27 258
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met het oog op het herstel van vormfouten bij vorderingen tot verlenging van de terbeschikkingstelling of van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

nr. 255b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 5 juli 2001

Het verheugt mij dat de leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie instemmen met de strekking van het wetsvoorstel. De leden van deze fracties hebben behoefte aan enige verduidelijking. Zij vragen of het tweede lid van het voorgestelde artikel 509oa het mogelijk maakt dat een ter beschikking gestelde van wie de termijn van de terbeschikkingstelling reeds door tijdsverloop is geëindigd en in vrijheid is gesteld kan worden geconfronteerd met een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Voorts vragen zij indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord hoe dit zich verhoudt tot de eis in het eerste lid dat de vordering in elk geval voor het einde van de terbeschikkingstelling moet zijn ingediend en hoe oneigenlijk gebruik van de bevoegdheid kan worden voorkomen.

Ingevolge het voorgestelde artikel 509oa, eerste en tweede lid, is het mogelijk dat in uitzonderlijke gevallen een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling wordt gedaan na het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop is geëindigd. In deze gevallen zal zodra van het verzuim is gebleken onverwijld een vordering tot voorlopige voortzetting van de terbeschikkingstelling moeten worden ingediend. Hoewel het in theorie mogelijk zou kunnen zijn dat de ter beschikking gestelde al in vrijheid is gesteld op het moment dat de te late vordering wordt gedaan, zal het hierbij eigenlijk altijd gaan om gevallen waarin de ter beschikking gestelde nog van zijn vrijheid is beroofd en men gedurende deze vrijheidsberoving ontdekt dat er met de tijdige indiening van de vordering tot verlenging iets mis is gegaan. De laatste volzin van het tweede lid gaat hier ook impliciet van uit door te bepalen dat in afwachting van de beslissing op de vordering tot voorlopige voortzetting «de ter beschikking gestelde niet in vrijheid wordt gesteld». In alle gevallen die zich tot op heden hebben voorgedaan betrof het ook mensen die nog in een TBS-inrichting verbleven.

Anders dan de leden van deze fracties veronderstellen staat in het eerste lid van het voorgestelde artikel 509oa niet als eis opgenomen dat de vordering voor het verstrijken van het tijdstip van de terbeschikkingstelling moet zijn ingediend. Volstaan is met de aanduiding dat de vordering binnen redelijke termijn moet zijn ingediend. Het is aan de rechter om afhankelijk van de omstandigheden te bepalen wat in een concrete zaak nog een redelijke termijn is.

Wel wil ik benadrukken dat de hoofdregel is, zoals neergelegd in artikel 509o, dat de vordering moet worden ingediend niet eerder dan twee maanden en niet later dan een maand voor het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zal eindigen. Primair zal er voor moeten worden gewaakt dat vorderingen tijdig worden ingediend en te late indiening moeten worden voorkomen. Het gebruik van de herstelmogelijkheid dient tot een absoluut minimum beperkt te worden.

In de rechterlijke procedure die volgt op de indiening van de te late vordering zal de vraag of het openbaar ministerie zich er in voldoende mate rekenschap van heeft gegeven om zorg te dragen voor een tijdige verlenging en eventueel oneigenlijk gebruik van de procedure door het openbaar ministerie uitdrukkelijk door de rechter kunnen worden getoetst.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven