26 358
Regels inzake het recht op aanpassing van de arbeidsduur (Wet aanpassing arbeidsduur)

nr. 52b
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Den Haag, 9 december 1999

Gaarne zeg ik u dank voor de toezending op 1 december jl. van de inbreng van verschillende fracties op het wetsvoorstel Regels inzake het recht op aanpassing van de arbeidsduur (Wet aanpassing arbeidsduur), dat op 26 oktober 1999 bij de Eerste Kamer is gearriveerd.

Naar aanleiding van het voorlopig verslag dat 3 december jl. is vastgesteld, wil ik u het volgende mededelen. Van de 70 vragen heb ik nauwkeurig kennisgenomen. Deels hebben deze betrekking op complexe zaken die ook tijdens de behandeling in de TK aan de orde zijn geweest. Deels hebben de vragen betrekking op de laatste wijzigingen in het wetsvoorstel.

Op grond hiervan is mij gebleken dat het tot mijn spijt niet mogelijk is u de memorie van antwoord zo tijdig te doen toekomen dat afhandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer nog voor het kerstreces mogelijk zou kunnen zijn, zoals door mij bepleit tijdens het planningsoverleg met uw Commissie op 9 november jl. De door mij gewenste zorgvuldigheid bij de beantwoording van de vragen en de noodzakelijke interdepartementale afstemming met de mede-ondertekenaars van het wetsvoorstel nemen meer tijd in beslag.

Naar verwachting zal de memorie van antwoord u tijdens het kerstreces kunnen bereiken, zodat het voorstel wellicht in januari 2000 plenair behandeld kan worden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. E. Verstand-Bogaert

Naar boven