27 076
Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen)

nr. 47d
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juni 2001

Hierbij stuur ik u ter kennisneming de uitkomsten van de notificatieprocedure van de Regeling toelatingseisen landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen (Rtlog) in het kader van de notificatierichtlijn.

Tijdens de plenaire behandeling van het wijzigingsvoorstel van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 in verband met de invoering van de regeling voor landbouwkundige onmisbaarheid in de Eerste Kamer op  16 januari 2001 is door mij toegezegd dat ik beide Kamers der Staten-Generaal hiervan op de hoogte zou brengen. Tevens wijs ik u graag op het feit dat de definitieve tekst van de Rtlog is verschenen in de Staatscourant, nr. 41 van 28 februari 2001 en in werking getreden is met ingang van  1 maart 2001.

In het kader van de notificatie van de ontwerp-Rtlog hebben Duitsland en Spanje opmerkingen ingebracht. Er is geen commentaar binnengekomen van de Europese Commissie. Door Nederland is als volgt in een brief aan de Europese Commissie op deze opmerkingen gereageerd. De Duitse opmerking komt overigens overeen met het commentaar dat Duitsland had bij de notificatie van de wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zelf in verband met de invoering van de onmisbaarheidsregeling. De regering heeft in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de EK-behandeling reeds inhoudelijk op deze opmerking gereageerd. Ook is in de toelichting bij de Rtlog reeds ingegaan op het Duitse commentaar. Het Spaanse commentaar op de Rtlog berust op een misverstand, zoals verder op in deze brief wordt aangegeven.

Het commentaar van Duitsland:

Duitsland vreest concurrentievervalsing doordat in Nederland onmisbare middelen zijn toegestaan, die in andere landen, waaronder Duitsland, reeds zijn verboden. De versoepeling van de milieubepalingen in Nederland zou, naar Duitsland opmerkt, voorts in strijd zijn met de doelstelling van de richtlijn nr. 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: gewasbeschermingsrichtlijn). Duitsland wijst hierbij met name op de zogenaamde uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn.

In antwoord hierop merkt Nederland het volgende op.

De door de gewasbeschermingsrichtlijn nagestreefde harmonisatie met betrekking tot werkzame stoffen zal pas volledig zijn nadat alle «bestaande stoffen» in Europees verband beoordeeld zijn. Zolang dat niet het geval is, zullen er met betrekking tot nog niet in Europees verband beoordeelde werkzame stoffen verschillen kunnen blijven bestaan in de toelating van bestrijdingsmiddelen in de diverse lidstaten. Ook na volledige harmonisatie met betrekking tot werkzame stoffen kunnen op het niveau van toelating van middelen nog verschillen tussen lidstaten bestaan, vanwege agrarische, fytosanitaire en ecologische verschillen tussen lidstaten.

Duitsland is kritisch ten opzichte van de verruiming van de milieucriteria. Het beschouwt deze verruiming als strijdig met het doel van de gewasbeschermingsrichtlijn. Hieromtrent kan worden opgemerkt dat de Nederlandse onmisbaarheidsregeling past binnen de kaders van de richtlijn. Het gaat om nationaal beleid dat mogelijk blijft op basis van de overgangsregeling, neergelegd in artikel 8, tweede en derde lid, van die richtlijn. Dit blijkt ook uit het antwoord van de Europese Commissie op schriftelijke vragen van het lid van het Europese Parlement Dorette Corbey (P-2829/00). Daarin bevestigt de Commissie dat Nederland nationale criteria kan blijven toepassen tot een communautair besluit is genomen. Daarna moeten de uniforme beginselen worden toegepast, aldus de Commissie in haar antwoord op deze vragen.

De opmerkingen van Spanje:

Spanje veronderstelt dat de Nederlandse maatregel overeen komt met de tijdelijke maatregelen als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 451/2000 van 28 februari 2000 (PbEG L 55). Dat artikel geeft een regeling met het oog op de situatie waarin met de herziening van stoffen uit de tweede en derde tranche van de gewasbeschermingsrichtlijn mogelijk middelen zouden verdwijnen die onmisbaar zouden zijn. Artikel 15 voorziet in een op te stellen lijst van (mogelijk) onmisbare middelen op Europees niveau.

Nederland merkt hier over op dat de veronderstelling van Spanje dat het hier om een regeling zou gaan, die overeenkomt met een maatregel als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 451/2000, onjuist is. Het gaat hier om een nationale regeling van stoffen die nog niet Europees beoordeeld zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op de opmerkingen van Duitsland, past de Nederlandse onmisbaarheidsregeling binnen de kaders van de gewasbeschermingsrichtlijn.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven