29 035
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen 2004)

A
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

13 november 2003

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2004 wenselijk is in een aantal belastingwetten wijzigingen, versoepelingen, bijstellingen, alsmede enkele technische reparaties aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bij verzoek om voorlopige teruggaaf» vervangen door: bij verzoeken in verband met voorlopige teruggaaf.

2. In het tweede lid wordt «geldt voor de periode in het kalenderjaar dat» vervangen door: geldt – tot herziening met ingang van een kalenderjaar – voor de periode waarin.

3. Het vierde lid wordt vervangen door:

4. Een bij de aangifte gemaakte keuze voor de kwalificatie als partner kan voor het desbetreffende kalenderjaar niet worden herzien.

B. In artikel 2.17, zevende lid, wordt «bij verzoek om voorlopige teruggaaf» vervangen door: bij verzoeken in verband met voorlopige teruggaaf.

C. Artikel 3.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. geldboeten opgelegd door een Nederlandse strafrechter en geldsommen betaald aan de Staat ter voorkoming van strafvervolging in Nederland of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, bestuurlijke boeten, geldboeten opgelegd op basis van bij wet geregeld tuchtrecht, geldboeten opgelegd door een instelling van de Europese Unie, alsmede kosten als bedoeld in artikel 234, zesde lid, en artikel 235, derde lid, van de Gemeentewet;.

2. Onder vernummering van het derde tot en met het zesde lid in respectievelijk vierde tot en met zevende lid wordt na het tweede lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. Onder bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt verstaan: een door een Nederlands bestuursorgaan bij beschikking opgelegde onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van degene die een gedraging in strijd met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift pleegt of medepleegt.

D. In artikel 3.22, vijfde lid, onderdelen b en c, wordt «jaartotaal» telkens vervangen door «totaal» en wordt na «van de netto dagtonnages» telkens ingevoegd: in het jaar of in het jaar en het daaraan voorafgaande jaar samen.

E. Artikel 3.33 vervalt.

F. In artikel 3.36 vervalt onderdeel c onder verlettering van onderdeel d in onderdeel c.

G. In artikel 3.37, eerste lid, wordt «arbo-bedrijfsmiddelen, filminvesteringen of andere aangewezen bedrijfsmiddelen» vervangen door: arbo-bedrijfsmiddelen of andere aangewezen bedrijfsmiddelen.

H. In artikel 3.40 wordt de tweede volzin vervangen door: Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek.

I. Artikel 3.42b vervalt.

J. In artikel 3.44, eerste lid, wordt «de artikelen 3.41, 3.42, 3.42a en 3.42b» vervangen door: de artikelen 3.41, 3.42 en 3.42a.

K. Artikel 3.47a vervalt.

L. Artikel 3.52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt onderdeel 3° onder vernummering van onderdeel 4° in onderdeel 3°.

2. Het eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. kunnen de in artikel 3.41, tweede lid, artikel 3.42, derde lid, artikel 3.42a, derde lid, vermelde percentages voor de investeringsaftrek en de in artikel 3.48, tweede tot en met vijfde lid, en tiende lid, vermelde percentages voor de scholingsaftrek worden vervangen door andere;.

3. In het vierde lid wordt «artikel 3.32, artikel 3.33» vervangen door: artikel 3.32.

M. In artikel 3.109 wordt «Artikel 3.14, zesde lid,» vervangen door: Artikel 3.14, zevende lid,.

N. In artikel 3.143, vierde lid, vervallen de woorden: bij een verzoek om voorlopige teruggaaf of bij een aangifte.

O. Aan artikel 4.35 wordt toegevoegd: Een Europese naamloze vennootschap die bij haar oprichting werd beheerst door Nederlands recht, wordt voor de toepassing van de eerste volzin geacht te zijn opgericht naar Nederlands recht.

P. Artikel 5.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «Onze Minister van Buitenlandse zaken in overeenstemming met Onze Minister van Financiën» vervangen door: Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

2. In het zesde lid wordt «in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken» vervangen door: in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Q. In artikel 6.18, vierde lid, vervallen de woorden: bij een verzoek om voorlopige teruggaaf of bij een aangifte.

R. In artikel 6.24, vierde lid, vervallen de woorden: bij een verzoek om voorlopige teruggaaf of bij een aangifte.

S. In artikel 6.39, derde lid, vervallen de woorden: bij een verzoek om voorlopige teruggaaf of bij een aangifte.

T. In artikel 8.9a, eerste lid, tweede volzin, vervallen de woorden: en wordt op verzoek toegekend. Voorts vervalt de laatste volzin.

U. In artikel 9.3, tweede lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met i tot c tot en met j, een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. de bijzondere verhoging van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting volgens artikel 8.9a;.

V. In artikel 9.4, vierde lid, vervalt de laatste volzin.

W. In artikel 10.1, eerste volzin, wordt «3.42a, 3.42b, tweede lid, 3.47» vervangen door: 3.42a, 3.47.

X. In artikel 10.10, eerste lid, wordt «De artikelen 3.40 tot en met 3.42a, 3.43 tot en met 3.47,» vervangen door: De artikelen 3.40 tot en met 3.47.

ARTIKEL II

In Artikel I, onderdeel ATa, derde lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt de zinsnede «voor het kalenderjaar 2001 € 4 395 en voor de kalenderjaren 2002 tot en met 2005 € 5 239» vervangen door: voor het kalenderjaar 2001 € 4 395, voor het kalenderjaar 2002 € 5 239, voor het kalenderjaar 2003 € 5 582 en voor de kalenderjaren 2004 en 2005 € 5 833.

ARTIKEL III

Artikel 15b van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel n, komt te luiden:

n. geldboeten opgelegd door een Nederlandse strafrechter en geldsommen betaald aan de Staat ter voorkoming van strafvervolging in Nederland of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, bestuurlijke boeten, geldboeten opgelegd op basis van bij wet geregeld tuchtrecht, alsmede kosten als bedoeld in artikel 234, zesde lid, en artikel 235, derde lid, van de Gemeentewet;.

2. Onder vernummering van het tweede lid in derde lid wordt na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Onder bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid, onderdeel n, wordt verstaan: een door een Nederlands bestuursorgaan bij beschikking opgelegde onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van degene die een gedraging in strijd met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift pleegt of medepleegt.

ARTIKEL IV

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 5, eerste lid, onderdeel c, wordt «€ 2 485» vervangen door: «€ 2 500». Voorts wordt «€ 1 583» vervangen door: € 1 500.

B. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid vervalt onderdeel a. Voorts worden de onderdelen b en c verletterd tot respectievelijk a en b.

2. In het vijfde lid wordt in het tot onderdeel a verletterde onderdeel b «tweede lid» vervangen door: derde lid.

3. In het achtste lid wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel b.

C. In artikel 30a, eerste lid, wordt «de in artikel 5 vermelde bedragen» vervangen door: de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, en achtste lid, vermelde bedragen.

D. Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in de artikelen 7, 14, derde lid, en 16b vermelde toetslonen en de in artikel 16b vermelde maximumbedragen van de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof vervangen door andere.

2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. Het in artikel 7 vermelde toetsloon wordt gesteld op 110,5 percent van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie ingevolge de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet.

3. In het tot derde lid vernummerde tweede lid wordt «artikel 14, tweede lid» vervangen door: artikel 14, derde lid.

4. In het tot zesde lid vernummerde vijfde lid wordt «voor de toepassing van het tweede tot en met vierde lid» vervangen door: voor de toepassing van het tweede tot en met vijfde lid.

E. Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid bedraagt de afdrachtvermindering langdurig werklozen per kalenderjaar: € 2 352.

3. Voor de toepassing van het eerste lid bedraagt het toetsloon voor de afdrachtvermindering langdurig werklozen per kalenderjaar:

a. ten aanzien van de werknemer die bij aanvaarding van de dienstbetrekking de leeftijd van 50 jaar niet heeft bereikt: € 19 776;

b. ten aanzien van de werknemer die bij aanvaarding van de dienstbetrekking de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt: € 22 709.

4. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in het derde lid vermelde toetslonen vervangen door andere. Het in het derde lid, onderdeel a, vermelde toetsloon wordt gesteld op 125 percent van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie ingevolge de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet. Het in het derde lid, onderdeel b, vermelde toetsloon wordt gesteld op 144,5 percent van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie ingevolge de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie ingevolge de Ziekenfondswet. Artikel 31, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V

Artikel 31 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt per 1 januari 2006 als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 14, derde lid, en 16b vermelde toetslonen en de in artikel 16b vermelde maximumbedragen van de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof vervangen door andere.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid.

3. In het tot vijfde lid vernummerde zesde lid wordt «voor de toepassing van het tweede tot en met vijfde lid» vervangen door: voor de toepassing van het tweede tot en met vierde lid.

ARTIKEL VI

Voor artikel 31 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt per 1 januari 2008 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 30a

Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 5, onderdeel c, genoemde bedragen vervangen door andere. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de verhouding van het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zoals dat luidt bij het begin van het kalenderjaar tot dat bedrag zoals dat luidt op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar, en vervolgens de nodig geachte afrondingen aan te brengen.

ARTIKEL VII

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 2, vierde lid, wordt toegevoegd: Een Europese naamloze vennootschap die bij haar oprichting werd beheerst door Nederlands recht, wordt voor de toepassing van de eerste volzin geacht te zijn opgericht naar Nederlands recht.

B. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «3.14, eerste lid, onderdelen b tot en met g, en tweede tot en met vijfde lid,» vervangen door: 3.14, eerste lid, onderdelen b tot en met g, en tweede tot en met zesde lid,.

2. Het achtste lid vervalt onder vernummering van het negende tot en met het twaalfde lid in respectievelijk achtste tot en met elfde lid.

Ba. In artikel 18, eerste lid, wordt «artikel 8, eerste tot en met het zesde, achtste, tiende en twaalfde lid» vervangen door: artikel 8, eerste tot en met het zesde, negende en elfde lid.

C. In Artikel 21, derde lid, wordt «voorlopige teruggaaf» telkens vervangen door «voorlopige verliesverrekening», wordt «voorlopige teruggaven» vervangen door: voorlopige verliesverrekeningen en wordt «Voorlopige teruggaven» vervangen door : Voorlopige verliesverrekeningen.

ARTIKEL VIII

De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 1, derde lid, wordt toegevoegd: Een Europese naamloze vennootschap die bij haar oprichting werd beheerst door Nederlands recht, wordt voor de toepassing van de eerste volzin geacht te zijn opgericht naar Nederlands recht.

B. Artikel 4c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de puntkomma vervangen door: , en.

2. Het eerste lid, onderdeel c, vervalt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.

ARTIKEL IX

De Wet op de omzetbelasting 1968, zoals die luidt nadat het bij koninklijke boodschap van 19 mei 2003 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de – in beginsel tijdelijke – invoering van een omzetbelastingregeling voor elektronische diensten (e-commerce) (28 887) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 28r wordt een nieuw lid toegevoegd:

4. Indien degene die heeft gekozen voor Nederland als lid-staat van identificatie niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor identificatie, wordt de identificatie door de inspecteur geweigerd respectievelijk beëindigd. De weigering of beëindiging geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.

B. Aan artikel 28s wordt een nieuw lid toegevoegd luidende:

8. Hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing als ware de betaalde belasting op aangifte voldaan.

ARTIKEL X

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A. Na artikel 2g wordt ingevoegd:

Artikel 2h

Als uitslag wordt mede aangemerkt het onttrekken van accijnsgoederen aan schorsing van accijns in de situaties, bedoeld in artikel 86a, eerste lid.

B. Na artikel 35 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

1. Bij ministeriële regeling worden de in artikel 35, eerste lid, onderdelen b en c, vermelde tarieven aangepast bij wijziging van de meest gevraagde prijsklasse van sigaretten onderscheidenlijk rooktabak.

2. Onder de meest gevraagde prijsklasse wordt verstaan de combinatie van de verpakkingseenheid waarin en de kleinhandelsprijs waartegen in een kalenderjaar de meeste sigaretten of grammen rooktabak worden verkocht.

3. De meest gevraagde prijsklasse wordt jaarlijks bepaald aan de hand van de in een kalenderjaar aangevraagde accijnszegels. Hierbij wordt een verpakkingseenheid waarvan in het kalenderjaar de kleinhandelsprijs een of meer keren is gewijzigd, met die verschillende prijzen tezamen als één combinatie in de zin van het tweede lid aangemerkt.

4. Indien de meest gevraagde prijsklasse is gewijzigd treedt de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling tot aanpassing van de tarieven in werking met ingang van 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de vaststelling van de meest gevraagde prijsklasse is gebaseerd.

5. De aanpassing van de tarieven geschiedt zodanig dat het tarief van het specifieke gedeelte van de accijns voor de gewijzigde meest gevraagde prijsklasse wordt gebracht op 50 percent van de som van het bedrag van de accijns en het bedrag van de omzetbelasting van die prijsklasse.

6. Bij de aanpassing van de tarieven voor rooktabak dient het totale bedrag van de accijns voor de gewijzigde meest gevraagde prijsklasse nade aanpassing gelijk te blijven aan het totale bedrag van de accijns dat zonder aanpassing verschuldigd zou zijn voor die prijsklasse.

7. Bij de aanpassing van de tarieven voor sigaretten dient het totale bedrag van de accijns van sigaretten van de meest gevraagde prijsklasse na de aanpassing ten minste 57 percent van de kleinhandelsprijs van die prijsklasse te bedragen.

8. Bij de aanpassing wordt het tarief van het percentuele gedeelte van de accijns op honderdsten van een percent afgerond.

9. Indien krachtens dit artikel de accijns op sigaretten wordt verhoogd, wordt bij ministeriële regeling tevens de accijns op rooktabak verhoogd. De verhoging van de accijns op rooktabak is per pakje van de meest gevraagde prijsklasse gelijk aan de verhoging van de accijns voor sigaretten van de meest gevraagde prijsklasse zoals die van toepassing was op 31 december van het jaar voorafgaande aan de wijziging van de meest gevraagde prijsklasse.

C. In artikel 51a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, na onderdeel f ingevoegd:

g. bij toepassing van artikel 2h: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, bedoeld in artikel 86a, eerste lid.

D. In artikel 52a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, na onderdeel d ingevoegd:

e. bij toepassing van artikel 2h: de vaststelling van de in artikel 86a, eerste lid, bedoelde onregelmatigheid of overtreding.

E. Artikel 53a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Na het eerste lid wordt toegevoegd:

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid dient bij toepassing van artikel 52a, onderdeel e, binnen één maand na het in artikel 52a, onderdeel e, bedoelde tijdstip, aangifte te worden gedaan en de accijns op aangifte te worden voldaan.

ARTIKEL XI

In artikel 9a van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt de zinsnede «bedraagt de belasting tot 1 juli 2004 nihil» vervangen door: bedraagt de belasting tot 1 juli 2006 nihil.

ARTIKEL XII

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 36a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «het Nederlandse distributienet» vervangen door: een Nederlands distributienet.

2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Met betrekking tot elektriciteit wordt onder distributienet verstaan een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998, met uitzondering van een net als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998.

B. Artikel 36c wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin van het derde lid komt te luiden: Met betrekking tot elektriciteit wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker, met uitzondering van de levering van elektriciteit aan degene die op zijn beurt leveringen via een aansluiting aan de verbruiker verricht, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting.

2. Aan het vijfde lid, tweede volzin, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: alsmede het verbruik van elektriciteit door degene die leveringen via een aansluiting aan de verbruiker verricht.

C. Artikel 36l, elfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de eerste volzin wordt een nieuwe volzin ingevoegd, luidende:

Een statuut als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt gelijkgesteld met notarieel verleden statuten als bedoeld in de eerste volzin, aanhef en onderdeel a, indien dit statuut schriftelijk is vastgelegd.

2. De laatste volzin wordt vervangen door:

De teruggaafregeling, bedoeld in de eerste volzin, is onder bij regeling van Onze Minister te stellen nadere voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij instellingen die een sociaal belang behartigen.

ARTIKEL XIII

Artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt wordt vervangen door:

2. Een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag die voor of in de loop van het tijdvak wordt vastgesteld, wordt aangeduid als voorlopige teruggaaf.

ARTIKEL XIV

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 13 worden drie leden toegevoegd, luidende:

3. De betekening van het dwangbevel met het bevel tot betaling kan ook geschieden door het ter post bezorgen van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling door de ontvanger. Indien het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd als bedoeld in artikel 14, wordt het bevel tot betaling geacht te zijn betekend door de belastingdeurwaarder die belast is met de tenuitvoerlegging. Uit de ongeopende envelop waarin het afschrift ter post wordt bezorgd, blijkt naast de naam en het adres van de belastingschuldige, het kantooradres en telefoonnummer van de ontvanger, alsmede een aanduiding dat de inhoud de onmiddellijke aandacht behoeft.

4. Betekening op de voet van het derde lid is niet mogelijk ingeval:

a. de ontvanger is gebleken dat de aanmaning de belastingschuldige niet heeft bereikt, of

b. de invordering geschiedt met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a of onderdeel b.

5. Voor de toepassing van de artikelen 14, 19 en 20 wordt het dwangbevel met bevel tot betaling dat op de voet van het derde lid is betekend, geacht te zijn betekend twee dagen na de datum van de terpostbezorging van het dwangbevel met bevel tot betaling.

B. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Tenuitvoerlegging op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van een dwangbevel, dat op de voet van artikel 13, derde lid, is betekend, geschiedt niet dan na betekening van een hernieuwd bevel tot betaling. De betekening van het hernieuwd bevel tot betaling geschiedt overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening van exploten, met dien verstande dat indien de betekening geschiedt overeenkomstig artikel 47 van die wet het exploot van de belastingdeurwaarder een bevel inhoudt om binnen twee dagen te betalen; artikel 13, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Het tweede lid vindt geen toepassing ingeval het dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c, terstond ten uitvoer kan worden gelegd.

C. Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. een dwangbevel terstond na het bevel tot betaling ten uitvoer worden gelegd;

c. een dwangbevel indien het bevel tot betaling reeds is gedaan, in afwijking van de daarbij gestelde betalingstermijn, terstond ten uitvoer worden gelegd;

d. een dwangbevel indien het hernieuwd bevel tot betaling, bedoeld in artikel 14, tweede lid, reeds is gedaan, in afwijking van de daarbij gestelde betalingstermijn, terstond ten uitvoer worden gelegd.

D. In artikel 17, derde lid, eerste volzin, wordt «het aanslagbiljet of de aanmaning» vervangen door: het aanslagbiljet, de aanmaning of het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel.

E. In artikel 19, derde lid, worden na de tweede volzin drie volzinnen ingevoegd, luidende: Indien de vordering op de voet van het eerste lid, onderdeel a, wordt gedaan (loonvordering) en het dwangbevel op de voet van artikel 13, derde lid, is betekend, moet de vordering vooraf worden gegaan door een schriftelijke aankondiging van de ontvanger aan de belastingschuldige, inhoudende dat hij voornemens is een loonvordering te doen. De loonvordering wordt in dat geval niet eerder gedaan dan zeven dagen na de dagtekening van de vooraankondiging. De in de derde volzin bedoelde aankondiging blijft achterwege indien de vordering wordt gedaan jegens degene die reeds op vordering van de ontvanger een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen.

ARTIKEL XV

De Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 15, zevende lid, vervalt «door de belastingdeurwaarder». Voorts wordt na «de ontvanger» ingevoegd: , bedoeld in het vierde lid,.

B. In artikel 15a, derde lid, wordt «de aanmaning of de voor beroep vatbare beslissing» vervangen door: de aanmaning, het op de voet van artikel 13, derde lid, van de Invorderingswet 1990 betekende dwangbevel of de voor beroep vatbare beslissing.

ARTIKEL XVI

In artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt «het aanslagbiljet of de aanmaning» vervangen door: het aanslagbiljet, de aanmaning of het op de voet van artikel 13, derde lid, van de Invorderingswet 1990 betekende dwangbevel.

ARTIKEL XVII

In artikel 68 van de Mijnbouwwet wordt «3.14, eerste lid, onderdelen b tot en met g, en derde tot en met vijfde lid,» vervangen door: 3.14, eerste lid, onderdelen b tot en met g, en derde tot en met zesde lid,.

ARTIKEL XVIII

Na artikel 1 van de Wet van 12 december 2002, Stb. 2002, 596, tot goedkeuring van het op 5 juni 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol I en II en briefwisseling (Trb. 2001, 136) wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 1a

1. Artikel 27, paragraaf 1 en 4, van het in artikel 1 bedoelde Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op natuurlijke personen die inwoner zijn van Nederland en uit België beloningen verkrijgen die ingevolge artikel 19, paragraaf 1, ter heffing aan België zijn toegewezen.

2. Artikel 27, paragraaf 2 tot en met 4, van het in artikel 1 bedoelde Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op natuurlijke personen die inwoner zijn van Nederland en die beloningen verkrijgen die voor het tijdstip waarop de bepalingen van dat Verdrag van toepassing zijn, ingevolge de bepalingen van

a. artikel 15, paragraaf 3, subparagraaf 1?, van de op 19 oktober 1970 te Brussel getekende Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, met Protocol, ter heffing aan Nederland waren toegewezen en die ingevolge de bepalingen van artikel 19, paragraaf 1, van het in artikel 1 bedoelde Verdrag ter heffing aan België zijn toegewezen;

b. artikel 15, paragraaf 3, subparagraaf 2?, van de in onderdeel a bedoelde Overeenkomst ter heffing aan Nederland waren toegewezen en die ingevolge de bepalingen van artikel 15 van het in artikel 1 bedoelde Verdrag ter heffing aan België zijn toegewezen.

ARTIKEL XIX

De wet van 12 december 2002, Stb. 615, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003, deel I) wordt als volgt gewijzigd:

A. Het in artikel XII opgenomen bedrag wordt vervangen door: € 1 080.

B. Het in artikel XIII opgenomen bedrag wordt vervangen door: € 530.

C. Artikel XIV, onderdeel E, komt als volgt te luiden:

E. Artikel 30a vervalt.

ARTIKEL XX

Met betrekking tot voor bezwaar vatbare beschikkingen als bedoeld in artikel 28r, vierde lid, en betalingen als bedoeld in artikel 28s, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals opgenomen in artikel IX, onderdelen A en B, van deze wet, gegeven respectievelijk verricht vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, eindigt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, in afwijking van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht zes weken na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL XXA

1. Voor het kalenderjaar 2004 blijven voor de willekeurige afschrijving op films en filminvesteringsaftrek de artikelen 3.33, eerste tot en met vierde lid, 3.36, 3.37, 3.40, 3.42b, eerste tot en met het zevende lid, 3.44, 3.47a, 3.52 en 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en de artikelen 8 en 18 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, alsmede de daarop berustende bepalingen, zoals die artikelen en bepalingen luidden op 31 december 2003, van toepassing met betrekking tot voortbrengingskosten gemaakt voor 1 januari 2005.

2. Het eerste lid is slechts van toepassing indien een verzoek om een verklaring als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, respectievelijk 3.42b, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor 1 januari 2005 is ingediend.

3. Een verzoek om een verklaring als bedoeld in artikel 3.42b, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan nog na 31 december 2003 doch voor 1 januari 2005 worden ingediend zolang het totale bedrag aan afgegeven verklaringen die hebben geleid tot een vaststellingsovereenkomst, als bedoeld in de Regeling aanwijzing filminvesteringen 2002, ten laste van het hiervoor in de rijksbegroting 2003 opgenomen bedrag, kleiner is dan het laatstgenoemde bedrag.

4. Indien een verzoek om een verklaring als bedoeld in artikel 3.42b, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is ingediend na 31 december 2003 doch voor 1 januari 2005, kan – in afwijking in zoverre van dat artikel – Onze Minister van Economische Zaken de verklaring afgeven indien deze nog past binnen het hiervoor in de rijksbegroting 2003 opgenomen bedrag.

ARTIKEL XXI

Indien het bij koninklijke boodschap van 23 mei 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (28 917) tot wet wordt verheven, en in werking treedt, wordt bij de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen de correctiefactor bij het begin van het jaar 2005 verlaagd met 0,023 en bij het begin van de jaren 2006, 2007 en 2008 met 0,014.

ARTIKEL XXII

1. Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2004, met dien verstande dat:

a. artikel I, onderdeel O, en artikel VII, onderdeel A, en artikel VIII, onderdeel A, voor het eerst toepassing vinden met ingang van 8 oktober 2004;

b. artikel IX terugwerkt tot en met de datum waarop het bij koninklijke boodschap van 19 mei 2003 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de – in beginsel tijdelijke – invoering van een omzetbelastingregeling voor elektronische diensten (e-commerce) (28 887) tot wet is verheven en in werking is getreden indien deze datum is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet;

c. artikel X, onderdeel B, voor het eerst toepassing vindt met ingang van 2005;

d. artikel XII, onderdeel C, eerste lid, terugwerkt tot en met 1 januari 2002;

e. artikel XII, onderdeel C, tweede lid, en artikel XVIII terugwerken tot en met 1 januari 2003.

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid, treedt artikel I, onderdeel D, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

3. In afwijking in zoverre van het eerste lid treedt artikel XXa in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat zo nodig terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2004.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven