28 980
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders)

F
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 juni 2004

Ik ben de leden van de fracties van het CDA en de PvdA erkentelijk voor de vragen die zij in het nader voorlopig verslag hebben gesteld. Deze nadere memorie en de mondelinge behandeling, die naar ik hoop op korte termijn zal plaatsvinden, bieden mij de gelegenheid om de antwoorden op eerdere vragen van hen in het voorlopig verslag te verduidelijken en nader te preciseren. De omstandigheid dat niet alle vragen uit het voorlopig en nader voorlopig verslag zijn beantwoord vloeit voort uit het vooralsnog ontbreken van gegevens die voor de volledige beantwoording van die vragen onontbeerlijk zijn.

De leden van de fractie van het CDA gingen in op de vraag in welke gevallen wél en in welke gevallen geen programma wordt aangeboden.

Naar aanleiding daarvan kan ik het volgende naar voren brengen.

De voorgestelde ISD-maatregel kan ingevolge artikel 38m, eerste lid, worden opgelegd, indien (1) het een feit betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, (2) de verdachte in een periode van vijf jaar voorafgaand aan dat feit drie maal onherroepelijk is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van de daarbij opgelegde vrijheidsstraffen, vrijheidsbenemende of vrijheidsbeperkende maatregelen of taakstraffen en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom recidiveert, en (3) de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. In het voorgestelde artikel 38m, tweede lid, is het doel van de maatregel neergelegd: beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. In het derde lid is daaraan een oogmerk toegevoegd, dat is toegesneden op een verdachte met een specifieke problematiek: indien de verdachte verslaafde is dan wel ten aanzien van hem een andere specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, dan heeft de maatregel mede ten doel een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek of die andere problematiek.

De in het tweede en derde lid van artikel 38m voorgestelde wijzigingen vloeien voort uit het bredere toepassingsbereik van de ISD ten opzichte van de SOV. De ISD-maatregel kan worden opgelegd aan stelselmatige daders zonder en met een specifieke problematiek (al dan niet verslaafd), waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt. Voor de ISD komen dus ook andere groepen van hardnekkige veelplegers in aanmerking dan degenen die verslaafd zijn aan harddrugs.

Veelplegers zijn personen die zo stelselmatig afhankelijk zijn van criminaliteit dat men aan het patroon van de criminaliteit kan zien of hun vrijheid al dan niet is benomen. De ISD strekt ertoe de maatschappij tegen deze hardnekkige criminele overlast te beveiligen en de recidive van deze hardnekkige daders te beëindigen door hen uit de maatschappij te halen, en in voorkomend geval een bijdrage te leveren aan de oplossing van een specifieke problematiek waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt. Deze doeleinden rechtvaardigen een langdurige vrijheidsbeneming. Het is niet aanvaardbaar dat stelselmatige daders volharden in hun gedrag en de veiligheid van de maatschappij ernstig blijven schaden. Dat moet worden gekeerd. De ISD is een instrument dat de potentiële dader als ultimum remedium kan afhouden van het plegen van nieuwe delicten, dat de veroordeelde tijdens de tenuitvoerlegging daadwerkelijk afhoudt van recidiveren en dat diens criminele levenspatroon kan doorbreken.

Nu de ISD ziet op verschillende groepen van veelplegers, wordt zij op verschillende wijze tenuitvoergelegd. Anders dan bij de SOV, waarbij standaard een programma wordt aangeboden, vindt de tenuitvoerlegging van de ISD globaal gesproken op tweeërlei wijze plaats: een ISD zonder programma en een ISD met programma. Met programma wordt bedoeld een samenhangend pakket aan activiteiten en interventies, specifiek gericht op behandeling van de problematiek van de gedetineerde waarmee het stelselmatig plegen van strafbare feiten samenhangt. Een ISD zonder een dergelijk specifiek programma houdt een sobere tenuitvoerlegging in. Deze is bestemd voor veelplegers voor wie het doorlopen van zo een programma niet zinvol is, omdat zij niet gevoelig zijn voor op gedragsbeïnvloeding gerichte specifieke interventies. Ook bij een ISD zonder programma, zoals hiervoor bedoeld, wordt in zinvolle dagbesteding voorzien en wordt de gedetineerde zoveel mogelijk gestimuleerd om een meer actieve houding aan te nemen. Een ISD met programma is bestemd voor degenen voor wie zo een programma zinvol kan zijn en die in staat en bereid zijn om deel te nemen aan een programma. In een ISD met programma kan een verslavingsproblematiek met zich brengen dat een programma wordt aangeboden dat de vergelijking met de huidige SOV kan doorstaan. Maar er kunnen ook andere programma's worden aangeboden. Bij de beslissing of de stelselmatige dader voor programmering in aanmerking komt, kan gebruikt worden gemaakt van het diagnose-instrument Risc, dat mede ten grondslag ligt aan de beslissing tot oplegging van de ISD-maatregel.

Voor sobere detentie geldt ook dat met handhaving van het karakter van de ISD als vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de veroordeelde in de maatschappij. Dat betekent dat hem daartoe strekkende basisvoorzieningen worden aangeboden. Bovendien sluit sobere detentie niet uit dat betrokkenen gedurende de tenuitvoerlegging alsnog aan een programma zullen kunnen deelnemen, als zulks zinvol blijkt. Wijziging van sobere detentie in een tenuitvoerlegging met programma is dus mogelijk, terwijl ook wijziging van een ISD met programma in sobere detentie tot de mogelijkheden behoort (vgl. de plaatsing in unit 4 van een SOV-inrichting).

De rechter zal bij de beantwoording van de vraag of de ISD-maatregel kan worden opgelegd, nagaan, of aan de vereisten van artikel 38m, eerste lid, is voldaan. De rechter zal zich ook een oordeel willen vormen over de persoon van de verdachte en willen weten of, en zo ja, welke specifieke problematiek ten aanzien van de verdachte bestaat. Bij beantwoording van de vraag of de maatregel in het gegeven geval moet worden opgelegd, en zo ja, welke de duur van de maatregel dient te hebben, zal de rechter ook willen weten of een programma zal worden aangeboden dan wel een sobere tenuitvoerlegging wordt beoogd. Deze informatie is ook van belang voor een eventuele beslissing tot een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s. Dat betekent dat de relevante informatie tijdig, uiterlijk op de zitting, beschikbaar moet zijn.

Naar aanleiding van de vragen van deze leden omtrent de beschikbaarheid van programma's kan ik het volgende naar voren brengen.

Voor de periode dat een veelpleger onder verantwoordelijkheid van justitie valt, zijn er enkele programma's voorhanden. Deze zijn opgenomen in de interventiematrix die op dit moment ontwikkeld wordt. Deze matrix is bedoeld voor het in beeld brengen van interventies gerelateerd aan criminogene factoren en is bestemd voor de totale groep van gedetineerden. Aan de hand van die matrix kan worden vastgesteld voor welke criminogene factoren geschikte interventies voorhanden zijn en voor welke aanvullende interventies gezocht c.q. ontwikkeld moeten worden. Het rapport van de werkgroep die de matrix ontwikkelt wordt naar verwachting deze zomer opgeleverd.

Bij de ISD (evenals de SOV) draagt de gemeente de verantwoordelijkheid ten aanzien van het beschikbaar stellen van gemeentelijke voorzieningen in de laatste fase van het programma. Ook is de gemeente verantwoordelijk voor de regie van de maatschappelijke voorzieningen in het kader van de nazorg. De reclassering heeft capaciteit voor toeleiding naar die voorzieningen en voorzover geïndiceerd, naar zorginstellingen. Tijdens de Startconferentie Veelplegers op 17 juni 2004 zijn ten aanzien van de samenwerking op dat gebied veelbelovende initiatieven gepresenteerd.

In de toekomst zullen door justitie slechts nog interventies worden gefinancierd die voldoen aan internationaal erkende kwaliteitscriteria. Die interventies zullen in beginsel worden uitgevoerd door de reclassering (buiten de gevangenis) en door DJI (binnen de gevangenis). Ook kan de reclassering in opdracht van DJI binnen de gevangenis interventies verzorgen. De reclassering kan ook in opdracht van het OM werkzaamheden uitvoeren (o.a. uitvoeren RISc, toezicht etc.). De reclassering krijgt voor haar werkzaamheden die zij in opdracht van DJI en OM uitvoert jaarlijks middelen beschikbaar vanuit de justitiebegroting.

In het kader van het programma MST zijn specifieke middelen voor reclassering beschikbaar ten behoeve van de veelplegers. In 2004 zijn deze middelen verdeeld onder de hoofdofficieren van justitie van de G4. Daarmee worden in hoofdzaak extra reclasseringsproducten geleverd uit het bestaande productenkader.

Voor 2005 en volgende jaren zijn er eveneens specifieke reclasseringsmiddelen gereserveerd ten behoeve van de veelplegeraanpak. Over de verdeling en inzet vindt op dit moment nog overleg plaats.

De rol van de reclassering in het kader van de ISD spitst zich met name toe op de afname van de RISc en de uitvoering van interventies in het kader van de uitvoering van de maatregel. Ook zal de reclassering in het kader van de persoonsgebonden aanpak informatie leveren ten behoeve van het persoonsdossier van de zeer actieve veelpleger.

Zoals hiervoor reeds aangegeven verwacht ik deze zomer de oplevering van de interventiematrix. Daaruit zal voortvloeien dat een aantal geschikte programma's reeds voorhanden is maar ook dat naar een aantal interventies nog moet worden gezocht dan wel ontwikkeld c.q. verbeterd.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de betrouwbaarheid van informatie over de justitiële contacten van de verdachte – niet zijnde informatie uit de justitiële documentatie en noch ad informandum gevoegde zaken – en de rechtsgrond voor het gebruik ervan.

Het betreft hier informatie, zoals de gegevens die voorkomen op de zogenoemde ketenkalenders onder de horizontale balk.

Deze informatie, zo deze beschikbaar is, wordt mede gebruikt voor de eerste selectie van stelselmatige daders die in aanmerking kunnen komen voor de ISD-maatregel. Deze informatie speelt geen rol bij de beslissing of aan de vereisten voor het opleggen van de maatregel is voldaan. Deze informatie kan evenwel nader inzicht verschaffen in het levenspatroon van de verdachte en het beeld van hem verdiepen. Het is zinvol dat informatie van deze aard, als die beschikbaar is, in het dossier zit, zodat de rechter daarvan kennis kan nemen en zo nodig de verdachte ter zitting daarover kan bevragen. Een dergelijke werkwijze is niet ongebruikelijk. Zij wordt ook toegepast bij de meer uitgebreide reclasseringsrapportages aan de rechter en de pro justititia rapportage bij de TBS. Dit leidt niet tot gebruik van «niet bewezen» feiten door de rechter voor een eventuele veroordeling. Deze informatie kan behulpzaam bij de beantwoording van de vraag welke strafrechtelijke intenventie passend is.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de mogelijkheid om veroordelingen, bedoeld in artikel 38m, eerste lid, onderdeel 2°, Sr, nogmaals in aanmerking te nemen bij het opleggen van een ISD-maatregel.

In deze bepaling, die ongewijzigd is gebleven, is de gedachte neergelegd dat de ISD – evenals de SOV – een ultimum remedium is. De verdachte die wederom recidiveert, is ongevoelig gebleken voor eerdere justitiële interventies. In een periode van vijf jaar is hij drie maal veroordeeld en zijn de daarbij opgelegde straffen of maatregel tenuitvoergelegd, en toch pleegt hij weer een strafbaar feit.

Wanneer een ISD-maatregel is opgelegd en is tenuitvoergelegd, en de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan hij andermaal tot een ISD-maatregel worden veroordeeld, als aan de daarvoor geldende vereisten is voldaan. Daarbij kan de eerdere ISD-veroordeling in aanmerking worden genomen. Artikel 38m, eerste lid, onderdeel 2°, staat er naar mijn oordeel niet aan in de weg dat eerdere veroordelingen die bij die eerdere ISD-veroordeling reeds in aanmerking zijn genomen, opnieuw in aanmerking worden genomen. Zulks is niet in strijd met fundamentele rechtsbeginselen. De verdachte pleegt een nieuw strafbaar feit, ondanks een eerdere ISD-veroordeling en eerdere veroordelingen. Als die eerdere veroordelingen vallen binnen de vereiste periode van vijf jaar, is aan het desbetreffende vereiste voldaan. Deze bepaling dwingt niet tot een beperkte uitleg, waarin een ISD-maatregel pas opnieuw zou kunnen worden opgelegd, indien aan het nieuwe feit een periode van vijf jaar is voorafgegaan, waarin naast de eerdere ISD-maatregel ten minste twee nieuwe straffen of maatregelen zijn tenuitvoergelegd. Een moratorium dat het gevolg zou zijn van zo'n beperkte uitleg, zou strijdig zijn met de strekking en de doeleinden van de ISD-maatregel. Het spreekt vanzelf dat het beslissende oordeel over de uitleg van artikel 38m, eerste lid, onderdeel 2°, is opgedragen aan de onafhankelijke rechter.

Een andere vraag is of het zinvol is om een verdachte die na een ISD-maatregel wederom recidiveert, opnieuw tot een ISD-maatregel te veroordelen.

Naar aanleiding van een vraag over de verstrekking van methadon merk ik het volgende op.

Veelplegers die methadon verstrekt krijgen tijdens de extra murale fase van de maatregel ISD of na afloop daarvan, worden in beginsel begeleid vanuit (verslavings)zorginstellingen. Die instellingen behoren tot de competentie mijn ambtgenoot van VWS. Met het oog op het voorkomen van terugval in het oude milieu van (ex-)ISD-ers, zal ik in overleg met mijn ambtgenoot van VWS bezien of de verstrekking van methadon aan deze groep kan plaatsvinden gescheiden van de reguliere groep methadongebruikers. Ik zal dit punt beleggen in de beleidsgroep justitiële verslavingszorg waarin ambtenaren van VWS en mijn departement participeren.

De leden van de CDA-fractie zagen gaarne een indicatie van de werklast in formatieve zin alsnog tegemoet.

Ik verwacht dat de verschuiving in werklast bij de rechterlijke macht vanwege de invoering van de ISD maatregel naar verwachting beperkt zal zijn. Wat die mogelijke verschuiving in formatieve zin betekent is moeilijk te zeggen omdat dit nog van diverse onzekere factoren afhangt. Ik noem hieronder enkele.

Niet duidelijk is hoe vaak het OM de ISD in de toekomst gaat vorderen. Onduidelijk is vooralsnog ook hoe de strafrechter hierop gaat reageren en hoe vaak de ISD maatregel wordt opgelegd. Relevant in dit verband is ook de duur van de maatregel die door de rechter wordt opgelegd. Daarover is op dit moment nog weinig te zeggen. De duur van de opgelegde maatregel is relevant aangezien in die periode de betrokken veelpleger niet meer voor de rechter zal verschijnen. In het huidige systeem van vele korte veroordelingen verschijnt de veelpleger met grote regelmaat bij de rechter. Dat veroorzaakt veel werklast voor het totale systeem.

Al deze onzekerheden maken het moeilijk een betrouwbare inschatting te maken van wat het effect is van de invoering van de maatregel op de werklast van de rechterlijke macht. Ik verwacht dat betrekkelijk snel na de inwerkingtreding van de wet wel een goede indicatie te geven is.

Ten slotte stelden de leden van de fractie van het CDA een vraag over de grondslag van de voorgestelde uitbreiding van het toepassingsbereik van de voorlopige hechtenis.

Stelselmatige daders plegen doorgaans feiten, waarvoor reeds voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals (gekwalificeerde) diefstal. Ik beschik niet over informatie die erop wijst dat er bij de toepassing van de SOV problemen zijn gerezen als gevolg van de omstandigheid dat voorlopige hechtenis thans niet is toegelaten voor mishandeling en zaaksbeschadiging. Dat laat onverlet dat ik niet uitsluit dat het wenselijk kan zijn om een stelselmatige dader, verdacht van mishandeling of zaaksbeschadiging, gelet op zijn levenspatroon tot dan toe, in aanmerking te laten komen voor een ISD-maatregel en deswege in voorlopige hechtenis te nemen. De leden van de fractie van de PvdA wensten op drie punten een nadere onderbouwing van de regering.

1. Geen evaluatie SOV ter onderbouwing van het voorstel

Het is juist dat de ISD maatregel wordt voorgesteld op een moment dat de gegevens omtrent de effecten van de SOV nog niet beschikbaar zijn.

Anders dan deze leden menen is deze omstandigheid geen beletsel voor de regering om thans met deze maatregel te komen.

De voorgestelde maatregel breidt de SOV uit tot stelselmatige daders met een andere specifieke problematiek waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, dan de problematiek van verslaving aan harddrugs, en tot stelselmatige daders zonder zo een specifieke problematiek. Aantekening verdient dat de ISD naar verwachting in de meerderheid van de gevallen zal worden opgelegd aan stelselmatige daders die thans voor de SOV in aanmerking komen, nu verslaafden aan harddrugs de harde en grootste kern vormt van de groep van stelselmatige daders.

Het is naar het oordeel van de regering geboden en verantwoord om nu met die uitbreiding te komen.

De beveiliging van de maatschappij vraagt om een effectieve aanpak van stelselmatig daderschap. De voorgestelde maatregel levert daartoe een bijdrage. Voor zover het personen betreft met een specifieke problematiek – als gezegd zullen dat veelal aan harddrugs verslaafden zijn – wordt in beginsel een programma aangeboden, tenzij zulks in het gegeven geval niet zinvol is. De maatregel is ook bedoeld voor stelselmatige daders zonder een specifieke problematiek waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt. Hen wacht in beginsel een sobere tenuitvoerlegging, zoals hiervoor uiteengezet, tenzij tijdens de uitvoerlegging blijkt dat het aanbieden van een specifiek programma zinvol is. Het is buiten iedere twijfel verheven dat ook voor deze categorie van stelselmatige daders geldt dat de maatregel strekt zowel tot beveiliging van de maatschappij als tot beëindiging van de recidive. Het is de regering er dus niet alleen om te doen om hardnekkige veelplegers van de straat te halen en liefst twee jaar van hun vrijheid te beroven. Vrijheidsbeneming strekt stellig tot beveiliging van de maatschappij en bewerkstelligt dat de veelpleger in ieder geval gedurende de duur van de ISD niet in de gelegenheid is om strafbare feiten te plegen. Maar de ISD beoogt mede een bijdrage te leveren aan de beëindiging van de recidive. Daartoe worden in ieder geval basisvoorzieningen aangeboden.

De SOV was en is een experiment waarvoor een wettelijke grondslag nodig is. Dat geldt ook voor de ISD. Evenals de SOV is de ISD met vele waarborgen omkleed. Evenals de SOV zal de ISD worden geëvalueerd. Naar het stellige oordeel van de regering dient de wetgever zijn verantwoordelijkheid te nemen om de bestaande specifieke voorzieningen voor stelselmatige daders uit te breiden. De ervaringen met de SOV leveren geen aanwijzingen op voor de observatie dat met een specifieke maatregel voor aan harddrugs verslaafde veelplegers een verkeerde weg is ingeslagen. Waarom zou de wetgever moeten wachten met het treffen van ruimere voorzieningen voor stelselmatige daders totdat zekerheid is verkregen over de met die voorzieningen beoogde effecten? Naar het oordeel van de regering is het alleszins verantwoord om in dit stadium verder te gaan op de met de SOV ingeslagen weg. Er worden geen onomkeerbare processen in gang gezet. Als uit de evaluatie van de SOV mocht blijken dat de ermee beoogde effecten niet of in onvoldoende mate worden verwezenlijkt, kan de wetgever alsdan daaruit eventuele legislatieve consequenties trekken.

Uitbreiding van de SOV tot een algemene specifieke voorziening voor stelselmatige daders is nodig. De lokale overheden hebben behoefte aan die uitbreiding. Die uitbreiding is ook mogelijk omdat de budgettaire kaders voorzien in zorgvuldige en verantwoorde toepassing van de voorgestelde regeling.

De bestaande SOV-proef loopt in ieder geval door tot eind 2006. Er zullen vooralsnog geen wijzigingen worden aangebracht in het bestaande programma. Dat betekent dat er in dat verband geen bezuinigingen zullen plaatsvinden van justitiezijde. In de SOV zijn gemeenten ook partner. Ik ga er van uit dat gemeenten diezelfde lijn volgen. Ten aanzien van de inzet van de reclassering ten aanzien van de veelplegers kan ik melden dat juist op dat gebied een intensivering van activiteiten plaats vindt. Tot op heden investeerde de reclassering betrekkelijk weinig in de veelplegers die veelal frequent maar telkens kortdurende gevangenisstraffen opgelegd kregen. Met de ISD-maatregel in de hand kan de veelpleger langer uit de roulatie worden genomen en kan er ook gericht worden geïnvesteerd. Voorwaarde is wel dat er een indicatie moet zijn dat interventies succes kunnen hebben. Dat gebeurt aan de hand van een diagnose met RISc.

Om de reclassering op dit gebied nog meer armslag te geven zal ik de komende jaren daarvoor nog extra middelen beschikbaar stellen. De omvang daarvan komt aan de orde tijdens de begrotingsbesprekingen voor 2005.

2. Bewandelen van de koninklijke weg

De leden van de fractie van de PvdA zijn ingegaan op bestaande strafrechtelijke en strafvorderlijke middelen om aan veelplegers hogere straffen op te leggen. Zij wezen op de mogelijkheid meerdere strafbare feiten op de dagvaarding te zetten, en op de (voorgestelde) recidiveregeling die voorziet in hogere straffen bij recidive.

De regering ziet het grote belang ervan in dat bestaande mogelijkheden om langere vrijheidsbeneming te bewerkstelligen, ten volle worden benut. Dat is nu nodig. Dat is straks nodig, ook bij een ISD, als die tot stand wordt gebracht. Het OM maakt ook van die mogelijkheden gebruik. Maar de rechtspraktijk laat zien dat de rechter het bestaande instrumentarium niet aanwendt om een vrijheidsbeneming te realiseren die naar het oordeel van de regering nodig is om hardnekkig stelselmatig daderschap te keren. Dat is geen oordeel over het rechterlijk straftoemetingsbeleid, maar een constatering. De regering beseft daarbij terdege dat de strafrechter een straftoemetingsbeleid voert waarbij een strafmaat wordt gehanteerd die evenredig is aan de aard en de ernst van de ten laste gelegde delicten, in redelijke verhouding staat tot de strafmaat die geldt voor andere delicten, en die bestendigheid vertoont.

Onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van twee jaar komen in beeld bij delicten waarbij geweld is gebruikt. De delicten waarvoor veelplegers worden veroordeeld, zijn doorgaans van minder ernstige aard (eenvoudige en gekwalificeerde diefstal).

Gevangenisstraffen zijn minder dan specifieke maatregelen gericht op en geschikt zijn voor de oplossing van een specifieke problematiek bij de verdachte waarmee het plegen van delicten samenhangt. Daarom is de (maximale) duur van de SOV langer dan de gevangenisstraf die voor de (gestapelde) delicten die veelplegers plegen, pleegt te worden opgelegd. Naar het oordeel van de regering bewandelt de wetgever een juiste weg door voor een specifieke categorie van delinquenten, de hardnekkige veelpleger, een specifieke voorziening in het leven te roepen, de ISD. Als geconstateerd wordt dat met behulp van het huidige instrumentarium niet een zodanig langdurige vrijheidsbeneming kan worden bewerkstelligd die nodig is om het levenspatroon van een stelselmatige dader te doorbreken en die in ieder geval de samenleving gedurende die tijd kan behoeden voor nieuwe criminele overlast, moet de wetgever zijn verantwoordelijkheid nemen. Het is de taak van de wetgever om aan de samenleving een signaal af te geven dat de harde kern van stelselmatige daders krachtiger en effectiever moet worden aangepakt. Dat is niet een door de wetgever op de rechter uitgeoefende dwang. Dat is wél het verschaffen aan de rechter van een nieuw instrument. Daarvan kan hij gebruik maken, als hij met de officier van justitie van oordeel is dat het opleggen van de maatregel in het gegeven geval passend is. De praktijk laat zien dat de strafrechter de SOV oplegt. Er is geen reden om te veronderstellen dat de rechter bij de ISD een andere attitude aan de dag zal leggen.

Het is goed hierbij aan te tekenen dat de ISD evenals de SOV op de voet van artikel 38p Sr. voorwaardelijk kan worden opgelegd.

De ISD is evenals de SOV ultimum remedium. Zij komt pas in beeld als andere justitiële interventies, waaronder drangvarianten, geen soelaas hebben geboden. Tot die drangvarianten behoort ook het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf onder de voorwaarde van behandeling in een inrichting. De SOV is mede in het leven geroepen omdat deze stok achter de deur soms te kort is en daarvan onvoldoende dreiging uitgaat.

3. Presumptie van onschuld

Ter aanvulling op hetgeen op vragen van de leden van de CDA-fractie is geantwoord kan ik het volgende naar voren brengen.

De ISD kan evenals de SOV alleen worden opgelegd, als aan de vereisten daarvoor is voldaan. Het moet onder meer gaan om een bewezen verklaard feit of bewezen verklaarde feiten waarvoor voorlopige hechtenis toegelaten. Het is in de strafrechtspleging niet ongebruikelijk dat niet steeds alle feiten op de dagvaarding worden gezet. De rechter kan bij de beoordeling van de strafzaak ook rekening houden met door de verdachte bekende feiten, die niet op de dagvaarding staan en die ad informandum in het dossier zijn gevoegd. De jurisprudentie aanvaardt deze praktijk en acht haar niet in strijd met de presumtie van onschuld. Blijkens deze rechtspraak geldt dat de rechter bij de bepaling van de strafmaat rekening mag houden met alle ad informandum gevoegde zaken die door de verdachte ter zitting worden erkend en waarvan het OM toezegt dat voor die feiten geen afzonderlijke strafvervolging meer zal plaatsvinden. Dit is ook mogelijk bij een behandeling bij verstek, indien de verdachte de desbetreffende feiten in het vooronderzoek heeft bekend en voor de zitting op de hoogte is gesteld van de voorgenomen voeging.

Daarnaast rijst de vraag of, en zo ja, in welke mate de rechter bij zijn beslissing om een ISD-maatregel op te leggen, kan betrekken feiten waarvan nog niet vaststaat dat zij onomstreden zijn. Deze antecedenten kunnen worden gebruikt om een veelpleger te selecteren voor de groep die onder omstandigheden in aanmerking kan komen voor een ISD-maatregel. Ik deel de mening van deze leden dat deze antecedenten geen rol mogen spelen bij de eigenlijke straftoemeting. Maar niet valt in te zien welke beginselen zouden zijn geschonden als in het persoonsdossier dat aan de rechter die moet oordelen over een eventuele ISD, ter beschikking wordt gesteld, gegevens voorkomen die eerder zijn gebruikt voor de selectie van de desbetreffende dader en die louter bestemd zijn om de rechter een completer beeld te geven van de persoon van de dader en diens levenspatroon.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven