27 206
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten)

nr. 19a
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 22 oktober 2001

In deze nadere memorie van antwoord wil ik, mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, graag ingaan op de vragen en opmerkingen die in het nader voorlopig verslag zijn opgenomen.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of de minister inzicht heeft in hoe het staat met de verzuimregistratie van scholen.

In antwoord daarop kan worden gemeld dat de Inspectie van het voortgezet onderwijs bij haar Regulier Schooltoezicht heeft kunnen concluderen dat de verzuimregistratie op 95% van de scholen adequaat is. De BVE-sector kent een andere verhouding tussen de minister van onderwijs en de instellingen. Verzuimregistratie wordt hier gezien als een belangrijke taak van de instellingen zelf in het kader van leerlingbegeleiding. De minister voert hier geen systematische controle op uit. Wel mag worden verwacht dat de meldingsplicht met betrekking tot studenten die langer dan een maand verzuimen, zal bijdragen aan de verbetering van de verzuimregistratie in de BVE-instellingen.

Voorts wilden deze leden weten hoe een regio wordt bepaald en bij welke regionale indeling wordt aangesloten.

Voor de regio-indeling is aangesloten bij de in 1985 vigerende WGR-regio-indeling. Ten behoeve van de op artikel 118h, tweede lid, van de WVO en de overeenkomstige artikelen van de WEB en de WEC gebaseerde algemene maatregel van bestuur is aan alle contactgemeenten gevraagd of er behoefte was aan wijzigingen. Deze wijzigingen zijn in het ontwerp voor bedoelde algemene maatregel van bestuur verwerkt. Het ontwerp biedt tevens de mogelijkheid om de regio-indeling bij een gemeentelijke herindeling aan te passen.

Deze leden vroegen of uit de reactie in de memorie van antwoord op de vraag of en hoe de afstemming tussen het beleid ten aanzien van leerplichtige en niet meer leerplichtige schoolverlaters is geregeld, de conclusie moet worden getrokken dat de afstemming niet is geregeld.

Twee bepalingen in het wetsvoorstel hebben tot doel deze afstemming te regelen c.q. bevorderen. Ten eerste is bepaald dat het systeem van doorverwijzing naar onderwijs en arbeidsmarkt van voortijdige schoolverlaters mede betrekking heeft op de gegevens waarover de gemeente beschikt in het kader van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969. De afstemming wordt voorts bevorderd door de bepaling dat de melding van niet-leerplichtige voortijdige schoolverlaters, overeenkomstig de regeling die reeds in de Leerplichtwet 1969 is opgenomen met betrekking tot de melding van leerplichtige voortijdige schoolverlaters, geschiedt aan de woongemeente van betrokkene. In de (op de Tijdelijke regeling voortijdig schoolverlaten gebaseerde) praktijk blijkt dit inderdaad tot afstemming te leiden. In veel gevallen verwerkt de leerplichtambtenaar ook de meldingen van niet-leerplichtige voortijdige schoolverlaters.

Ten slotte deel ik in antwoord op de desbetreffende vraag van deze leden mee dat de «rmc-coördinator» niet de contactgemeente is, maar een persoon die binnen die gemeente is belast met de coördinatie van de bestrijding van het voortijdig schoolverlaten.

Ik hoop hiermee voldoende te zijn ingegaan op de vragen en opmerkingen die in het nader voorlopig verslag zijn opgenomen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven