25 409
Wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het totstandbrengen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra

nr. 198d
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld 9 maart 1998

De memorie van antwoord gaf de commissie nog aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

In aansluiting op de vraag van de leden van de fracties van GPV, SGP en RPF in het voorlopig verslag over de aan het bestuur van de centrale dienst van een samenwerkingsverband toe te kennen zorgformatie hadden deze leden nog behoefte aan meer precieze inlichtingen. Hoe zal het in de praktijk moeten gaan? Volgens het wetsvoorstel stellen de bevoegde gezagsorganen van de scholen in een samenwerkingsverband jaarlijks voor 1 mei een zorgplan vast, waarin o.a. wordt vastgelegd hoe in het volgende cursusjaar de zorgformatie wordt ingezet die het rijk ten behoeve van de deelnemende basisscholen ter beschikking stelt. De omvang van deze formatie wordt gebaseerd op het aantal leerlingen van de betreffende basisscholen (artikel 96h, derde lid Wet op het basisonderwijs), geteld op 1 oktober van het vorige jaar. Opmerkelijk is dat het percentage van de leerlingen van de speciale school of scholen in het samenwerkingsverband niet wordt genoemd als afzonderlijke factor bij de bepaling van de zorgformatie.

De bedoelde zorgformatie wordt toegekend aan het bevoegd gezag van de centrale dienst van het samenwerkingsverband.

Het bestuur van de centrale dienst van het samenwerkingsverband deelt voor 15 mei aan de minister mee dat hij de bedoelde zorgformatie aan de afzonderlijke basisscholen overdraagt overeenkomstig het zorgplan (artikel 96h, vijfde lid Wet op het basisonderwijs).

De bevoegde gezagsorganen van de deelnemende scholen nemen vervolgens uiteraard maatregelen om de beschikbare formatie feitelijk te benutten b.v. door aanpassing van hun personeelsbestand. Op 1 oktober van hetzelfde kalenderjaar worden de leerlingen binnen het samenwerkingsverband (opnieuw) geteld. Wanneer nu op een door het samenwerkingsverband af te spreken datum na 1 oktober meer dan 2% van dit aantal leerlingen onderwijs blijkt te volgen in een speciale school voor basisonderwijs, dan draagt het bestuur van de centrale dienst nog extra formatie over aan de speciale scholen in het samenwerkingsverband (artikel 96c1, tweede lid Wet op het basisonderwijs). Eenzelfde maatregel wordt door het bevoegd gezag van de centrale dienst genomen wanneer het aantal leerlingen in speciale scholen in de loop van het cursusjaar groeit (artikel 96c1, eerste lid Wet op het basisonderwijs).

De genoemde leden, en de overige leden van de commissie sloten zich hierbij aan, zouden willen weten uit welk formatiebudget het bevoegd gezag van de centrale dienst deze aanvulling van de formatie van speciale scholen zal kunnen verstrekken. Zoals al eerder gezegd wordt het percentage leerlingen dat vorig jaar in speciale scholen onderwijs volgde, niet als factor bij de berekening van de omvang van de zorgformatie voor de basisscholen genoemd (artikel 96h, tweede lid). Echter ook al zou dat wel het geval zijn, dan is het niet aannemelijk dat de ontwikkeling van de leerlingenaantallen die zichtbaar worden op 1 oktober en daarna, kunnen worden voorzien in het zorgplan dat reeds in april is vastgesteld. Hoe zullen de bepalingen van het wetsvoorstel in de praktijk uitgevoerd kunnen worden? En wat zal de rol van het bevoegd gezag van de centrale dienst zijn in relatie tot de bevoegde gezagsorganen van de afzonderlijke scholen in het samenwerkingsverband?

De voorzitter van de commissie,

Jaarsma

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA) voorzitter, Holdijk (SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GroenLinks), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD) en Linthorst (PvdA).

Naar boven