25 041
Instelling van een vast college van advies van het Rijk op het terrein van het onderwijs (Wet op de Onderwijsraad)

nr. 182a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld: 18 maart 1997

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

Hoewel de Onderwijsraad al voor de behandeling in de Tweede Kamer personeel was ingevuld (toen nog 15 leden) zeiden de leden van de fractie van GroenLinks prijs te stellen op antwoord op de volgende vragen.

Zal de definitieve samenstelling van de Raad beantwoorden aan die pluriformiteit (diversiteit) zoals verwoord in het ingetrokken amendement op stuk nr. 14 van het lid Rabbae van de Tweede Kamer?

Hoe wordt, bij de samenstelling van de Raad, rekening gehouden met emancipatie deskundigheid? Het opheffen van de Emancipatieraad zou n.l. gepaard gaan met de inbreng van emancipatie deskundigheid in o.a. de nieuw te formeren adviesraden.

De leden van de fracties van GPV, SGP en RPF zeiden twijfels te hebben over het voorliggende wetsvoorstel. Het voorstel is in de Tweede Kamer grondig behandeld; er zijn ook verbeteringen aangebracht. Echter het resultaat dat nu ter beoordeling in de Eerste Kamer ligt, bevredigde hen niet op alle punten.

De centrale kwestie is wat deze leden betreft de rol die de Onderwijsraad tot nu toe heeft vervuld ten behoeve van de realisering van de vrijheid van onderwijs en de daarbij horende financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs.

Zij waren er nog niet van overtuigd dat het overbodig zou zijn een specifiek orgaan als de Onderwijsraad te hebben om deze grote belangen – door advisering en geschillenbeslechting – te behartigen. Juist op het terrein van het onderwijs, waar overheidsverantwoordelijkheid (met het oog op het maatschappelijke belang van onderwijs) en persoonlijke levenssfeer (de waarden van waaruit ouders hun kinderen opvoeden) zo nauw verbonden zijn, is het handhaven van een orgaan als de Onderwijsraad met de vertrouwde specifieke taken en bevoegdheden alleszins gerechtvaardigd.

Op twee punten wilden de leden hier aan het woord nog een vraag stellen.

In de eerste plaats vroegen zij nog een verduidelijking van de visie van het kabinet op de adviestaak van de Onderwijsraad in relatie tot de taken van adviescommissies ad hoc (vgl. de nota naar aanleiding van het verslag, stuk nr. 5, blz. 16/17). De Onderwijsraad adviseert over hoofdlijnen van onderwijsbeleid. Voor bepaalde beleidsontwikkelende adviezen kunnen ook commissies ad hoc worden ingesteld. Het gaat de minister te ver over adviezen van ad hoc commissies steeds een eindoordeel van de Onderwijsraad te vragen. Zou echter het belang van samenhang in het onderwijsbeleid geen argumenten bieden voor systematische betrokkenheid van de Onderwijsraad?

Een tweede vraag betreft de beoogde pluriforme samenstelling van de Onderwijsraad. Kan de minister ons meedelen hoe hij aan deze pluriformiteit gestalte zal geven dan wel heeft gegeven?

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Jaarsma

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA) (voorzitter), Holdijk (SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD), Linthorst (PvdA).

Naar boven