nr. 81c
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 12 mei 1998
Hierbij zend ik u, mede namens mijn ambtgenoot de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, het antwoord op de vraag van het lid mw drs M. F.
Jaarsma van uw Kamer inzake de samenloop van de MUB en de WOR.
De vraag werd mij toegezonden naar aanleiding van de behandeling van het
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden door de minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief met kenmerk AV/A&M/98/0382.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen
Antwoord van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op de
vraag van het lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal mw drs M. F.
Jaarsma aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Mw drs. M. F. Jaarsma wenst graag te worden ingelicht over de samenloop
van de WOR en de MUB. Hierover kan ik u het volgende melden.
Op 19 maart 1997 is met de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie
(MUB), hoofdstuk 9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
(WHW), gewijzigd, waarbij onder meer de positie van personeel en studenten
in de universitaire bestuursorganisatie is gewijzigd van medebestuur in medezeggenschap.
De colleges van bestuur zijn belast met de implementatie van deze wijziging.
De implementatie heeft in het afgelopen jaar zijn beslag gekregen.
In de wetgeving is een keuzemogelijkheid geïntroduceerd voor de inrichting
van de medezeggenschap. De instelling kan ervoor kiezen dat studenten en personeel
vanuit één orgaan hun medezeggenschapsrechten uitoefenen. In
dat geval spreekt men van een stelsel van ongedeelde medezeggenschap.
Maar instellingen kunnen ook besluiten de Wet op de ondernemingsraden
(WOR) van toepassing te laten zijn. Dit geldt dan vanzelfsprekend voor de
medezeggenschap van het personeel binnen de universiteit. Men spreekt dan
van een stelsel van gedeelde medezeggenschap. Indien het college van bestuur
besluit tot toepassing van de WOR gaat dit besluit gepaard met de vaststelling
door het college van bestuur van een medezeggenschapsregeling ten behoeve
van studenten binnen de universiteit en haar faculteiten, die ten minste gelijkwaardig
is aan het bepaalde voor een situatie van ongedeelde medezeggenschap. De medezeggenschap
van studenten wordt in deze gevallen uitgeoefend via studentenraden (SR).
Van samenloop van MUB en WOR is geen sprake. De rechten van de studentengeleding
in een gedeeld model vloeien voort uit de WHW, die van het personeel in beginsel
uit de WOR. De wetgever erkent dat personeel en studenten ook gezamenlijke
belangen hebben. In de WHW is dan ook voor de medezeggenschap ten aanzien
van met name genoemde onderwerpen een voorziening getroffen. Indien gekozen
is voor een stelsel van gedeelde medezeggenschap moeten bepaalde instemmingsrechten
worden uitgeoefend in een gezamenlijke vergadering, bestaande uit leden van
de OR en SR. Deze gezamenlijke vergadering heeft ten minste instemmingsrechten
op de vaststelling en wijziging van het instellingsplan, de vormgeving van
het systeem van kwaliteitszorg en het bestuurs- en beheersreglement.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen