanbesteden, aldus de leden van de fracties van SGP en CU, dan moet je een programma van eisen en een bestek kunnen opstellen. De AMvB met de eigen bijdrageregeling is nog niet naar de Tweede Kamer gestuurd (naar zij hebben begrepen, volgende week), de wet is nog niet definitief vastgesteld. Iedereen verwacht dat de wet nog verder wordt aangepast of met de AMvB verder wordt ingevuld. Deze onzekerheid slaat terug op de gemeenten. Hoe kunnen een programma van eisen en een bestek worden opgesteld met dergelijke onzekerheden, zo vragen deze leden.

Toelichting: Er zijn vele opinies in omloop over aanbesteden. Je moet (Europees) aanbesteden zeggen Deloitte, VNG en de ambtenaren van VWS. Anderen zeggen dat je kunt subsidiëren, aangezien dit niet expliciet is uitgesloten. Weer anderen geven aan dat je het beste met vouchers kunt werken; dat je brede raamcontracten kunt afsluiten tegen een bepaalde prijs, en ga zo maar verder. De Europese en de nationale wetgevers zijn ook niet echt duidelijk. Vele geruchten gaan rond. Bijvoorbeeld: wanneer gemeenten twee schoonmaakbedrijven wil contracteren, dan kan ze de BTW niet declareren bij het BTW-compensatiefonds. En zo gaat het maar door. Graag vernamen deze leden de visie van de staatssecretaris.

Voor de leveranciers van zorg (zorgaanbieders) en software (softwareleveranciers) is deze korte tijdspanne ook niet prettig. Zij krijgen op een zeer laat moment te horen wat de eisen van de gemeenten zijn. Een grote zorgaanbieder heeft geschetst dat als hij bij een inschrijving 3000 klanten erbij krijgt bij de gunning in oktober of november 2006, hij snel nieuw personeel moet werven, en 3000 gesprekken moet voeren met cliënten. Dat lukt niet in die korte tijd. De aanbieders van software moeten snel hun pakketten aanpassen opdat daar de modules van CAK en CIZ inpassen en verder aan de eisen die de klant (de gemeenten) stelt. Dat kan de aanbieder niet binnen deze korte tijd. Geeft dit geen enorme problemen waar de cliënten de dupe van worden?

Compensatiebeginsel

Bij het compensatiebeginsel lijkt de vrijheid in eerste instantie ruimer, maar bij gemeenten bestaat de vrees dat over een jaar of 5 jurisprudentie precies omschrijft waar mensen recht op hebben en dat daarmee de beleidsvrijheid van gemeenten is verdwenen.

Toelichting: Het gevaar is dat het hele compensatiebeginsel in de lucht blijft hangen. Als je uit gaat van nul, dan creëer je een groot probleem voor de gemeente. De mensen zijn niet allemaal gelijk, ze hebben verschillende aandoeningen en gaan daar verschillend mee om. Je ziet ouderen die eigenlijk al lang hulp in het huishouden nodig hebben, mantelzorg verlenen bij de buurvrouw. Iemand, die HV nodig heeft en daarvoor is geïndiceerd, kan wel autorijden en kan de boodschappen doen voor iemand anders. Heeft iemand tijdelijk een probleem (bijvoorbeeld de chronisch zieken) dan moet er hulp komen, maar als het beter gaat...

Met andere woorden, je kunt niet zo maar ergens een nullijn trekken. Veel hangt af van het ervaren beoordelingsvermogen van de indicatiesteller. Naar de mening van deze leden moet de indicatiesteller een blokkendoos van mogelijke voorzieningen, producten en diensten ter beschikking hebben. Iemand kan voor een traplift worden geïndiceerd, maar wil liever op de begane grond een natte cel, zodat deze persoon met een beperking niet meer naar boven hoeft te gaan. Als deze persoon bereid is zelf bij te betalen om die verbouwing te realiseren, moet dat mogelijk zijn. Een ander voorbeeld is: de eenzame oudere heeft meer aan een kopje koffie met een vrijwilliger en een middagje naar het winkelcentrum, dan aan een HV. Daar waar de familie en de buren al helpen moet je geen HV indiceren, hoewel die persoon daar recht op heeft. Je mag namelijk de familie en de buren niet het recht om voor deze persoon te zorgen afpakken. Daar waar de mantelzorger wil zorgen en het is geen al te zware belasting, moet je het zo laten en alleen volgen of dit goed blijft gaan. Kortom, er zijn tal van mogelijkheden waar de indicatiesteller veel ruimte in moet krijgen om dienstverlening op maat te geven. De sociale indicatie is belangrijker voor het welslagen van de wet, dan de medische indicatie van het CIZ. Graag vernemen de leden van deze fractie ook hierop de visie van de staatssecretaris.

Substitutie

In 2007 gaan de PGB-houders met de indicatie Huishoudelijke Verzorging, eventueel na een herindicatie, over van de AWBZ naar de WMO. Substitutie van de functie Huishoudelijke Verzorging met andere AWBZ-functies is dan niet meer mogelijk. Staat de staatssecretaris gemeenten, Zorgkantoren en het CIZ toe om afspraken te maken over gecombineerde PGB’s (AWBZ/Wmo) voor PGB-houders?

Definiëring

De staatssecretaris haalt de begrippen draagkracht en draaglast door elkaar, zo vervolgen de leden van de fracties van SGP en CU. Draagkracht is gerelateerd aan het inkomen van een hulpvrager. Draaglast betekent wat mensen zelf kunnen en/of met de hulp van anderen zelf kunnen regelen. Deze leden verzoeken de staatssecretaris hierover duidelijkheid te verschaffen.

Bezwaar en beroep

Voor de AWBZ ligt de verantwoordelijkheid voor de indicatiestelling bij het CIZ. Tegen het indicatiebesluit van het CIZ kan in bezwaar gegaan worden bij het CIZ. Vervolgens kan tegen de beschikking op bezwaar van het CIZ in beroep gegaan worden bij de rechtbank en in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Beschikkingen op grond van de AWBZ worden getoetst aan het wettelijk AWBZ-kader. Bij de WMO is de gemeente verantwoordelijk en wordt getoetst aan de gemeentelijke verordeningen en het WMO-kader. Hier geldt bezwaar bij de gemeente, beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De leden van de fracties van SGP en CU vragen tot besluit bij wie bij een integrale beschikking van de gemeente en het zorgkantoor voor een cliënt die naast HV voor PV en OB is geïndiceerd, bezwaar wordt ingediend.

De voorzitter van de commissie,

Van Leeuwen

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Werner (CDA), Van Leeuwen (CDA) (voorzitter), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD), Swenker (VVD) (plv. voorzitter), Hamel (PvdA), Nap-Borger (CDA), Slagter-Roukema (SP), Schouw (D66), Putters (PvdA) en Thissen (GL).

Plv. leden: Pastoor (CDA), Klink (CDA), Schuurman (CU), Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Doesburg (PvdA), Van de Beeten (CDA), Meulenbelt (SP), Schuyer (D66), Linthorst (PvdA) en Van der Lans (GL).

Naar boven