nr. 198e
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
In deze nadere memorie van antwoord wil ik graag antwoorden op de vragen
van de leden van de fracties van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
In aansluiting op de vraag van de leden van de fracties van GPV, SGP en
RPF in het voorlopig verslag over de aan het bestuur van de centrale dienst
van een samenwerkingsverband toe te kennen zorgformatie hebben deze leden
nog behoefte aan meer precieze inlichtingen over de gang van zaken in de praktijk.
Zij wijzen erop dat het zorgplan jaarlijks voor 1 mei wordt vastgesteld en
dat daarin wordt vastgelegd hoe de zorgformatie, gebaseerd op het leerlingenaantal
van de basisscholen op 1 oktober daaraan voorafgaand, wordt ingezet. Voorts
merken zij op dat de centrale dienst voor 15 mei aan de minister meedeelt
dat hij de zorgformatie overdraagt aan de afzonderlijke basisscholen en dat
de bevoegde gezagsorganen van deze scholen de formatie vervolgens benutten.
In dit verband willen deze leden weten uit welk formatiebudget de centrale
dienst de in artikel 96c1, eerste en tweede lid, genoemde aanvulling van de
formatie voor de speciale scholen voor basisonderwijs vervolgens zal kunnen
verstrekken. De overige leden van de vaste commissie voor onderwijs sluiten
zich hierbij aan. Zij merken daarbij op dat het percentage leerlingen van
de speciale school of scholen in het samenwerkingsverband geen rol speelt
bij het bepalen van de zorgformatie voor de basisscholen. Ook al zou dit het
geval zijn, dan nog is het naar hun mening niet aannemelijk dat de ontwikkeling
van de leerlingen aantallen, die zichtbaar worden op 1 oktober en daarna,
kunnen worden voorzien in het zorgplan dat reeds in april is vastgesteld.
Zij vragen zich af hoe de bepalingen van het wetsvoorstel in de praktijk uitgevoerd
kunnen worden.
In het zorgplan dat voor 1 mei wordt vastgesteld, wordt ook de inzet van
de zorgmiddelen voor het volgende schooljaar vastgelegd. Daarbij moet rekening
worden gehouden met de overdrachtsverplichtingen. Deze overdrachtsverplichtingen
zijn in de eerste plaats gebaseerd op de leerlingenaantallen van 1 oktober
in het lopende schooljaar. In de tweede plaats is de extra peildatum bepalend.
Deze extra peildatum ligt tussen 1 oktober en 31 juli van het schooljaar waarin
het zorgplan wordt vastgesteld. Als de peildatum wordt gekozen
vóór 1 mei dan kan bij de vaststelling van het zorgplan worden
uitgegaan van de telgegevens van de peildatum. In de loop van het volgende
schooljaar waarop het zorgplan betrekking heeft, behoeven dan geen wijzigingen
in de formatie-overdrachten meer plaats te vinden. Indien de peildatum wordt
vastgesteld tussen 1 mei en 31 juli daaropvolgend dan is de mogelijkheid van
een bijstelling van de formatie-overdrachten aanwezig. Bij de vaststelling
van het zorgplan zal men dan met deze mogelijkheid rekening moeten houden.
In principe kan de centrale dienst de overdrachtsverplichtingen voldoen
uit de gezamenlijke zorgformatie voor de basisscholen die op grond van artikel
96h aan de dienst wordt toegekend. Het is echter ook mogelijk dat deze bij
een groot aantal leerlingen op de speciale school of scholen voor basisonderwijs
in het samenwerkingsverband niet voldoende zou zijn om aan de overdrachtsverplichtingen
te voldoen. Dit kan overigens het geval zijn op basis van de telling van 1
oktober, maar ook op basis van de telling op de extra peildatum. Hoe het ook
zij, in zo'n geval moeten de basisscholen in het samenwerkingsverband de ontbrekende
formatierekeneenheden uit hun eigen formatiebudget overdragen aan de centrale
dienst (die deze dus vervolgens benut voor het voldoen aan de overdrachtsverplichtingen).
Dit is geregeld in het zevende lid van artikel 96c1.
Tot slot is de vraag gesteld wat de rol van het bevoegd gezag van de centrale
dienst zal zijn in relatie tot de bevoegde gezagsorganen van de afzonderlijke
scholen in het samenwerkingsverband.
Het bestuur van de centrale dienst heeft uitsluitend als rol om de afspraken
uit te voeren die over de verdeling van de zorgformatie zijn gemaakt en in
het zorgplan zijn vastgelegd. De bevoegde gezagsorganen van de afzonderlijke
scholen in het samenwerkingsverband zijn verantwoordelijk voor het vaststellen
van het zorgplan.
Het zorgplan bevat ook afspraken over de inzet van personeel dat op de
zorgformatie is aangesteld, bijvoorbeeld bij de centrale dienst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos