nr. 198d
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1
De memorie van antwoord gaf de commissie nog aanleiding tot het formuleren
van de volgende opmerkingen en vragen.
In aansluiting op de vraag van de leden van de fracties van GPV, SGP en RPF in het voorlopig verslag over de aan het bestuur
van de centrale dienst van een samenwerkingsverband toe te kennen zorgformatie
hadden deze leden nog behoefte aan meer precieze inlichtingen. Hoe zal het
in de praktijk moeten gaan? Volgens het wetsvoorstel stellen de bevoegde gezagsorganen
van de scholen in een samenwerkingsverband jaarlijks voor 1 mei een zorgplan
vast, waarin o.a. wordt vastgelegd hoe in het volgende cursusjaar de zorgformatie
wordt ingezet die het rijk ten behoeve van de deelnemende basisscholen ter
beschikking stelt. De omvang van deze formatie wordt gebaseerd op het aantal
leerlingen van de betreffende basisscholen (artikel 96h, derde lid Wet op
het basisonderwijs), geteld op 1 oktober van het vorige jaar. Opmerkelijk
is dat het percentage van de leerlingen van de speciale school of scholen
in het samenwerkingsverband niet wordt genoemd als afzonderlijke factor bij
de bepaling van de zorgformatie.
De bedoelde zorgformatie wordt toegekend aan het bevoegd gezag van de
centrale dienst van het samenwerkingsverband.
Het bestuur van de centrale dienst van het samenwerkingsverband deelt
voor 15 mei aan de minister mee dat hij de bedoelde zorgformatie aan de afzonderlijke
basisscholen overdraagt overeenkomstig het zorgplan (artikel 96h, vijfde lid
Wet op het basisonderwijs).
De bevoegde gezagsorganen van de deelnemende scholen nemen vervolgens
uiteraard maatregelen om de beschikbare formatie feitelijk te benutten b.v.
door aanpassing van hun personeelsbestand. Op 1 oktober van hetzelfde kalenderjaar
worden de leerlingen binnen het samenwerkingsverband (opnieuw) geteld. Wanneer
nu op een door het samenwerkingsverband af te spreken datum na 1 oktober meer
dan 2% van dit aantal leerlingen onderwijs blijkt te volgen in een speciale
school voor basisonderwijs, dan draagt het bestuur van de centrale dienst
nog extra formatie over aan de speciale scholen in het samenwerkingsverband
(artikel 96c1, tweede lid Wet op het basisonderwijs). Eenzelfde maatregel
wordt door het bevoegd gezag van de centrale dienst genomen wanneer het
aantal leerlingen in speciale scholen in de loop van het cursusjaar groeit
(artikel 96c1, eerste lid Wet op het basisonderwijs).
De genoemde leden, en de overige leden van de commissie sloten zich hierbij
aan, zouden willen weten uit welk formatiebudget het bevoegd gezag van de
centrale dienst deze aanvulling van de formatie van speciale scholen zal kunnen
verstrekken. Zoals al eerder gezegd wordt het percentage leerlingen dat vorig
jaar in speciale scholen onderwijs volgde, niet als factor bij de berekening
van de omvang van de zorgformatie voor de basisscholen genoemd (artikel 96h,
tweede lid). Echter ook al zou dat wel het geval zijn, dan is het niet aannemelijk
dat de ontwikkeling van de leerlingenaantallen die zichtbaar worden op 1 oktober
en daarna, kunnen worden voorzien in het zorgplan dat reeds in april is vastgesteld.
Hoe zullen de bepalingen van het wetsvoorstel in de praktijk uitgevoerd kunnen
worden? En wat zal de rol van het bevoegd gezag van de centrale dienst zijn
in relatie tot de bevoegde gezagsorganen van de afzonderlijke scholen in het
samenwerkingsverband?
De voorzitter van de commissie,
Jaarsma
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA) voorzitter, Holdijk
(SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD),
Schoondergang-Horikx (GroenLinks), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD)
en Linthorst (PvdA).