B
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1
Vastgesteld 28 november 2003
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de leden van de
vaste commissie voor Financiën aanleiding gegeven tot het stellen van
de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.
Europese NV
De leden van de CDA-fractie waren –
ook na lezing van de nota naar aanleiding van het verslag van 28 oktober
2003 – er niet van overtuigd dat het van toepassing verklaren van vestigingsplaatsficties
op de Europese vennootschap nodig is. Gezien de in de fiscale wetgeving opgenomen
eindafrekeningsbepalingen lijkt de voorgestelde bepaling overbodig. Ernstiger
is dat in deze sprake kan zijn van strijdigheid met het primaire EG-recht
en/of de verordening. Gaarne vernamen deze leden de visie van de staatssecretaris
hierover.
Verdrag met België
De leden van de CDA-fractie meenden dat de gekozen methodiek, wijziging
van de Goedkeuringswet van 12 december 2002, in dit geval mede gezien
de betrekkelijk geringe groep kan worden gebillijkt, maar waren met de Raad
van State van mening dat deze compensatieregeling in het Verdrag van 2001
had behoren te worden geregeld. Is de staatssecretaris van Financiën
achteraf gezien eveneens deze mening toegedaan?
Fiscale dwangbevelen
De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling
kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij wensten van de staatssecretaris graag een gemotiveerde reactie op
de volgende aan een brief van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders
ontleende vragen.
Kan de staatssecretaris het ongenoegen van de Koninklijke Beroepsorganisatie
van Gerechtsdeurwaarders begrijpen, dat het door die organisatie op het wetsvoorstel
geleverde commentaar zonder enige reactie van de zijde van het ministerie
is gebleven?
• Deelt de staatssecretaris voorts de mening van de Koninklijke Beroepsorganisatie
van Gerechtsdeurwaarders, dat de aanpassing bij de tweede nota van wijziging
met betrekking tot een hernieuwd bevel tot betaling, betekend door een belastingdeurwaarder,
geen enkele aanvullende rechtsbescherming biedt? Zal er volgens de staatssecretaris
inderdaad sprake zijn van een voor de schuldenaar duurdere procedure, zoals
de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders zegt?
• Kan de staatssecretaris meedelen of de onder 2 bedoelde aanpassing
alleen slaat op loonvorderingen? Behoeft de ontvanger bij beslagen op pensioenen,
AOW-uitkeringen, en uitkeringen en vorderingen onder andere derden geen extra
waarborgen in te bouwen? Acht de staatssecretaris dat een acceptabel onderscheid
en zo ja waarom?
• Is het juist dat de terugwerkende kracht van een derdenbeslag niet
meer mogelijk is bij een loonvordering, waarop de derde niet reageert en zo
ja acht de staatssecretaris dit geen probleem in het licht van de rechtszekerheid?
Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Essers
De griffier van de commissie,
Janssen