Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28169 nr. 48 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28169 nr. 48 |
Vastgesteld 8 november 2002
* Het eerder verschenen stuk inzake dit wetsvoorstel is gedrukt onder EK nr. 411, vergaderjaar 2001–2002.
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Een afzonderlijk, niet in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) geïntegreerd, voorstel met een wel zeer beperkte reikwijdte en dan nog overwegend op een terrein (arbeid en beroep), waar vanuit een geheel andere optiek dan de rechtsbescherming van gehandicapten en chronisch zieken reeds de nodige voorzieningen zijn getroffen. Het gaat bovendien slechts om een verbetering van de individuele rechtsbescherming, die gehandicapten en chronisch zieken bepaald nog niet de gewenste, noodzakelijke, integrale rechtsbescherming biedt. In dit stadium het wetsvoorstel afwijzen, brengt echter naar het oordeel van deze leden de gehandicapten en chronisch zieken nog verder achterop. Dat was en is derhalve voor de leden van de CDA-fractie een niet begaanbare weg. Niettemin achtten zij het noodzakelijk, dat uitvoerig wordt gemotiveerd en vastgelegd wat er in de loop van een kleine 10 jaar – na de behandeling van de Awgb en de aanvaarding van de motie Kalsbeek/Kraijenbrink – is misgegaan. Een concrete, volledige toelichting op de terzake doende argumenten in de gewisselde stukken vonden zij dan ook noodzakelijk.
De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel maar zij hadden wel een aantal vragen.
De leden van de PvdA-fractie vroegen zich allereerst af wanneer de aanbouw van deze wet verder gaat. Wat is daarvoor het tijdspad en om welke terreinen gaat het dan? Deze vraag sloot aan bij de motie-Bussemaker c.s. (Kamerstuk 28 169, nr. 15) die door de Tweede Kamer is aangenomen. Kan het kabinet meedelen wanneer deze motie daadwerkelijk tot uitvoering komt, zo vroegen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie wilden niet verhullen dat zij teleurgesteld waren over de reikwijdte van de voorgestelde wet. Het aantal maatschappelijke terreinen dat volgens dit voorstel onder het wettelijk verbod om onderscheid te maken op grond van handicap of chronische ziekte gaat vallen is beperkt gebleven. Het wetsvoorstel strekt zich immers slechts uit tot die terreinen waartoe de EU-richtlijn verplicht: arbeid en beroepsopleiding. Bij de Tweede Kamerbehandeling is hieraan alsnog het openbaar vervoer toegevoegd.
Mensen met een handicap of chronische ziekte ondervinden belemmeringen om aan het maatschappelijk leven deel te kunnen nemen op een vele malen breder maatschappelijk veld. In andere landen (bijvoorbeeld in de V.S.) is de reikwijdte van een dergelijke discriminatieverbod dan ook veel groter en strekt zich bijvoorbeeld uit tot de gehele openbare ruimte. Daarom konden de leden van de GroenLinks-fractie het wetsvoorstel niet anders kenschetsen dan een bescheiden eerste stapje in de goede richting. De leden van de fractie van GroenLinks richtten zich vervolgens met een aantal vragen tot de bewindslieden.
Met belangstelling hadden de leden van de fractie van D66 kennisgenomen van het wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Het valt uiteraard te betreuren dat kennelijk wetgeving onontbeerlijk is om verbetering te brengen in de positie van gehandicapten en chronisch zieken als het gaat om onder meer arbeid en opleidingen. De leden van de fractie van D66 beschouwden de onderhavige regelgeving als een eerste en noodzakelijke stap, doch zagen gaarne een verbreding van de reikwijdte van het wetsvoorstel tegemoet. Kan het kabinet duiden welke aanpak hem voor ogen staat?
De leden van de fractie van de SGP, mede namens de ChristenUnie, hadden met belangstelling, maar ook met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel. Met gemengde gevoelens omdat na een lange reeks van jaren er een zéér onvolledig wetsvoorstel ligt, anders gezegd, de reikwijdte van de wet is wel erg beperkt.
De leden van de CDA-fractie vroegen allereerst waarom bijvoorbeeld het advies van belangrijke veldorganisaties om de grond handicap en chronische ziekte op te nemen in artikel 1 van de Grondwet niet is gevolgd. Werd de conclusie uit het onderzoek «Gehandicapt(en)recht», dat het zich baseren op de restcategorie uit artikel 1 «op welke grond dan ook» minder bescherming biedt tegen achterstelling dan gewenst, mede gelet op de huidige internationale rechtsopvatting, dan niet gedeeld? Hadden ook de overige uitkomsten/aanbevelingen van dit onderzoek niet tot een andere aanpak kúnnen en móeten leiden? Van belang is ook nader in te gaan op de vraag of de vorige kabinetten niet op enig moment toch hebben overwogen over te gaan tot een meer ingrijpende aanpassing van de Awgb. Reeds in 1996, maar zeker als moment van herbezinning ter gelegenheid van de vaststelling van de kaderrichtlijn nr. 2000/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000.
Weliswaar duidt de verschijningsdatum van de gevraagde onderzoeksrapporten (1996 in plaats van de gevraagde rapportage vóór 1 januari 1994) op de gecompliceerdheid van de materie, daarmede kan niet alles worden verklaard. Uit het voorwoord bij het onderzoek naar de juridische aspecten van discriminatie van mensen met een handicap in Nederland (Gehandicapt(en) recht) blijkt namelijk, dat gekozen is voor fasering van het bedoelde onderzoek. Eerst – fase 1 – onderzoek naar de vraag of discriminatie van mensen met een handicap vóórkomt (dit was in de motie een gegeven!) en daarna kwam pas fase twee aan de orde, te weten een onderzoek naar de juridische aspecten. Wat waren voor deze keuze de achterliggende motieven? Er werd immers niet in overeenstemming met de Kameruitspraak gehandeld, waardoor toch kostbare jaren verloren zijn gegaan. Een verklaring hiervoor hadden deze leden niet kunnen vinden. Hield dit verband met de ook door veldorganisaties geuite veronderstelling, dat het ambitieniveau ten aanzien van dit dossier niet hoog lag? De leden van de CDA-fractie hadden zich afgevraagd welke redenen hieraan ten grondslag zouden hebben kunnen liggen. Koudwatervrees, mede gelet op mogelijke financiële gevolgen, die regelmatig in de stukken opduiken? Dat kon toch, zeker de afgelopen jaren, geen echt bezwaar meer zijn, in tegenstelling tot de thans ontstane situatie van economische teruggang. Om thans de wetgeving in een stroomversnelling te brengen, kan – wanneer de financiële gevolgen metterdaad niet zijn te overzien – een reëel bezwaar zijn. Hoe schat het huidige kabinet deze problematiek in?
Het kabinet heeft zich een en ander maal beroepen op het feit, dat de discriminatiegrond nog onvoldoende was uitgekristalliseerd en dat de consequenties van opname in de Awgb op dat moment niet konden worden overzien zonder dit alles nader te specificeren en dat daarom vooralsnog dan ook voor afzonderlijke wetgeving werd geopteerd. Naarstig speuren in de deze leden ter beschikking staande stukken naar wat hieronder juridisch en inhoudelijk exact werd verstaan, leverde slechts beperkte antwoorden op. Het kan echter zijn – en dat komt vaker voor – dat de Eerste Kamer enkele notities niet heeft ontvangen. De leden van de CDA-fractie zouden het dan ook op prijs stellen beter inzicht te krijgen in welke bezwaren rond de juridische vormgeving bestaan en waar, naar de inhoud, de belangrijkste knelpunten liggen. Ziet de overheid in haar rol, die als een tekortschietende mag worden bestempeld, specifieke problemen die niet zijn genoemd?
Dat aspecten als de fysieke component bij discriminatie en het soms wel gewenst zijn van onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte, opneming in de Awgb lastig maken, wilden deze leden zeker erkennen. Na tien jaar studie moeten echter knopen kunnen worden doorgehakt. Trouwens op welke wijze hebben andere landen binnen de EG deze problematiek opgelost? Bovendien, er wordt toch uiteindelijk aangekoerst op integratie in de Awgb?
Een nauwkeurige analyse is ook noodzakelijk, omdat immers met de toezending van een Proeve van wet – een afzonderlijke wet derhalve – beperkt tot een verbod op het ongerechtvaardigd onderscheid op grond van een handicap voor enkele beleidsterreinen, het pleit voor een geïntegreerde aanpak in feite was beslecht. Er werd hierdoor ook niet gekozen voor een aanpak van een aparte gehandicapten-discriminatiewet in combinatie met een bijstelling/aanvulling in andere wetten (zie aanbeveling 4 Gehandicapt(en)recht.) Waarom niet?
De vraag om dan in ieder geval in plaats van een aanbouwwet nog uit te gaan van een opbouwwet werd aanvankelijk afgedaan als een semantische discussie. Dat kwam deze leden uitermate vreemd voor. Ook in de nadere discussie werd onvoldoende beargumenteerd waarom toch niet is gekozen voor een opbouwwet. Een wet, waarin van meet af aan alle relevante terreinen worden opgenomen, waarvoor dan vervolgens een gefaseerde invoering zou kunnen worden nagestreefd. Wat was hierop in feite tegen, zo vroegen de leden van de CDA-fractie. Automatisch bleef dan ook het tijdpad van invoering meer nadrukkelijk in beeld.
3. Gedeeltelijke implementatie
Uit de implementatie-notitie van 18 december 2000 (28 187, no. 1) valt op te maken, dat de gedeeltelijke in plaats van de volledige implementatie van de richtlijnen 2000/34/EG en 2000/78/EG, waarvoor in het voorliggende wetsvoorstel is gekozen, samenhangt met afspraken met de Tweede Kamer, dat het wetsvoorstel spoedig tot stand zou moeten komen. De leden van de CDA-fractie hadden het gevoel, dat het voormalige kabinet zich achter deze toezegging wilde verschuilen. En dat terwijl zowel de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) als de Raad van State het riskant vinden de implementatie gefaseerd en via drie afzonderlijke wetgevingstrajecten tot stand te brengen. Beide hebben – uit de verschillende oplossingen – een voorkeur voor opname van de non-discriminatie gronden (en leeftijd, een ander wetsvoorstel) in de Awgb. Met verwijzing naar de voorgeschiedenis en de afspraken in het Regeerakkoord, alsmede met een beroep op de politieke urgentie en de aanzienlijke bij volledige implementatie optredende vertraging, wordt deze opname in de Awgb op dit moment afgewezen. De implementatie-notitie strekt er in feite alleen toe de noodzakelijke eenduidigheid en consistentie in de afzonderlijke wetgevingstrajecten te bewerkstelligen. Naar het oordeel van deze leden duidelijk een gemiste kans. Wat waren en zijn nu de concrete bezwaren tegen implementatie in de Awgb op dit moment, ook naar de mening van het huidige kabinet? Er kan in den gemoede toch niet worden volgehouden, dat er dan sprake zou zijn van een onnodig onder druk zetten? Het kabinet had toch zeker vanaf december 2000 (de kaderrichtlijn kwam toch niet uit de lucht vallen!) kunnen onderzoeken of integratie van de grond leeftijd en handicap of chronische ziekte per 2 december 2003 (de toegestane implementatietermijn) mogelijk en wenselijk is (28 187, nr. 2 pag.2)! De vragen over de wijze van implementatie, zoals door de Tweede Kamer gesteld, waren immers te voorzien.
Het heeft er alle schijn van, dat hier sprake is van een zekere vertragingstactiek, gelet op de passage «de regering heeft aangegeven dit nader te willen onderzoeken. Pas nadat dit onderzoek is verricht en nadat – bij positieve beantwoording van voorgaande vraag – duidelijk is geworden op welke wijze de integratie dient te geschieden, kan de eventuele aanpassing van de Awgb ter hand worden genomen». De leden van de CDA-fractie wilden gaarne vernemen welk tijdsbeslag hiermede naar het oordeel van het kabinet nog is gemoeid of geïndiceerd.
Mogen de leden van de CDA-fractie ervan uitgaan, zo vroegen zij zich af, dat het onderzoek naar de verschillende modaliteiten om de grond handicap of chronische ziekte in de Grondwet op te nemen wordt voortgezet? Op welke termijn kan de desbetreffende nota worden verwacht?
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de richtlijn van de EU 2000/78 voorlopig slechts gedeeltelijk te implementeren en wel door middel van een aparte wet voor gehandicapten en chronisch zieken waar het betreft werk en beroepsonderwijs. De leden van de VVD-fractie kregen wel de indruk dat er in toenemende mate een verbrokkeling ontstaat met betrekking tot gelijke behandeling. Met name omdat deze wet geen definitie geeft van het begrip «gehandicapt» of «chronisch ziek» sluit de tekst van dit wetsvoorstel niet naadloos aan op andere wetgeving met betrekking tot gehandicapten. Zij haalden daarbij de volgende voorbeelden aan.
– De wet reïntegratie arbeidsgehandicapten geeft in het arbeidsgehandicaptenbesluit duidelijk aan wie arbeidsgehandicapt is. Dit kan met zich brengen dat een gehandicapte wel gehandicapt is volgens dit wetsvoorstel maar niet volgens de Wet REA, zodat hij, dan wel zijn werkgever, geen beroep kan doen op het instrumentarium dat de Wet REA biedt.
– Hetzelfde geldt ten aanzien van het besluit starterskrediet zelfstandigen.
– De wet Voorzieningen gehandicapten geeft de gemeente de opdracht om voor het vervoer van gehandicapte voorzieningen te bieden. Ook hier is onduidelijk of deze wet spoort met dit wetsvoorstel, in die zin dat onduidelijk is op welke wijze een gehandicapte die naar zijn werk gaat of onderwijs volgt in aanmerking komt voor vervoer op grond van de WVG. Dit klemt temeer omdat het openbaar vervoer nog vele jaren nodig heeft om het materieel en de omgeving zoals perrons «handicap proof» te maken.
Het betekent ook dat een gehandicapte zich tot steeds een andere instantie moet wenden, – zoals de UWV voor de wet REA, de gemeente voor de WVG, het zorgkantoor voor een AWBZ-voorziening – om faciliteiten te krijgen in verband met zijn handicap.
Deelt het kabinet voorts de mening van het vorige kabinet, zo vroegen de leden van de CDA-fractie, dat vervanging van het begrip onderscheid door discriminatie, hetgeen eveneens door de Raad van State is bepleit, zou leiden tot een verlaging van het niveau van bescherming en dat dit in strijd is met artikel 8 van de kaderrichtlijn? Bij gebruikmaking van het begrip discriminatie zou de klager eerst moeten aantonen, dat er sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid. Ook deze leden wilden in ieder geval geen zwaardere bewijslast aanbrengen, maar zij betwijfelden vooralsnog dat vanwege dit feit geen aansluiting zou kunnen plaatsvinden bij de Europese terminologie. Immers, dan had ook niet tot verdere bestudering op dit punt van het advies van de Raad van State behoeven te worden besloten. Een uiteindelijke integratie van het voorliggende wetsvoorstel in de Awgb wordt – mede naar aanleiding van het betreffende advies van de Raad van State – thans nader onderzocht. Op welke termijn kan dit onderzoek zijn afgerond?
Met betrekking tot de problematiek van de wezenlijke functievereisten bleef het vorige kabinet op het standpunt staan, dat expliciete regeling in het voorliggende wetsvoorstel niet nodig is, ondanks het nadrukkelijk advies van de Raad van State, die dit wel noodzakelijk achtte. Gelet op de Europese richtlijn, waren deze leden dit ook van mening. Is het huidige kabinet bereid zijn visie terzake te geven?
Het kabinet heeft besloten nu te komen met een «aanbouwwet» en na ervaring de reikwijdte uit te breiden naar andere terreinen, zo vervolgden de leden van de VVD-fractie. Betekent dit dat bestaande regelingen dan ook geïncorporeerd c.q. afgestemd worden in/op dit wetsvoorstel? Is het kabinet voornemens te komen met voorstellen om tot betere aansluiting van de verschillende wetten op het gebied van werk en onderwijs voor gehandicapten op elkaar? Kunnen nadat dit wetsvoorstel van kracht wordt bijvoorbeeld de betreffende bepalingen op het gebied van het verbod op het maken van onderscheid met betrekking tot gehandicapten in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek vervallen? Vervolgens vroegen deze leden in hoeverre er sprake is van een overlap van dit wetsvoorstel met de Wet medische keuringen, waar het betreft de aanstellingskeuring.
Zoals in de memorie van toelichting door het kabinet wordt onderkend is het voor een gehandicapte of chronisch zieke moeilijk te overzien welke wetten en regelingen allemaal van toepassing zijn waarin het verbod op ongelijke behandeling is vastgelegd en welke mogelijkheden er zijn voor de gehandicapte om hem van voorzieningen/instrumenten te voorzien teneinde hem zo goed mogelijk te laten deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Overweegt het kabinet te komen tot «een loket» voor gehandicapten, gelet op de vele instanties die hierbij betrokken zijn, en dat een plaats te geven in dit wetsvoorstel, dat volgens het kabinet een «opbouwwet» moet worden?
Tevens is er in de verschillende wetten geen sprake van dezelfde criteria of normen waaraan anderen (werkgever/onderwijsinstellingen etc.) moeten voldoen, zo merkten de leden van de VVD-fractie op, als het gaat om het opheffen van ongelijkheid dan wel om het toegankelijk maken van voorzieningen, werkplekken, vervoersvoorzieningen. Zo gaat het in dit wetsvoorstel om doeltreffende aanpassingen die geen onevenredige belasting voor de organisatie vormen. In de WVG gaat het om doelmatige, doeltreffende en klantgerichte voorzieningen.
Is het kabinet voornemens te komen tot een harmonisering van de verschillende normen en criteria en deze ook vast te leggen in deze «opbouwwet», zodat het voor betrokkenen duidelijk is welke normen van toepassing zijn in het algemeen dan wel op de afzonderlijke terreinen?
De leden van de PvdA-fractie waren vervolgens van oordeel dat werkgevers en opleidingsinstituten, weliswaar gehouden zijn doeltreffende aanpassingen te doen in gebouwen, faciliteiten, informatie etc., maar dat ze toch wel in de watten worden gelegd, omdat ze van die verplichting ontslagen zijn als het leidt tot een onevenredige belasting. Daarvoor geldt een aantal overwegingen en criteria. Is het kabinet met deze leden van mening dat het toevoegen apart voor het beroepsonderwijs van nog eens twee criteria nodeloos extra belemmeringen opwerpt? Ook de Tweede Kamer heeft daarover in de motie-De Ruiter en Van der Ham (Kamerstuk 28 169, nr. 20) een uitspraak gedaan.
Wat betreft de toegankelijkheid van schoolgebouwen waren de leden van de PvdA-fractie van mening dat het daarmee slecht gesteld is. Zij vroegen zich af wat de waarde is van toegekende faciliteiten (rugzakje) vanuit het wetsvoorstel leerlinggebonden financiering, als je vervolgens als gehandicapte met een rolstoel een schoolgebouw niet in kunt. Heeft het kabinet inzicht in en is het kabinet ook bereid te zoeken naar middelen zodat deze wet geen dode letter wordt. Een Tweede Kamermotie heeft die noodzaak ook onderstreept. Kan het kabinet meedelen wat deze zoektocht heeft opgeleverd?
Nu de wet in artikel 14 de mogelijkheid van gefaseerde invoering van bepalingen openlaat drong zich bij de leden van de fractie vanGroenLinks de vraag zich op waarom er nu niet reeds voor is gekozen alle maatschappelijke terreinen onder de reikwijdte van het onderhavige wetsvoorstel te brengen en een verbod op het maken van onderscheid op deze terreinen vervolgens fasegewijs in werking te laten treden. Kunnen de bewindslieden aangeven welk tijdpad zij voor ogen hebben om alsnog met voorstellen voor een wettelijk verbod op het maken van onderscheid te komen ten aanzien van die maatschappelijke terreinen waarop voorgesteld verbod niet geldt (primair en voortgezet onderwijs, aanbod van goederen en diensten, sport, cultuur en recreatie, toegankelijkheid van de publieke ruimte en wonen)?
Tot nu toe lopen twee zaken door elkaar. Gesproken wordt, onder meer in de memorie van toelichting, over een tweesporenbeleid (enerzijds voorzieningen, anderzijds rechtsbescherming) en gesteld wordt dat de wet in het tweede spoor past. Niettemin wordt her en der, mede vanwege de verplichting tot het maken van doeltreffende aanpassingen, gesuggereerd dat de wet ook een voorzieningenwet is (een soort WVG-plus). Hierover moet naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie duidelijkheid komen, al is het maar ter voorkoming van teleurstelling bij klagers. Kan het kabinet hieromtrent helderheid verschaffen?
Vervolgens stelden deze leden een groot aantal vragen. Kan, nogmaals, worden uiteengezet hoe de relatie is tussen artikel 1 (verbod van onderscheid) en artikel 2 (verplichting tot het maken van een doeltreffende aanpassing)? In hoeverre is de rechtvaardigingsgrond «onevenredige belasting» vergelijkbaar met de objectieve rechtvaardigingstoets die in de rechtspraak is ontwikkeld ter toetsing van indirect onderscheid (en onderscheid op grond van arbeidsduur)? Kunnen de bewindslieden bevestigen dat een aanpassing niet terstond als «onevenredig belastend» wordt gekarakteriseerd als de daarmee samenhangende kosten niet of niet volledig voor vergoeding in aanmerking komen? Moet uit het feit dat de verplichting tot het maken van een doeltreffende aanpassing alleen ten aanzien van. de groep gehandicapten/chronisch zieken is geëxpliciteerd, worden geconcludeerd dat het maken van aanpassingen voor vrouwen (denk aan voorzieningen rond zwangerschap/moederschap) en leden van bepaalde godsdiensten (gebedsvoorzieningen, aangepast feestrooster, voeding, kleding) – voorzover niet reeds op grond van een wettelijk voorschrift verplicht – niet als doeltreffende aanpassing moeten worden aangemerkt en dat het nalaten hiervan volgens de systematiek van direct/indirect onderscheid worden getoetst? In hoeverre heeft een persoon met een handicap zelf zeggenschap over de vraag wat een doeltreffende aanpassing is? Welke rol speelt de bedrijfs/verzekeringsarts eventueel bij zo'n beslissing?
In hoeverre kunnen personen met een beschermde arbeidsplaats (WSW) bescherming ontlenen aan de WGB h/cz, zo vervolgden deze leden. In hoeverre geldt voor deze personen het recht op gelijke arbeidsvoorwaarden (inclusief loon)? Moet betekenis worden toegekend aan het feit dat de bepalingen inzake arbeid in de WGB h/cz (art. 4) en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (art. 3) niet geheel gelijkluidend zijn en enigszins verschillen van artikel 5 AWGB? (in WGB h/cz is «arbeidsbemiddeling» toegevoegd; in art. 3 WGB l wordt tevens gesproken van «arbeidsomstandigheden».) Valt onder het aanbieden van een betrekking ook ervoor zorgdragen dat een vacature via geëigende middelen bij mensen met verschillende handicaps onder de aandacht kan komen (bijv. internet of braille)? Levert het feit dat alleen telefonisch nadere informatie kan worden ingewonnen over een baan reeds (indirect) onderscheid op jegens mensen met een auditieve stoornis? Wat betekent de WGB h/cz voor de Wet op de medische keuringen (WMK), de wet die een verbod op het uitvoeren van aanstellingskeuringen bevat? Vormt het vragen naar de behoefte aan doeltreffende aanpassingen ook een vorm van keuren?
Hoe verhoudt dit wetvoorstel zich tot het wetsvoorstel «regeling leerlinggebonden financiering» (27 728), zo vroegen ook de leden van de fractie van GroenLinks. In hoeverre mag/moet een onderwijsinstelling bij de doeltreffendheid van aanpassingen en de daarmee gepaard gaande belasting rekening houden met de opvattingen van (ouders van) andere leerlingen?
De Gehandicaptenraad heeft bij brief van 22 oktober 2002 de volgende bezwaren geuit tegen opname van het criterium «aanwezigheid en beschikbaarheid van vergelijkbaar onderwijs in de regio» ter beoordeling van eventuele onevenredige belasting bij verplichte aanpassingen:
a. er is in de regel geen sprake van een vergelijkbare opleiding in eenzelfde regio,
b. het tast de vrijheid van onderwijskeuze aan.
Wat is de reactie van de bewindlieden op deze bezwaren?
Vervolgens vroegen de leden van de fractie van GroenLinks of uit artikel 7, onder b volgt dat op vervoerders de plicht rust om reizigers op verschillende wijzen te informeren (omroepsystemen, beeldschermen, etc), ook over zaken als vertragingen, omwegen, etc.? In hoeverre blijft de overheid gelijkertijd investeren in aangepast vervoer (WVG-voorzieningen)?
Waarom is in artikel 12 artikel 19 (informatieplicht) van de Algemene Wet Gelijke Behandeling niet overeenkomstig van toepassing verklaard, zo vroegen deze leden tot besluit.
De leden van de fractie van D66 zagen nog graag een reactie van het kabinet tegemoet op de brief van 22 oktober jl. van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland voor zover de daarin gemaakte opmerkingen niet reeds expliciet aan de orde zijn gesteld.
De leden van de fracties van de SGP en ChristenUnie vonden het ook onjuist dat de overheid zelf niet tot de in dit wetsvoorstel aangesproken partijen behoort. Waarom wel de werkgevers, beroepsopleidingen en leveranciers van openbaar vervoer, zo vroegen die leden en niet de overheid? Naar hun mening moet de overheid het goede voorbeeld geven als het gaat om het instellen en handhaven van een gelijke behandelingsnorm ten opzichte van mensen met een handicap of chronische ziekte.
Op de terreinen van toegankelijkheid en bruikbaarheid van informatie, diensten, voorzieningen, personen en publieke ruimten waarvoor de verschillende overheden in Nederland verantwoordelijk zijn, is nog heel veel te doen. Veel is voor burgers met een chronische ziekte of handicap onbruikbaar of ontoegankelijk. Zij vroegen het kabinet om hoeveel situaties het gaat.
Daarnaast is er nog al eens een probleem met overheidsinformatie of formulieren die ingevuld moeten worden. Zij zijn vaak niet in toegankelijke formats beschikbaar.
De toegankelijkheid van stembureaus, politiebureaus en rechtbanken is veelal niet goed, ook hierover vroegen de leden van de fracties van SGP en ChristenUnie informatie.
Er zijn nogal wat gemeenten waar straten of winkelcentra erg gevaarlijk zijn voor mensen met fysieke beperkingen, zo vervolgden deze leden. Dit komt door de wijze van bestrating, de opbouw van de stoepen, het ontbreken van op- en afritten met een veilige helling op de straathoeken. Een wettelijke norm die de diverse overheden aanspreekt op deze terreinen is toch minimaal noodzakelijk. Graag vernamen zij de inzet van het kabinet op dit punt.
Nederland loopt met betrekking tot de rechtsbescherming van gehandicapten en chronisch zieken en de gelijke behandeling, bepaald binnen de EU en het bredere verband van de Verenigde Naties, niet voorop. Het zou goed zijn te kunnen beschikken over op z'n minst een samenvatting van de wetgeving in landen binnen de Europese Unie, die reeds gehoor hebben gegeven aan regel 15 van de unaniem aanvaarde Standard Rules on the Equilization of opportunities for persons with disabilities van de Verenigde Naties. In regel 15 worden lidstaten immers opgeroepen een wettelijke basis te schappen voor volledige participatie en gelijke kansen van personen met een handicap en chronische ziekte. Is een dergelijke samenvatting voorhanden, zo vroegen de leden van de CDA-fractie.
Het is tenslotte ook van belang de stand van zaken rond de uitvoering van de zeven aanvaarde moties te vernemen, zo merkten de leden van de CDA-fractie op. Bij een goed inzicht in de eventuele knelpunten die een voortvarende uitbreiding van dit wetsvoorstel, alsmede een integratie in de Awgb in de weg staan, kan naar een verantwoorde inhoudelijke en juridische oplossing worden gezocht, die voldoet aan Europese richtlijnen en ook het minste tijdverlies oplevert.
Op welke wijze zal de voorlichting terzake ter hand worden genomen, zo vroegen deze leden tot besluit.
Ook de leden van de PvdA-fractie wilden graag weten of er een voorlichtingsplan is om de nieuwe wet onder de aandacht te brengen, inclusief een klachtenbehandeling via de Commissie Gelijke Behandeling.
Aansluitend vroegen de leden van de fractie van GroenLinks wanneer wordt begonnen met de voorlichtingscampagne. Hoeveel geld is daarvoor gereserveerd? Wie zullen daarbij worden betrokken?
Tot besluit vroegen ook de leden van de fracties vanSGP/ChristenUnie wat er, gezien de status van het kabinet, nu terecht komt van de moties die door de Tweede Kamer zijn aangenomen.
Samenstelling: Boorsma (CDA), Werner (CDA), Van Leeuwen (CDA), (plv. voorzitter), Van den Berg (SGP), Ter Veld (PvdA), (voorzitter), Dees (VVD), Hessing (D66), Ruers (SP), Dupuis (VVD), Stekelenburg (PvdA), Van Schijndel (GL) en Swenker (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20022003-28169-48.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.