Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25029 nr. 33 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25029 nr. 33 |
Vastgesteld 3 oktober 1997
* Het eerder gedrukte stuk inzake dit wetsvoorstel is verschenen onder EKnr. 313, vergaderjaar 1996–1997.
Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de VVD-fractie hadden kennis genomen van het wetsvoorstel. Alvorens tot een oordeel te kunnen komen, hadden deze leden nog de behoefte vragen te stellen.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel dat een nieuw kader neerzet voor de Kamers van Koophandel in Nederland.
De leden van de PvdA hadden eveneens met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en de daarover gevoerde discussie in de Tweede Kamer. De bedoeling de kamers van koophandel tot beter functioneren te brengen had hun hartelijke instemming.
De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV hadden met belangstelling kennisgenomen van de voorstellen die knelpunten, die er nu zijn, beogen op te lossen. Een grotere beleidsvrijheid voor het algemeen bestuur vonden zij dan ook een belangrijke verbetering.
Deze leden stemden in met een belangrijk criterium voor de toekomstige gebiedsindeling, waarbij de economische en bestuurlijke samenhang uitgangspunt is.
De leden van de fractie van het CDA merkten op, dat in 1992 de toenmalige minister van Economische Zaken Andriessen als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de bedrijven de Kamers moeten zien als hun organisatie. Binnen het kader van de nieuwe wet betekent dit dat er gestreefd moet worden naar een krachtige ledenvergadering en een krachtig dagelijks bestuur. De Kamers zijn immers regionale instituten voor het regionale bedrijfsleven die door het bedrijfsleven zelf worden betaald en bestuurd.
Niettemin geeft de nieuwe wet de minister van Economische Zaken vergaande mogelijkheden om bij AMvB nadere regels te stellen. Dit roept de vraag op of en in hoeverre hiermee de minister kan c.q. zal ingrijpen in het bestuur. Kan de minister zijn visie geven omtrent de wijze waarop hij meent van deze bevoegdheid gebruik te kunnen gaan maken?
Daarop vroegen de leden van de fracties van VVD en CDA of de minister kan aangeven of, en zo ja wanneer, nadere regels of AMvB's kunnen worden verwacht (artn. 13, 25, 27, 30, 32, 37 en 49) en wanneer in werking treden van de wet wordt nagestreefd?
Met betrekking tot de organisatie en functioneren wensten de leden van de fractie van de VVD nog enkele vragen te stellen.
Kan de minister uiteenzetten wat het verschil is tussen de in het wetsvoorstel omschreven structuur van de KvK en een P.B.O.? Kan in dit verband de rol en toegevoegde waarde van de werknemersorganisaties worden uiteengezet?
Kan de minister aangeven door wie bepaald gaat worden of sprake is van overlap met activiteiten van bestaande rechtspersonen?
Is er volgens de minister verschil in rechtspositie tussen een voorzitter die uit het algemeen bestuur of van buiten wordt benoemd? Is de minister van mening dat de artikelen 39 en 48 wetsvoorstel stroken met het voorgestane repressief toezicht?
Ook de leden van de PvdA-fractie hadden vragen omtrent het voorziene functioneren van de KvK.
Als deze leden goed waren geïnformeerd dan zijn er op dit moment nogal grote verschillen in het functioneren (kwalitatief gezien) tussen de verschillende kamers. Zij zouden het op prijs stellen daarover nader te worden geïnformeerd. Met name zijn zij geïnteresseerd in het antwoord op de vraag waardoor de bestaande verschillen zijn te verklaren. Verder zouden deze leden graag geïnformeerd worden aan de mate waarin de verschillende categorieën gebruik maken van de diensten van de KvK. Zij zijn met name geïnteresseerd in het antwoord op de vraag of er objectieve gegevens zijn van welke, en in welke mate, starters èn éénmansbedrijven diensten en/of producten van de KvK afnemen.
Voorts zijn deze leden geïnteresseerd in de visie van de staatssecretaris op welke wijze er een grotere binding kan ontstaan met het (regionale) bedrijfsleven nu de ondernemersleden van het algemeen bestuur niet worden gekozen en bovendien de regio's worden vergroot (bijv. Gorinchem bij Tiel) hetgeen in ieder geval als afstand in kilometers wordt vergroot. Tot slot menen deze leden dat de andere wijze van financiering op zich geen garantie is dat de kamers beter gaan functioneren en zij vernemen graag van de staatssecretaris of zij – en zo ja welke – acties c.q. maatregelen, anders dan de gewijzigde wet, in voorbereiding heeft om te bereiken dat het beoogde doel wordt bereikt.
Meer in het bijzonder terzake van de bestuursgrootte maakten de leden van de CDA-fractie enkele opmerkingen en stelden vragen.
In Kamerstuk 25 029 no. 30 (Nota van Wijziging) is het maximaal aantal leden van 42 naar 48 verhoogd. Bij Kamers met minder 25 000 inschrijvingen bestaat de bestuursgrootte uit 30 leden. Dit loopt vervolgens op tot 48 leden bij Kamers met 50 000 of meer inschrijvingen. De verwachting is dat na de (voorgenomen) fusies 7 Kamers boven 50 000 zullen uitkomen, waarvan 5 met een aantal van ca. 55 000 à 80 000 leden en daarnaast de Kamers Rotterdam en Amsterdam met respectievelijk 108 000 en 129 000 leden. Gezien de omvang van de Kamers Rotterdam en Amsterdam en de diversiteit van de subregio's waaruit deze Kamergebieden bestaan ligt een hoger aantal dan 48 bestuursleden in de rede. Dit klemt temeer nu bedrijfssectoren als industrie en bouwnijverheid, vervoer, groothandel en detailhandel bij een ledenaantal van 48 in onvoldoende mate in deze Kamers vertegenwoordigd kunnen zijn, zoals u van deze Kamers heeft vernomen. Indien de consequentie daarvan is dat de Kamers geen goede afspiegeling meer vormen van het regionale bedrijfsleven wordt het op zich juiste doel van een beheersbare bestuursvorm overschreden. Dit speelt met name ook in de beleidsadviserende taken van de Kamers door middel van commissiewerkzaamheden (regiocommissies, sectorcommissies, e.d.). Deze Kamers hebben uitgesproken een aantal van 60 leden in plaats van 48 leden adequaat te vinden. Is de minister bereid een dergelijke wijziging van de Wet in overweging te nemen, indien hiervoor voldoende steun bestaat in de Kamer.
De leden van de CDA-fractie merkten op dat in de discussie in de Tweede Kamer duidelijk naar buiten is gekomen dat er nog steeds knelpunten bestaan tussen enerzijds het publiekrechtelijk karakter van de Kamers en anderzijds de mate waarin activiteiten kunnen worden uitgevoerd door c.q. overgedragen aan private organisaties. Ziet de minister in dit verband gevaar voor inbreuk op de samenhang die bestaat tussen de registervoering (bedrijvenregisters, de Burgerlijke Stand van het bedrijfsleven) enerzijds en de taken op het gebied van voorlichting en vestigingsklimaat anderzijds. In hoeverre zal dit synergie-effect dat bestaat kunnen worden verstoord bij een overdracht van taken aan private organisaties.
Kan de minister zijn visie geven op de samenhang publieke/private taken van de Kamers op de lange(re) termijn?
In dat verband vroegen leden van de VVD-fractie of de minister informatie kon verschaffen hoe de in dit wetsvoorstel genoemde taken van de KvK's in de lidstaten van EU worden verricht? M.n. wordt hierbij aandacht gevraagd voor de – eventuele – samenhang van publieke en private taken, de financiering van beide en de wijze waarop in overheidstoezicht is voorzien.
De leden van de CDA-fractie stelden vast, dat de intentie van de wet is dat het profijtbeginsel de primaire inkomstenbron van de Kamers dient te worden. Dit kan tot spanningen leiden nu de Kamer publiekrechtelijke organen zijn die belangrijke «nutsfunctie» vervullen, hetgeen ook blijkt uit de door Economische Zaken aangereikte doelstelling/indicatie ter zake van de inkomsten: 35% uit het profijtbeginsel en 65% uit de heffingen.
De 35% eigen inkomsten betekenen bijna een verdubbeling van de huidige situatie waarbij de Kamers gemiddeld 18% aan eigen inkomsten genereren. Dit is een ambitieuze doelstelling die echter onder druk komt door de amendementen 22 en 28 van Van Walsum en de artikelen 30 en 31 van de nieuwe wet, waarin de Kamers aan banden worden gelegd wat de uitvoering van taken en het verwerven van inkomsten betreft. Dit spoort niet met het profijtbeginsel. Gaarne vernamen deze leden de visie van de minister.
Ook de leden van de fractie van de VVD hadden vragen met betrekking tot de toepassing van het profijtbeginsel. Zij vroegen of het strookt met het profijtbeginsel dat KvK's zich dienen terug te trekken als door hen uitgevoerde activiteiten later door andere partijen gaan worden verricht? (zie o.a. artikel 39 lid 3 wetsvoorstel en memorie van toelichting artikel 36 en 37).
Hoe denkt de minister de «kostprijs» te kunnen bepalen volgens artn. 34 en 35 wetsvoorstel? En hoe verhoudt zich dit met het profijtbeginsel waarbij toch een marge mogelijk moet zijn? Kan hierbij aandacht worden geschonken aan de allocatie van de (vaste) kosten naar de onderscheiden retributies en heffingen?
Gegevensverstrekking en financiering
De leden van de VVD-fractie wensten enkele vragen te stellen met betrekking tot gegevensverstrekking, die zij als volgt verwoordden:
Wat is de opvatting van de minister met betrekking tot de tariefstelling voor gegevensverstrekking, rekening houdend enerzijds met het voor KvK geldend profijtbeginsel en anderzijds het onderscheid tussen eindgebruikers van deze gegevens en wedergebruikers op commerciële grondslag?
Kan de minister tevens hierbij ingaan op de vraag bij wie het auteursrecht berust?
Kan de minister uiteenzetten hoe amendement nr. 24 zich verhoudt tot de wettelijke taak van KvK's inzake gegevensverstrekking?
De leden van de fractie van het CDA sloten daar met opmerkingen en vragen bij aan. In de motie-Van Walsum (no. 28) is de mogelijkheid geopend van een bindende aanwijzing door de minister van Economische Zaken voor tarieven van de databank. De databank levert adressen aan zgn. eindgebruikers tegen een bepaald kostendekkend tarief (kosten + opslag). Aan de commerciële adressenleveranciers (die de adressen doorverkopers) wordt een hoger bedrag in rekening gebracht, hetgeen van de zijde van de minister wordt bestreden vanuit concurrentie-overwegingen. Uitgangspunt is dat oneerlijke concurrentie moet worden voorkomen. Dit laat echter onverlet dat alle bedrijven via de heffing meebetalen aan de registratie van adressen en dat vervolgens een paar commerciële bedrijven deze gegevens kunnen doorverkopen zonder hiervoor een concurrerende prijs te betalen. Hoe verhoudt zich deze consequentie tot het profijtbeginsel?
Is het juist dat de Databank thans afkoerst op commerciële ontsluiting en dat de bank de bronbestanden niet ter beschikking wenst te stellen aan anderen? Wat is de visie van de minister op de gedachte dat de Databank adresgegevens ter beschikking stelt en dat vervolgens bedrijven (zoals bijv. uitgevers) deze zouden moeten ontsluiten, al naar gelang de behoefte van de doelgroepen. De problematiek rondom de Databank is van groot belang bij de beoordeling van het wetsvoorstel. De staatssecretaris meldt dat door middel van een AMvB (art. 36) ongewenste concurrentie effectief kan worden voorkomen. Zij verwijst naar een onderzoek van minister Wijers op dit punt (Handelingen Tweede Kamer 4 juni 1997 88–6123). Voor een volwaardige beoordeling van deze problematiek is kennisneming van het standpunt van de minister echter gewenst. Wanneer kan dit tegemoet worden gezien?
Vervolgens wilden de aan het woord zijnde leden ingaan op de financiering.
Het financieringssysteem van de Kamers is ingrijpend gewijzigd. Gold vroeger het draagkrachtbeginsel, thans treedt de situatie op waarbij kleine bedrijven met een hogere heffing zullen worden geconfronteerd en grote bedrijven een veel lagere heffing te betalen krijgen.
Het ligt in de verwachting dat dit vooral de kleinere bedrijven uit het MKB zal raken. Dit zal zich met name uiten wanneer straks op de nota's 3 heffingsbedragen worden gespecificeerd voor de drie hoofdtaken: een heffing voor de registratiefunctie, een heffing voor voorlichting en een heffing voor beleidsadvisering (vestigingsklimaat). Kleine(re) ondernemers die geen gebruik maken van de voorlichtings- en beleidsadviseringsfunctie, maar daar toch jaarlijks een gespecificeerde rekening voor krijgen gepresenteerd, zullen wellicht geneigd zijn bezwaarschriften in te dienen, hetgeen de onderlinge verhoudingen in de regio kan verstoren. In dit verband liggen de bezwaarschriften tegen de hoogte van de heffing gedurende de afgelopen jaren nog vers in het geheugen. Wat is de visie van de minister hierop?
Beëdiging, waarborging vakbekwaamheid en erkenning
In het amendement-Van Walsum (no. 18) is de wet aangepast in dier voege dat een horizonbepaling is ingevoerd voor de beëdiging, dit in samenhang met artikel 69. De CDA-fractie betreurt het absolute karakter van de horizonbepaling. Het kan immers zeer wel zo zijn dat na 2 jaar in bepaalde takken van handel, industrie of dienstverlening geen private marktpartijen zijn gestapt via zelfregulering/certificering. Evenmin is het duidelijk dat na afloop van de beëdigingstaak voor de Kamers de vakbekwaamheid van de nieuwe deskundige is gewaarborgd. Zou het in die gevallen niet wenselijk zijn dat de Kamer zijn functie blijft behouden, op z'n minst voor de resterende takken c.q. als concurrent van de private dienstverlening (mede gezien het profijtbeginsel) Is de minister bereid tot parlementair overleg c.q. een tussentijdse evaluatie alvorens de horizonbepaling van kracht wordt?
Kan de minister aangeven, zo vroegen de leden van de VVD-fractie, hoe – na afloop van de beëdigingstaak van de KvK's – de vakbekwaamheid van deskundigen als makelaars, taxateurs, wegers en meters kan worden zeker gesteld? Hoe kan de consument zich hiervan vergewissen?
Hoe wordt t.z.t. in internationale erkenning voorzien?
Wat houdt het besluit vakbekwaamheid makelaars in?
De leden van de fracties van GroenLinks, VVD en CDA stelden vragen met betrekking tot de voorziene evaluatie.
Volgens artikel 62 wordt deze wet binnen 4 jaar na inwerkingtreding van artikel 2 en daarna telkens na 4 jaar geëvalueerd en wordt aan de Staten-Generaal verslag gedaan over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Om na 4 jaar te kunnen evalueren, zijn nu heldere criteria en een vastlegging van de huidige situatie noodzakelijk.
Welke zijn de criteria aan de hand waarvan deze wet wordt geëvalueerd? Buiten die, die zijn geformuleerd in de met algemene stemmen aangenomen motie 27.
Hoe wordt de uitgangssituatie voor de evaluatie vastgelegd? Hoe wordt de evaluatie uitgevoerd?
Gebiedsindeling (KvK Zuid-Holland)
De leden van de fractie van de VVD vroegen welke de argumenten van de minister zijn om bij de gebiedsindeling de – bestuurlijke en economische – samenhang van de KvK Zuid-Holland Zuid te verstoren door deze in drie delen toe te bedelen aan de KvK's Tiel, Utrecht en Rotterdam?
Ook de leden van de fractie van GroenLinks hadden terzake opmerkingen en vragen.
Met verwijzing naar de brief van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Holland Zuid, gericht aan de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken van de Eerste Kamer d.d. 3 september 1997 verzoeken de leden van GroenLinks de staatssecretaris uiteen te zetten, waarom zij op grond van artikel 2.4 heeft gekozen voor een splitsing van het Kamerdistrict Zuid-Holland Zuid.
Ondanks de bezwaren die door verscheidene instanties zijn ingebracht, dat er dan geen sprake meer is van een economische en bestuurlijke samenhang.
De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV gingen uitvoerig op dit punt in. Er aan herinnerend dat zij het een belangrijk criterium voor toekomstige gebiedsindeling van KvK's vinden dat economische en bestuurlijke samenhang uitgangspunt is, vroegen zij zich af, gezien vragen die hen bereiken, of dit criterium wel overal is gehanteerd. Dit speelt onder meer bij het Kamerdistrict Zuid-Holland Zuid dat nu als zodanig niet in tact blijft ondanks de economische samenhang.
Kunt u duidelijke bestuurlijke argumenten geven voor de keuze die door u is gemaakt om de vier gemeenten (Gorinchem, Leerdam, Zederik en Giessenlanden) toe te voegen aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Tiel?
Zij hadden vooralsnog geen duidelijke overtuigende argumenten gezien. Integendeel. Zij hadden vijf argumenten om deze gemeenten ook te laten fuseren met Kamer Rotterdam.
De belangrijkste reden is dat de meeste economische relaties in deze gemeente betrekking hebben op de Drechtsteden en het Rijnmondgebied, ook wat betreft het forensenverkeer. Juist waar voor de staatssecretaris de «economische samenhang» zwaar weegt, zal dit argument ook zwaar moeten wegen.
Als deze leden keken naar de activiteiten die in deze gemeenten plaatsvinden, viel hen op dat veel bedrijven meer overeenkomsten hebben met ondernemingen in het havengebied. Hierbij dachten zij vooral aan scheepswerven en metaalbedrijven. Ook wat betreft de grootte van de ondernemingen leek hen dat deze meer passen in het Rijnmondgebied en de Drechtsteden dan in de Kamer van Tiel.
Daarnaast achtten zij een splitsing van de Alblasserwaard niet logisch, ook omdat Gorinchem een centrumgemeente is en een functie heeft voor het hele gebied.
De gehele Alblasserwaard behoort tot het Groene Hartgebied. Daarnaast behoren deze gemeenten tot de provincie Zuid-Holland. Zij vonden het niet logisch om de vier gemeenten uit het Groene Hart-gebied te lichten.
Overige opmerkingen en vragen:
De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV vroegen aandacht voor de tijdsdruk op een aantal KvK's. Deze Kamers moeten met drie andere Kamergebieden onderhandelen en tot overeenstemming komen. Het betreft de Kamers van Apeldoorn en van Dordrecht.
Zijn er mogelijkheden om deze Kamers tegemoet te komen met een langere termijn?
De leden van de VVD-fractie vroegen tenslotte of de minister kan verklaren waarom cf artikel 43 landbouw en visserij grotendeels buiten de werkingssfeer van de KvK zijn gehouden.
Samenstelling: Pit (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Dijk (CDA), Stevens (CDA), Hilarides (VVD) (voorzitter), Staal (D66), J. van Leeuwen (CDA), Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Loudon (VVD), Ketting (VVD) en Bierman.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19971998-25029-33.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.