25 459
Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met onder meer de invoering van het schoolplan, de schoolgids en het klachtrecht

nr. 295a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld 8 mei 1998

De leden van de vaste commissie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, wensten in dit stadium de volgende opmerkingen te maken en vragen te stellen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met de invoering van het schoolplan, de schoolgids en het klachtrecht. In de Tweede Kamer, zo merkten zij op, heeft de staatssecretaris gesteld dat deze wetswijziging een keerpunt van verhoudingen in het onderwijs weergeeft. Kan deze uitspraak nog nader toegelicht worden? Welke verhoudingen worden bedoeld?

Schoolplan en schoolgids dienen ertoe de aandacht voor de kwaliteitszorg in het onderwijs te bevorderen, waarbij de scholen een grote autonomie wordt toegekend om binnen de wettelijk bepaalde inhoudelijke en kwalitatieve doeleinden een beleid te voeren.

Een belangrijk onderwerp daarbij is de methodiek waarmee de resultaten die met het onderwijs leerproces worden bereikt in de schoolgids worden vastgelegd. De bepalingen in de wet zijn enigszins ambivalent. Enerzijds wordt een zeer beperkt aantal gegevens voorgeschreven in de wet, te weten doorstroom- en schoolverlatingsgegevens. Anderzijds kunnen bij amvb nadere voorschriften worden gegeven.

Wat is nu de lijn van de staatssecretaris? Wil zij het aan de scholen zelf overlaten om te bepalen op welke wijze informatie verschaft wordt over bereikte resultaten of is het de bedoeling daartoe een minimumset van gegevens wettelijk bij amvb vast te leggen? Prestatiegegevens kunnen op allerlei manieren worden gemanipuleerd en aanleiding geven tot misinterpretaties of ongewenst gedrag bij de scholen, bijvoorbeeld door het selectiever worden bij toelating van nieuwe leerlingen om daarmee de resultaten positief te beïnvloeden. Acht de staatssecretaris «the state of the art» op dit punt voldoende ontwikkeld om de resultaat-verantwoording nu al verplicht voor te schrijven? Zou onafhankelijke certificering niet een goed alternatief kunnen zijn voor de resultaat-verantwoording door de scholen zelf?

De leden van de fracties van PvdA en D66 sloten zich bij deze laatste vraag aan, terwijl de leden van de fractie van GroenLinks op dit punt vroegen of de staatssecretaris de Kamer kon informeren of er plannen bestaan tot oprichting van (onafhankelijke) certificeringsinstituten.

De leden van de fractie van het CDA merkten vervolgens op, dat zo het schoolplan en de schoolgids in de praktijk goed willen kunnen werken, enige stabiliteit in het landelijk beleid geboden is opdat het eigen beleid van de school niet steeds doorkruist wordt door nieuw landelijk beleid. In dit opzicht zouden de schoolplannen ook bouwstenen kunnen aandragen voor het landelijk beleid en zo impulsen kunnen geven voor het landelijk beleid in Zoetermeer om kwaliteitsdoelen te faciliteren.

Deelt de staatssecretaris deze opvatting en welke betekenis kent de staatssecretaris toe aan de schoolplannen voor de landelijke beleidsontwikkeling?

Tot slot wensten de leden van de CDA-fractie nog nadrukkelijk bevestigd te krijgen dat deze wetswijziging niet tot een extra administratieve lastendruk leidt voor de scholen en dus tot hogere kosten.

De leden van de fractie van GroenLinks merkten op dat het onderhavige wetsvoorstel op hun steun zou kunnen rekenen. Zij wensten evenwel de volgende vragen te stellen.

Volgens artikel X treedt deze wet in werking met ingang van 1 augustus volgend op de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, maar de vraag is:

– op welke datum moet het eerste (n.a.v. deze wet) eens in de 4 jaar verschijnende schoolplan zijn ingediend bij de inspectie? en

– op welke datum moet de eerste schoolgids op grond van deze wet, voor de ouders en andere belanghebbenden beschikbaar zijn?

Het toepassen van de klachtenregeling – inclusief instelling van de klachtencommissie – dient budgettair neutraal te geschieden. Indien er van wordt uitgegaan dat uitvoering van dit deel van de wet geld kost – en daar gaan deze leden van uit – waar moet dat geld dan vandaan komen? Op welk onderdeel van het onderwijs moet in dat geval door het bevoegd gezag worden bezuinigd?

De klachtencommissie bestaat uit ten minste drie leden. Waarom is er geen maximum bepaald? Hoe wordt een pluriforme samenstelling van deze klachtencommissies gewaarborgd waarbij te denken valt aan vrouwen en allochtonen?

Kan de staatssecretaris informatie verstrekken over het toe te passen leerlingen-volg-systeem?

Artikel 13, I, lid 1 handelt over het binnen de schooltijden (op de school) geven van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

Wat is de relatie van dit artikel tot wet No. 25 176: Onderwijs in allochtone levende talen? Kan dit artikel in botsing komen met bepalingen uit die wet (buiten schooltijd en niet op school)?

Zal de rapportage over de voortgang van leerlingen naar aanleiding van deze wet op een andere manier plaatsvinden dan nu gebruikelijk is?

Is er voorzien in een evaluatie van dit wetsvoorstel?

Indien zulks het geval is, hoe wordt dan de beginsituatie vastgelegd en wat zijn de criteria waaraan een dergelijke evaluatie moet voldoen? Indien geen evaluatie voorzien is, waarom niet?

De voorzitter van de commissie,

Jaarsma

De griffier voor dit verslag,

Baljé


XNoot
1

Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA) (voorzitter), Holdijk (SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD) en Linthorst (PvdA).

Naar boven