27 426
Regels betreffende zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zelfstandige bestuursorganen)

C
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 maart 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat1 heeft op 24 januari 2006 een brief gezonden aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties met het verzoek haar in te lichten over de uitkomsten van het overleg met de Tweede Kamer over de door het kabinet wenselijk geachte aanvullende maatregelen in verband met de inwerkingtreding van deze Kaderwet.

De minister heeft daarop bij brief van 23 maart 2006 geantwoord.

De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijke overleg.

De griffier van de commissie,

B. Nieuwenhuizen

BRIEF AAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES

Den Haag, 24 januari 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat heeft kennis genomen van Uw brief van 27 december 2005, waarin u de Kamer verzocht de behandeling van wetsvoorstel 27 426, Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, weer ter hand te nemen.

Terwijl Uw brief klaarblijkelijk was bedoeld als een reactie op de brief van de commissie van 24 juni 2005, meent de commissie evenwel dat u niet bent ingegaan op haar verzoek haar in te lichten over de uitkomsten van uw overleg met de Tweede Kamer over de door het kabinet wenselijk geachte aanvullende maatregelen. De commissie acht deze informatie, zoals ook gesteld in har brief van 24 juni jl. van belang omdat het kabinet eerder meedeelde deze aanvullende maatregelen wenselijk te achten omdat «met de inwerkingtreding van de Kaderwet niet gegarandeerd is dat alle kabinetsdoelen worden bereikt».

Nu u de Kamer heeft verzocht de behandeling weer ter hand te nemen is het kabinet klaarblijkelijk van oordeel dat met de inwerkingtreding van de wet intussen wel is gegarandeerd dat alle kabinetsdoelsen worden bereikt.

De commissie hecht er derhalve aan, alvorens zij zal voorstellen de behandeling van het wetsvoorstel te hervatten, van u te mogen vernemen op basis van welke feiten en informatie u tot deze overtuiging bent gekomen.

De griffier van de commissie,

B. Nieuwenhuizen

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 maart 2006

In deze brief ga ik in op het verzoek van uw Kamer d.d. 24 januari 2006 om u nader in te lichten over de uitkomsten van mijn overleg met de Tweede Kamer over de doelen van het kabinet zoals verwoord in het kabinetsstandpunt op het IBO-VOR rapport (25 268, nr. 20) en de wijze waarop zij deze wenst te bereiken.

Tevens zend ik uw Kamer een afschrift van de brief aan de Tweede Kamer1 met een nadere toelichting op de kabinetsreactie (25 268, nr. 35) op de motie Fierens (25 268, nr. 29) over het vervolgproces.

Op 26 mei 2005 zond ik u het kabinetsstandpunt over het rapport «Een herkenbare staat: investeren in de overheid» aan de Tweede Kamer (25 268, nr. 20). Ik herhaal hierbij kort de doelen die het kabinet in dit kabinetsstandpunt stelt.

Allereerst wenst het kabinet een verduidelijking van de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid, zowel ten opzichte van zbo’s als ten opzichte van stichtingen zonder openbaar gezag. Ook wil het kabinet de kwaliteit en doelmatigheid van het functioneren van uitvoeringsorganisaties verder bevorderen met het oog op een optimale dienstverlening aan burgers en bedrijven.

Het kabinet heeft in het standpunt geconcludeerd dat de inwerkingtreding van de Kaderwet zbo de verwezenlijking van veel van de door het kabinet gestelde doelen bevordert. De Kaderwet is daarmee een belangrijk onderdeel van het totaal aan maatregelen waartoe het kabinet heeft besloten. Ik herhaal kort de totale aanpak:

a. voortzetting van behandeling van de Kaderwet zbo ten behoeve van een optimale transparantie en consistentie van het stelsel van zbo’s;

b. een nadere (restrictieve) uitleg van de instellingsmotieven voor zbo’s; dit zijn de motieven op grond waarvan een uitzondering kan worden gemaakt op het beginsel dat rijkstaken dienen te worden uitgevoerd onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid;

c. verdere professionalisering van de opdrachtgever-, opdrachtnemer- en eigenaarsrol, de verdere verbetering van het (interne) toezicht en de klantgerichtheid van zbo’s door middel van informatie-uitwisseling over best practices;

d. het opstellen van een beleidskader stichtingen zonder openbaar gezag om de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid te verduidelijken (daar waar de Kaderwet zbo’s alleen betrekking heeft op zelfstandige bestuursorganen, dus mét openbaar gezag).

Het kabinet kiest ook voor aanvullende beleidslijnen.

Zo wil het kabinet de maximum bezoldiging van bestuurders van publiekrechtelijke zbo’s aan normen binden. Het kabinet streeft ernaar, in lijn met de motie-Bakker (30 300, nr. 53), dat er per sector in het semi-publieke domein een salarisnorm wordt gedefinieerd, waarboven de salarissen in beginsel niet uitstijgen. In de brief aan de Tweede Kamer over de uitvoering van de motie-Bakker van 22 december 2005 (30 111 & 30 300, nr. 5) geeft het kabinet aan langs welke lijnen de uitvoering ter hand zal worden genomen.

Het komende jaar zal de minister van Financiën in overleg met de collega-bewindslieden en de desbetreffende zbo’s een voorstel doen hoe de begrotingen van deze zbo’s kunnen worden betrokken bij de integrale budgettaire afweging.

Beide aanvullende beleidslijnen hebben hun eigen traject.

Ik heb over de doelen en de wijze waarop het kabinet deze wenst te bereiken uitvoerig overleg gevoerd met de Tweede Kamer. Inmiddels kan ik concluderen dat de Tweede Kamer het kabinetsstandpunt aanvaardt. Het kabinet heeft n.a.v. de motie Fierens (25 268, nr. 29) besloten om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer om af te zien van een doorlichting van zbo’s en zich te richten op het aanmeldingstraject voor de Kaderwet zbo (artikel 42). Voor het uitvoeren van deze motie is inwerkingtreding van de Kaderwet zbo vereist.

Ik spreek graag de verwachting uit dat deze nadere informatie voor uw Kamer aanleiding is de behandeling van het wetsvoorstel 27 426 te hervatten. Met grote belangstelling zie ik uit naar voortzetting van de gedachtewisseling.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Holdijk (SGP), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD), Pastoor (CDA), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc (CDA), plv. voorzitter, Dölle (CDA), Platvoet (GL), Witteveen (PvdA), voorzitter, Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Van Raak (SP) en Engels (D66).

Plv. leden: Van Middelkoop (CU), Hoekzema (VVD), v.d. Broek-Laman Trip (VVD), Pruiksma (CDA), Van Thijn (PvdA), Lemstra (CDA), Vedder-Wubben (CDA), Thissen (GL), Tan (PvdA), Kox (SP) en Schuyer (D66).

XNoot
1

Behorend bij griffienr. 134775.

Naar boven