Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29930 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29930 nr. A |
7 juni 2005
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is in de Meststoffenwet door bestuurlijke boetes en strafrecht gehandhaafde beperkingen te stellen aan de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid stikstof en fosfaat in meststoffen ter voldoening aan onder meer richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375) en mede met het oog op de doelstellingen van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen a tot en met ac worden vervangen door de volgende onderdelen:
a. grond: dat deel van de bodem dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;
b. groeimedium: materiaal in vaste of vloeibare vorm, niet zijnde grond, dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;
c. dierlijke meststoffen: uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook producten daarvan;
d. meststoffen: dierlijke meststoffen, ongeacht hun bestemming, en producten die zijn bestemd om:
1°. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;
2°. te worden gebruikt als groeimedium;
3°. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn begrepen onder 1° of 2°;
e. verhandelen van meststoffen: afleveren van meststoffen aan handelaren in of gebruikers van meststoffen alsmede het met het oog daarop voorhanden of in voorraad hebben, aanbieden of vervoeren van meststoffen;
f. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
g. landbouw: akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen elke bedrijfsmatige vorm van houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden – , tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen – en bosbouw die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet;
h. landbouwgrond: grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend;
i. bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden;
j. stikstof: stikstof, in welke vorm of verbinding dan ook;
k. fosfaat: fosfor, in welke vorm of verbinding dan ook, vermenigvuldigd met de factor 2,29;
l. hectare: hectare in gemeten maat;
m. tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is;
n. veengrond: perceel waarvan blijkens representatieve grondmonsters ten minste de helft van de oppervlakte voor meer dan de helft van de dikte van de grondlaag tot een diepte van 80 centimeter onder het maaiveld bestaat uit veen;
o. zand- of lössgrond: perceel waarvan blijkens representatieve grondmonsters ten minste de helft van de oppervlakte voor meer dan de helft van de dikte van de grondlaag tot een diepte van 80 centimeter onder het maaiveld bestaat uit zand of löss;
p. kleigrond: grond niet zijnde veengrond of zand- of lössgrond;
q. grasland: landbouwgrond waarop gras wordt geteeld dat is bestemd om te worden gebruikt als veevoer;
r. bouwland: landbouwgrond, niet zijnde grasland;
s. mestoverschot: de in een bepaald kalenderjaar geproduceerde, aangevoerde of uit opslag komende hoeveelheid dierlijke meststoffen, die van een bedrijf moet worden afgevoerd om te voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5b, en om te voldoen aan artikel 5h;.
b. De onderdelen ad tot en met am worden geletterd t tot en met ac en het leesteken puntkomma na onderdeel ac wordt vervangen door een punt.
2. In het tweede lid vervalt «, waarop dierlijke meststoffen worden geproduceerd of waarop dierlijke meststoffen, overige organische meststoffen of andere meststoffen worden aangevoerd».
3. Het derde en het vierde lid worden vervangen door de volgende leden:
3. In het eerste lid, onderdelen n en o, wordt onder perceel verstaan: aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten, houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde oppervlakte grond.
4. Voor de toepassing van deze wet wordt veengrond, zand- of lössgrond, en kleigrond aangeduid op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde kaarten.
Artikel 1a, tweede lid, komt te luiden
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder, in afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel m, ook in de grensgebieden gelegen landbouwgrond buiten Nederland tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt gerekend.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van het artikel wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Hoofdstuk IIA van deze wet is niet van toepassing op natuurterreinen die de hoofdfunctie natuur hebben.
In het opschrift van hoofdstuk II wordt «regelen» vervangen door: regels.
In artikel 4 wordt «produkt» telkens vervangen door: product.
In artikel 5, eerst lid, wordt «produkten» vervangen door «producten» en wordt «regelen» vervangen door: regels.
Na hoofdstuk II wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:
Het is verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.
Het in artikel 5a gestelde verbod geldt niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;
b. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen;
c. de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen.
1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 5b, onderdeel a, is 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
2. Bij ministeriële regeling kan een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen, bepaald bij de regeling.
1. De stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 5b, onderdeel b, is een bij ministeriële regeling vastgestelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
2. De hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond kan verschillend worden vastgesteld al naar gelang het gewas, de toegepaste landbouwpraktijk, de ecologische kenmerken van een waterlichaam en de kenmerken van de bodem, en al naar gelang sprake is van kleigrond, veengrond, of zand- of lössgrond.
3. De hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt gebaseerd op een balans tussen enerzijds de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en anderzijds de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit meststoffen. De stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem komt overeen met de hoeveelheid stikstof die in de bodem aanwezig is op het moment dat het gewas begint de stikstof in betekenisvolle mate te gebruiken en de toevoer van stikstof door nettomineralisatie van de voorraden organische stikstof in de bodem.
4. De overeenkomstig het derde lid bepaalde hoeveelheid stikstof wordt verlaagd voor zover dit naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is om waterverontreiniging door stikstof uit meststoffen te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen. Dit is in het bijzonder het geval als bij het achterwege blijven van deze verlaging de hoeveelheid van 11,3 milligram stikstof per liter in zoet oppervlaktewater of van 50 milligram nitraat per liter in grondwater dreigt te worden overschreden of een betekenisvolle bijdrage aan de eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa's, estuaria, kustwateren of zeewater mag worden verwacht.
1. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 5b, onderdeel c, is per hectare grasland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:
a. 110 kilogram fosfaat in 2006;
b. 105 kilogram fosfaat in 2007;
c. 100 kilogram fosfaat in 2008.
2. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 5b, onderdeel c, is per hectare bouwland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:
a. 95 kilogram fosfaat in 2006, waarvan ten hoogste 85 kilogram fosfaat in de vorm van dierlijke meststoffen;
b. 90 kilogram fosfaat in 2007, waarvan ten hoogste 85 kilogram in de vorm van dierlijke meststoffen;
c. 85 kilogram fosfaat in 2008.
3. De fosfaatgebruiksnormen voor meststoffen voor de jaren 2009 en volgende worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. De normen kunnen telkens ten opzichte van de voor het voorgaande jaar geldende norm met ten hoogste 5 kilogram fosfaat per hectare per jaar worden verlaagd, met het oog op het in 2015 bereiken van een situatie waarbij de toevoer van fosfaat uit meststoffen gemiddeld in evenwicht is met de fosfaatbehoefte van de gewassen. Zolang de algemene maatregel van bestuur niet in werking is getreden, blijft voor de jaren 2009 en volgende de in het eerste en tweede lid genoemde fosfaatgebruiksnorm voor 2008 van toepassing.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor grond, waarin ook zonder bemesting een voldoende hoeveelheid fosfaat beschikbaar is voor opname door het gewas, een lagere fosfaatgebruiknorm worden vastgesteld dan de bij of krachtens de voorgaande leden vastgestelde fosfaatgebruiksnorm. De norm kan verschillend worden vastgesteld al naar gelang het gewas, de toegepaste landbouwpraktijk, de kenmerken van de bodem en de grondsoort, de grondwaterstand en de mate waarin de ecologische toestand van een gebied afhankelijk is van de hoeveelheid fosfaat in het oppervlaktewater.
5. Bij ministeriële regeling kan, onder bij de regeling bepaalde voorwaarden en beperkingen, de toepassing van een hogere fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen dan de bij of krachtens het eerste, tweede of derde lid vastgestelde fosfaatgebruiksnorm worden toegestaan, voor landbouwgrond waarin een onvoldoende hoeveelheid fosfaat aanwezig is of, als gevolg van de bodemgesteldheid, beschikbaar is voor opname door het gewas.
6. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een bedrijf in enig jaar, in afwijking van het tweede en derde lid, een hogere fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen op bouwland kan toepassen, ingeval de hoeveelheid fosfaat waarmee de ingevolge het tweede of derde lid geldende fosfaatgebruiksnorm is overschreden in het navolgende jaar volledig wordt gecompenseerd. Compensatie geschiedt door vermindering van de hoeveelheid fosfaat die ingevolge de in het navolgende jaar geldende fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen op of in de bodem kan worden gebracht met de hoeveelheid waarmee in het voorgaande jaar de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen is overschreden. De afwijkende gebruiksnorm, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt ten hoogste de bij de ministeriële regeling bepaalde hoeveelheid fosfaat, die niet meer dan 20 kilogram fosfaat per hectare per jaar hoger is dan de fosfaatgebruiksnorm die geldt ingevolge het tweede of derde lid.
1. Voor de toepassing van artikel 5b, aanhef en onderdeel a, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald door bij elkaar op te tellen de in het desbetreffende jaar op het bedrijf geproduceerde, aangevoerde en per saldo uit opslag gekomen hoeveelheden dierlijke meststoffen, en de uitkomst te verminderen met de in dat jaar van het bedrijf afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen. De hoeveelheden worden uitgedrukt in kilogrammen stikstof.
2. Voor de toepassing van artikel 5b, aanhef en onderdeel b, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald overeenkomstig het eerste lid, met dien verstande dat niet alleen dierlijke meststoffen maar ook andere meststoffen in aanmerking worden genomen.
3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bij de bepaling van de in het tweede lid bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid stikstof in dierlijke meststoffen of in andere, bij de regeling omschreven organische meststoffen slechts voor een bij de regeling bepaald percentage in aanmerking wordt genomen. Het percentage kan al naar gelang de aard van de meststoffen en de periode waarin zij op of in de bodem worden gebracht verschillend worden vastgesteld.
4. Voor de toepassing van artikel 5b, onderdeel c, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald overeenkomstig het tweede lid in samenhang met het eerste lid, met dien verstande dat de hoeveelheden meststoffen steeds worden uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.
5. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bij de bepaling van de in het vierde lid bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid fosfaat in bij de regeling omschreven organische meststoffen slechts voor een bij de regeling bepaald deel in aanmerking wordt genomen. Dit deel kan al naar gelang de aard van de meststoffen verschillend worden vastgesteld.
1. Tot de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 5c, tweede lid, en 5e, vijfde lid, kan behoren een vergunning verleend door Onze Minister of de registratie van een kennisgeving door Onze Minister.
2. Bij de regeling, bedoeld in artikel 5c, kan de toepasselijkheid van een hogere hoeveelheid stikstof in verband met een meer dan gemiddelde stikstofopname door gewassen binnen een bepaalde soort worden verbonden aan de voorwaarde van een vergunning verleend door Onze Minister of de registratie van een kennisgeving door Onze Minister.
3. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en zij kan onder beperkingen worden verleend. De voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een vergunning.
In het opschrift van hoofdstuk III wordt «Regelen» vervangen door: Regels.
In hoofdstuk III wordt vóór artikel 6 het volgende artikel opgenomen:
1. Degene die dierlijke meststoffen produceert of verhandelt kan steeds verantwoorden dat de op het eigen bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen of de op de eigen onderneming aangevoerde dierlijke meststoffen zijn afgevoerd.
2. De verantwoording heeft betrekking op de hoeveelheid fosfaat in de meststoffen en betreft mede de afnemers waarnaar de meststoffen zijn afgevoerd.
3. De verantwoording door degene die dierlijke meststoffen produceert heeft mede betrekking op de hoeveelheid stikstof in de meststoffen.
4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt op de geproduceerde of aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen in mindering gebracht de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat deze op het eigen bedrijf of in het kader van de eigen onderneming is gebruikt of opgeslagen.
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «kunnen in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten regelen worden gesteld» vervangen door: kunnen, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef en onderdeel c wordt «regelen» vervangen door: regels.
b. In onderdeel c wordt «door of vanwege Onze Minister of een bij de maatregel aangewezen orgaan» vervangen door: door of vanwege Onze Minister, door of vanwege een bevoegde autoriteit als bedoeld in een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, of door of vanwege een bij de maatregel aangewezen orgaan.
c. Onder vervanging van het leesteken punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt het volgende onderdeel toegevoegd:
d. te verhandelen zonder dat een financiële zekerheid is gesteld bij Onze Minister of bij de bevoegde autoriteit of het orgaan, bedoeld in onderdeel c, waarbij tevens regels kunnen worden gesteld over de omvang van de zekerheid en de wijze waarop de zekerheid wordt gesteld.
3. In het derde en in het vierde lid wordt «tweede lid, onder d» telkens vervangen door: tweede lid, onderdeel c.
De artikelen 7 en 7a vervallen.
In artikel 8 wordt «de in de artikelen 6 en 7 bedoelde regelen» vervangen door «de in artikel 6 bedoelde regels» en vervalt «, onderscheidenlijk artikel 7,».
Hoofdstuk IV vervalt.
Na hoofdstuk V wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:
HOOFDSTUK VA. VERANTWOORDING EN HOEVEELHEIDSBEPALING
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen of gebruiken. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. het bedrijf of de onderneming, zoals de aard en de locatie van het bedrijf of de onderneming en van de daartoe behorende onderdelen en bedrijfsmiddelen, de tenaamstelling of handelsnaam, de rechtsvorm, in voorkomend geval de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf of de onderneming voert, de inschrijving in het handelsregister en de bij het bedrijf of de onderneming werkzame personen en hun bevoegdheden;
b. de geproduceerde, in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde, verhandelde, be- of verwerkte, op of in de bodem gebrachte en anderszins gebruikte hoeveelheden meststoffen, de samenstelling, herkomst en bestemming van de meststoffen en de gegevens, bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdelen b en c;
c. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de overige gebruikte grond, met inbegrip van gegevens over naar de aard van de teelt of het gebruik te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten en de topografische ligging daarvan, en met inbegrip van gegevens met betrekking tot grond die nog in gebruik moet worden genomen en met betrekking tot nog aan te vangen teelten en vormen van gebruik.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de bepaling van:
a. de hoeveelheden meststoffen, bedoeld in artikel 59, onderdeel b, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat;
b. de verdere samenstelling van deze meststoffen;
c. de tot het bedrijf behorende oppervlakten, bedoeld in artikel 59, onderdeel c;
d. de aantallen gehouden, uitgeschaarde, ingeschaarde, tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte of tijdelijk ter weiding aangenomen dieren en de aantallen dieren die anderszins op een bedrijf of in het kader van een onderneming aanwezig zijn;
e. de aard en de samenstelling van de bodem, voor zover dat relevant is voor de hoeveelheid meststoffen die op of in de bodem mag worden gebracht.
2. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van:
a. bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire productienormen, onderscheiden naar diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per dier per jaar;
b. gegevens met betrekking tot de samenstelling van het door de dieren gebruikte diervoeder en de forfaitair bepaalde vastlegging van stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, in de dieren en dierlijke producten, alsmede de forfaitair bepaalde gasvormige verliezen van stikstof uit de stal en de mestopslagruimte;
c. indien het melkvee betreft, de melkproductie per dier en de samenstelling van de melk;
d. een combinatie van deze bepalingswijzen.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de hoeveelheid in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde of verhandelde meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire omrekennormen, onderscheiden naar mestvorm, diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per gewichts- of volume-eenheid.
4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur worden de forfaitaire waarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vastgesteld.
Deze waarden kunnen verschillend worden vastgesteld al naar gelang, voor zover van toepassing, de diersoort en diercategorie, de aard en het gewicht van het dierlijke product en de aard en de omvang van de stal en de mestopslagruimte.
5. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze van bepaling van de hoeveelheid en de samenstelling van het diervoeder en de melk, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c.
1. De bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 59a, gestelde regels kunnen mede betrekking hebben op de bevoegdheid tot het doen van vaststellingen ten behoeve van de bepaling van de in dat artikel bedoelde hoeveelheden, hoedanigheden en oppervlakten en op de voor die vaststellingen te gebruiken apparatuur.
2. De bevoegdheid tot het doen van vaststellingen kan worden verbonden aan:
a. een door Onze Minister overeenkomstig bij of krachtens de maatregel gestelde voorwaarden verleende erkenning;
b. een door de Raad voor Accreditatie verleende accreditatie overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurd programma van eisen.
3. Aan een erkenning kunnen voorschriften worden verbonden en zij kan onder beperkingen worden verleend. De voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een erkenning.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door degenen die:
a. betrokken zijn bij het doen van vaststellingen ten behoeve van de bepaling van de hoeveelheden, hoedanigheden en oppervlakten, bedoeld in artikel 59, of
b. diervoeder of dieren, als bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdeel b, op bedrijven afleveren, dan wel dieren, melk en andere dierlijke producten, als bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdelen b en c, van bedrijven afnemen of be- of verwerken.
Artikel 59 (oud) wordt vernummerd tot artikel 59d.
Artikel 60 komt te luiden:
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het indienen van aanvragen voor vergunningen, ontheffingen en erkenningen, die krachtens deze wet kunnen worden verleend, en het indienen van kennisgevingen, die ingevolge bij of krachtens deze wet gestelde regels moeten worden geregistreerd.
2. Bij de regeling kan worden bepaald:
a. dat een aanvraag eerst in behandeling wordt genomen of dat een kennisgeving eerst wordt geregistreerd nadat een daarvoor vastgesteld bedrag is voldaan;
b. de kosten van het onderzoek voortvloeiende uit de aanvraag geheel of gedeeltelijk ten laste van de aanvrager wordt gebracht.
Artikel 62 komt te luiden:
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit, met uitzondering van een besluit als bedoeld in artikel 73, eerste lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Artikel 63 komt te luiden:
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van:
a. een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 3, 5, 5e, vierde lid, 6a, 58, 58t en 98, eerste lid,
b. een ministeriële regeling als bedoeld in de artikelen 5d, 5e, vijfde lid, en 5f, derde lid, en
c. een besluit als bedoeld in artikel 59d, eerste en tweede lid, houdende vrijstelling of ontheffing van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, 4, 5, 5a, 5h, 6a, 55, 58, 58c, 58f, 58p of 58s.
2. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door eenieder.
3. Onze Minister geeft toepassing aan de in het eerste lid genoemde afdeling.
Artikel 65 vervalt.
Artikel 66 vervalt.
In artikel 67 wordt «regelingen bedoeld in hoofdstuk IV, behoudens titel 6, en in artikel 59» vervangen door: regelingen, bedoeld in hoofdstuk IIA, en krachtens artikel 59d, eerste lid, vastgestelde regelingen houdende vrijstelling van het bij of krachtens hoofdstuk IIA bepaalde.
Artikel 68 komt te luiden:
Onze Minister zendt in 2007 en vervolgens telkens na ten hoogste vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Hoofdstuk VII wordt vervangen door het volgende hoofdstuk:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Onze Minister kan voorschriften geven betreffende de monsterneming, de verpakking, de conservering, de verzegeling, de verzending en het onderzoek van de in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde monsters.
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
1. In deze titel wordt verstaan onder:
a. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 5a, 5c, tweede lid, 5e, vijfde lid, 5g, derde lid, 5h, eerste lid, 6, 59, 59a, 59b, 59c, 59d, derde lid, of 61;
b. overtreder: degene die de overtreding pleegt of mede pleegt;
c. bestuurlijke boete: bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom;
d. dwangbevel: schriftelijk bevel dat ertoe strekt de betaling van een geldsom af te dwingen, voor zover de verplichting tot betaling van de geldsom uitsluitend voortvloeit uit het bepaalde in deze titel.
2. Indien een overtreding is gepleegd door een rechtspersoon, wordt onder overtreder mede verstaan: degene die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
1. Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
2. Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien de overtreder is overleden. Een op het tijdstip van overlijden niet onherroepelijke of nog niet betaalde boete vervalt.
Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien aan de overtreder wegens hetzelfde feit reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd.
Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens hetzelfde feit:
a. een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, of
b. het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 of 74c van het Wetboek van Strafrecht dan wel ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten.
1. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.
2. Voor een overtreding als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister alsnog een bestuurlijke boete opleggen indien:
a. het openbaar ministerie heeft medegedeeld van strafvervolging tegen de overtreder af te zien, of
b. sedert het voorleggen ervan dertien weken zijn verstreken en geen reactie van het openbaar ministerie is ontvangen.
3. Indien ter zake van een overtreding aan de overtreder een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een mededeling als bedoeld in artikel 87, tweede lid, onderdeel a, is verzonden, heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging als bedoeld in artikel 246, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt na:
a. twee jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden, ingeval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5c, tweede lid, 5e, vijfde lid, 5g, derde lid, 6, 59, 59a, 59b, 59c, 59d, derde lid, of 61;
b. vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden, ingeval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5a, 5h, eerste lid.
2. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.
§ 2. Hoogte bestuurlijke boete
1. Ingeval van overtreding van artikel 5a bedraagt de bestuurlijke boete:
a. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 5b, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden, vermeerderd met
b. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 5b, onderdeel b, bedoelde stikstofgebruiksnorm is overschreden, en vermeerderd met
c. € 11 per kilogram fosfaat waarmee de in artikel 5b, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is overschreden.
2. Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de stikstofgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een tarief van € 3,50 voor de kilogrammen stikstof waarvoor wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen reeds het tarief van € 7 is toegepast.
3. Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, een tarief van € 5,50 voor de kilogrammen fosfaat overeenkomend met het aantal kilogrammen stikstof waarmee de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden.
1. Ingeval van overtreding van artikel 5h, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat en € 7 per kilogram stikstof waarvan de afvoer niet kan worden verantwoord.
2. In afwijking van het eerste lid wordt geen bestuurlijke boete opgelegd voor zover wegens overtreding van artikel 5a een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor de kilogrammen stikstof en fosfaat waarmee de in artikel 5b bedoelde stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, onderscheidenlijk fosfaatgebuiksnorm voor meststoffen is overschreden.
Onze Minister legt een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de overeenkomstig artikel 79 of 80 vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen van de artikelen 79, eerste lid, en 80, eerste lid, afwijkende tarieven worden vastgesteld.
2. De afwijking bedraagt ten hoogste 50%.
3. Na de plaatsing in het Staatsblad van de algemene maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Ingeval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 5c, tweede lid, 5e, vijfde lid, 5g, derde lid, 6, 59, 59a, 59b, 59c, 59d, derde lid, of 61 stemt Onze Minister de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.
Hij houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
1. Ingeval van overtreding van artikel 5a of 5h, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste € 45 000 per overtreding begaan door een natuurlijke persoon en ten hoogste € 450 000 per overtreding begaan door een rechtspersoon, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een maatschap.
2. Ingeval van overtreding van het bij of krachtens artikel 5c, tweede lid, 5e, vijfde lid, 5g, derde lid, 6, 59, 59a, 59b, 59c, 59d, derde lid, of 61 bepaalde bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste € 11 250 per overtreding begaan door een natuurlijke persoon en ten hoogste € 45 000 per overtreding begaan door een rechtspersoon, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een maatschap.
1. Onze Minister en de met het toezicht belaste ambtenaar, bedoeld in artikel 69, eerste lid, kunnen van de overtreding een rapport opmaken.
2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt:
a. de naam van de overtreder,
b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift, en
c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.
3. Een afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.
4. Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is opgemaakt, treedt dit voor de toepassing van deze afdeling in de plaats van het rapport.
5. Mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete van meer dan € 340 wordt niet verleend aan degene die van de overtreding een rapport of proces-verbaal heeft opgemaakt.
6. Indien geen rapport of proces verbaal is opgemaakt, wordt een bestuurlijke boete van ten hoogste € 340 opgelegd.
1. Onze Minister stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.
2. Voor zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.
1. Indien de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen:
a. wordt het rapport reeds bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt, en
b. zorgt Onze Minister voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.
2. Indien Onze Minister nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat:
a. voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, of
b. de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.
3. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de overtreder steeds in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen indien de voorgenomen bestuurlijke boete meer dan € 340 bedraagt.
1. Degene die wordt verhoord met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
2. De betrokkene wordt hierop gewezen alvorens hem mondeling wordt gevraagd verklaringen af te leggen, en in ieder geval wanneer hij in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot oplegging van de bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen.
1. Indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist Onze Minister omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.
2. De beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de gedraging aan het openbaar ministerie is voorgelegd, tot de dag waarop Onze Minister weer bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te leggen.
De beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete vermeldt:
a. de naam van de overtreder;
b. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;
c. het bedrag van de boete;
d. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.
1. De betaling van de bestuurlijke boete geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking, bedoeld in artikel 90, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.
2. De betaling geschiedt door bijschrijving op de daartoe door Onze Minister bestemde bankrekening.
3. Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de bankrekening, bedoeld in het tweede lid.
1. Onze Minister kan de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd uitstel van betaling verlenen.
2. Gedurende het uitstel kan Onze Minister niet aanmanen als bedoeld in artikel 94 of invorderen als bedoeld in artikel 95.
3. De beschikking tot uitstel van betaling vermeldt de termijn waarvoor het uitstel geldt.
4. Onze Minister kan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.
5. Onze Minister kan de beschikking tot uitstel van betaling intrekken:
a. indien de voorschriften, bedoeld in het vierde lid, niet zijn nageleefd, of
b. voorzover veranderde omstandigheden zich tegen voortduring van het uitstel verzetten.
1. De persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.
2. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Onze Minister stelt het bedrag van de verschuldigde rente vast.
1. Onze Minister maant de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd en die in verzuim is schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de aanmaning is verzonden.
2. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.
3. Onze Minister kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 5 indien de schuld minder dan € 500 bedraagt en € 10 indien de schuld € 500 of meer bedraagt.
4. Indien een vergoeding als bedoeld in het derde lid in rekening wordt gebracht, vermeldt de aanmaning het desbetreffende bedrag.
1. Bij gebreke van volledige betaling binnen de in artikel 91 bedoelde termijn kan Onze Minister de verschuldigde bestuurlijke boete invorderen bij dwangbevel.
2. Een dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.
3. De uitvaardiging en betekening van een dwangbevel geschieden op kosten van degene tegen wie het is uitgevaardigd. De kosten zijn ook verschuldigd indien het dwangbevel door betaling van verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is gelegd. De kosten die Onze Minister in rekening kan brengen voor het uitvaardigen van het dwangbevel bedragen ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.
4. Bij het dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel in rekening worden gebracht.
5. Het dwangbevel vermeldt in ieder geval:
a. aan het hoofd het woord «dwangbevel»;
b. het bedrag van de invorderbare hoofdsom;
c. de beschikking, bedoeld in artikel 90;
d. de kosten van het dwangbevel, en
e. dat het op kosten van de schuldenaar ten uitvoer kan worden gelegd.
6. Het dwangbevel vermeldt, indien van toepassing:
a. het bedrag van de aanmaningsvergoeding;
b. de ingangsdatum van de wettelijke rente.
Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanmaning, bedoeld in artikel 94, en het dwangbevel, bedoeld in artikel 95.
1. De bekendmaking van een dwangbevel geschiedt door middel van de betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De artikelen 3:41 tot en met 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
2. Het exploot vermeldt in ieder geval de rechtbank waarbij tegen het dwangbevel en de tenuitvoerlegging ervan overeenkomstig de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden opgekomen.
Hoofdstuk VIII wordt vervangen door het volgende hoofdstuk:
HOOFDSTUK VIII. SLOTBEPALINGEN
1. De verschillende artikelen van deze wet, of onderdelen daarvan, komen te vervallen op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden bepaald.
2. Op het in het eerste lid bedoelde tijdstip vervallen in artikel 1a van de Wet op de economische delicten de verwijzingen naar de betrokken artikelen of onderdelen.
3. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
Deze wet wordt aangehaald als: Meststoffenwet.
De bijlagen B tot en met F vervallen.
Aan onderdeel E van de bijlage van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegevoegd:
6. De artikelen 94 en 95 van de Meststoffenwet.
Aan de bijlage van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt het volgende onderdeel toegevoegd:
17. Artikel 73, eerste lid, van de Meststoffenwet.
De Wet herstructurering varkenshouderij wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 33 wordt een volgend artikel ingevoegd:
1. Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
3. Aan de vrijstelling of ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.
Artikel 43a vervalt.
Artikel 1a van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder 1° wordt in de zinsnede met betrekking tot de Destructiewet «de artikelen 4 en 5, eerste en tweede lid» vervangen door: de artikelen 4, 5, eerste en tweede lid, en artikel 23.
2. Onder 1° wordt de zinsnede met betrekking tot de Meststoffenwet vervangen door: de Meststoffenwet, de artikelen 5a, 5h, eerste lid, 55, 57, tweede lid, 58, 58c, 58d, tweede lid, 58e, derde lid, en 58f, eerste lid;.
3. Onder 3° wordt de zinsnede met betrekking tot de Meststoffenwet vervangen door: de Meststoffenwet, de artikelen 3, 4, 5, 5c, tweede lid, 5e, vijfde lid, 5g, derde lid, 6, 6a, 59, 59a, 59b, 59c, 59d, derde lid, en 61;.
4. Onder 3° vervalt: de Meststoffenwet 1947, de artikelen 2 en 4;.
De wet van 2 mei 1997 houdende wijziging van de Meststoffenwet wordt ingetrokken.
De wet van 7 december 2000 houdende wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende mineralenheffingen wordt ingetrokken.
De wet van 10 december 2003 tot wijziging van de Meststoffenwet en van de Wet herstructurering varkenshouderij in verband met het schrappen van de tweede generieke korting en het aanbrengen van enkele praktische verbeteringen wordt ingetrokken.
De wet van 21 april 2004 tot wijziging van de Meststoffenwet in verband met de evaluatie 2002 wordt ingetrokken.
Artikel 22a van de Wet verplaatsing mestproductie vervalt.
Aan het slot van artikel 23, tweede lid, van de Destructiewet wordt de volgende zinsnede toegevoegd: , die zo nodig van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, afwijken.
De Meststoffenwet 1947 wordt ingetrokken.
1. De wijzigingen voorzien in deze wet zijn niet van toepassing op gedragingen die hebben plaatsgevonden voor de dag waarop de desbetreffende artikelonderdelen in werking treden.
2. Hoofdstuk IV van de Meststoffenwet en de ter uitvoering van dat hoofdstuk gestelde regels, zoals deze luidden op 31 december 2005, blijven van toepassing op de heffing en invordering van tot en met 31 december 2005 verschuldigd geworden heffingen.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20042005-29930-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.