Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24226 nr. 141b |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24226 nr. 141b |
Ontvangen 5 februari 1996
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag inzake de kabinetsvoornemens tot verruiming van de winkelopeningstijden. Hieronder zal ik op de gestelde vragen reageren.
De leden van de VVD-fractie stelden vragen over de ruimere exploitatiemogelijkheden, welke met het opheffen van de vigerende assortimentsbeperking ontstaan bij benzinestations. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een motie aangenomen, die er toe strekt de assortimentsbeperking voor benzinestations in het huidige vrijstellingenbesluit op te heffen. Ik ben voornemens deze wens van de Kamer in het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet te honoreren. Met het oog op de verkeersveiligheid wordt daarbij evenwel een voorbehoud gemaakt voor de verkoop van alcoholhoudende dranken. In lijn met de strekking van de motie dient er wel sprake te zijn, en te blijven, van een benzinestation. In het vrijstellingenbesluit zal derhalve de bepaling worden opgenomen dat de omzet van het station grotendeels afkomstig moet zijn uit de verkoop van brandstoffen, smeermiddelen en benodigdheden voor verrichten van onderhoud, reiniging en spoedeisende reparaties. Deze bepaling heeft tot doel excessieve bijverkoop vanuit de shops in benzinestations te voorkomen. Niet ontkend kan worden dat benzinestations die gebruik maken van de nieuwe vrijstelling een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van andere detailhandelsbedrijven. Bovengenoemde voorwaarde draagt er naar mijn mening toe bij dat dit voordeel geen onacceptabele vormen aan zal nemen. De omzetbeperking die aan de bijverkopen gesteld zal worden zal er naar verwachting toe leiden dat benzinestations zich meer zullen richten op het verkopen van voor zowel de weggebruiker als de exploitant interessante boodschappen en minder op het aanbieden van een zo volledig mogelijk assortiment. De door deze leden aangehaalde plannen van Albert Heijn en Shell duiden hier ook op. In de bediening van de consument kan de bijverkoop vanuit benzinestations derhalve meer als een aanvulling op dan als een concurrent van de reguliere detailhandel worden gezien.
De leden van deze fractie vroegen tevens naar de mogelijkheden voor «snack-pompen». Zij refereerden hierbij aan de voornemens van het bedrijf McDonald's om in benzinestations mini-eetbars te openen. Binnen het thans toegestane weggebonden assortiment kunnen benzinestations al warme snacks verkopen. Opheffing van de assortimentsbeperking betekent daarbij niet dat de benzinestations een onbeperkt horeca-assortiment mogen voeren. Op grond van het beleid ten aanzien van voorzieningen langs het hoofdwegennet is het serveren van maaltijden voorbehouden aan wegrestaurants. Bovendien gelden er uit hoofde van andere wetgeving ook regels voor het uitoefenen van een horecabedrijf. Opheffing van de assortimentsbeperking voor benzinestations doet geen afbreuk aan het van toepassing zijn van andere wetgeving. Overigens zal met het oog op de bestaande koppeling van het toegestane assortiment in de winkels in wegrestaurants aan het weggebonden assortiment van benzinestations ook voor de wegrestaurants de assortimentsbeperking komen te vervallen. Daarbij wordt voorzien in eenzelfde systematiek als bij benzinestations waarbij de omzet grotendeels met de kernactiviteit, dat wil zeggen het verstrekken van maaltijden, dranken en kleine eetwaren voor directe consumptie ter plaatse en het aanbieden van logiesaccommodatie, moet worden gerealiseerd en een uitzondering wordt gemaakt voor de verkoop van alcoholhoudende dranken.
Deze leden deden tot slot nog de suggestie om ten behoeve van met name de kleine winkels een voorlichtingscampagne over de mogelijkheden van de ruimere winkeltijden te starten. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is deze kwestie eveneens besproken. Hierbij heb ik aangegeven, dat ik voornemens ben het Instituut Midden- en Kleinbedrijf (IMK) te vragen de voorlichting van kleine winkeliers over de verruiming van de winkeltijden ter hand te nemen. Het IMK kan vanuit zijn bestaande eerstelijnsfunctie van advisering en voorlichting van het midden- en kleinbedrijf de kleine winkeliers helpen bij het inspelen op de nieuwe kansen van ruimere winkeltijden. Ik zal het IMK daarbij vragen waar nuttig branche-organisaties maar ook bijvoorbeeld allochtonenorganisaties bij zijn advisering en voorlichting te betrekken. Een eerste contact hierover is reeds met het IMK gelegd.
De leden van de CDA-fractie stelden dat onvoldoende is aangetoond, dat het meerderheidscompromis in de SER ten aanzien van de openingstijden op werkdagen niet in overwegende mate tegemoet komt aan de wensen van de consumenten en het grootwinkelbedrijf. Het meerderheidscompromis in de SER behelsde een verruiming van de winkeltijden, waarbij de openstelling van winkels in eerste instantie tot 20.00 uur zou worden toegestaan. Dit zou daarbij gekoppeld worden aan een maximum aantal openingsuren van 75 uur per week. Na vier jaar zou een heroverweging moeten plaatsvinden over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een verdere verruiming. Aan een dergelijke fasering kleven echter belangrijke bezwaren. Nu al zijn er consumenten die behoefte hebben aan winkelgelegenheid na 20.00 uur. Er zijn ook winkeliers (groot en ook klein) die hierop willen inspelen. Fasering van de toegestane openstelling zou de behoeften en de plannen van beide groepen kunnen frustreren. In het wetsvoorstel is voor een ander uitgangspunt gekozen. Het wetsvoorstel kiest ten aanzien van de werkdagen voor zoveel mogelijk ruimte voor de openstelling van winkels, zodat aan de wensen van een zo groot mogelijke groep consumenten en winkeliers tegemoet gekomen kan worden. De vrijheid van de ondernemers om een eigen keuze van openingstijden te maken en daarmee aan wensen van consumenten tegemoet te komen, wordt daarbij alleen ingeperkt wanneer zwaarwegende publieke belangen daarom vragen.
De leden van de CDA-fractie vroegen verder naar de nog verwachte werkgelegenheidsgroei. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft aan de hand van de mogelijkheden voor openstelling van winkels in het ingediende wetsvoorstel een berekening gemaakt van het aantal arbeidsplaatsen, dat hiermee zou ontstaan. Uitgaande van een gemiddelde verruiming van het aantal openingsuren met 10% becijferde het CPB de groei op 10.000 arbeidsjaren. Op grond van het deeltijdeffect dat zich in de detailhandel voordoet zou dit werkgelegenheid voor ca. 15.000 personen betekenen. Met het oog op het tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangenomen amendement voor een beperking van het aantal koopzondagen tot maximaal 12 per jaar heb ik het CPB gevraagd de consequenties hiervan te berekenen voor de banengroei. Het CPB heeft aangegeven dat hierdoor de toename van het aantal arbeidsjaren ca. 3.000 lager zou uitvallen. Rekening houdend met het deeltijdeffect zou dit betekenen dat dan nog sprake is van een toename van de werkgelegenheid voor ca. 10.000 personen.
Op de vraag van de leden van de CDA-fractie met betrekking tot het effect van ruimere winkeltijden op het bestand aan kleine winkels in Nederland kan ik deze leden antwoorden dat ik dit zeker niet van ondergeschikt belang acht. Internationale vergelijking geeft aan, dat landen met ruimere regels ten aanzien van winkelopening een groter bestand aan kleine winkels kent. De kortstondige effecten van de reductie van het aantal kleine winkels in Zweden na de liberalisatie van de openstelling van winkels vindt met name zijn oorzaak in de voortvarendheid waarmee de Zweedse winkeliers de liberalisatie aangrepen. Een grote groep ondernemers besloot tot aanpassing van de winkeltijden zonder een adequate afweging van de kosten en baten van deze andere openstelling, terwijl tevens onvoldoende rekening werd gehouden met de behoefte van de consument. Op de lange termijn is dit negatieve effect echter volledig gecompenseerd en zien we dat op de Zweedse detailhandelsmarkt de kleine winkelier domineert. Voor de situatie in Nederland verwacht ik geen ingrijpende aanpassingsproblemen. Ik ga er niet van uit dat veel winkeliers zonder een grondige afweging van de mogelijkheden tot andere openingstijden zullen besluiten. Ik zal bovendien het IMK vragen in zijn advisering aan de kleine winkelier aandacht te besteden aan de wijzen waarop met de mogelijkheden van ruimere openingstijden kan worden omgegaan.
Op de vraag van deze leden of de banengroei met nieuwe categorieën arbeidskrachten, die nu nog niet ingeschreven staan als werkzoekenden, kan aantrekken, kan ik bevestigend antwoorden. Dit positieve effect op de arbeidsparticipatie zal met name perspectief bieden voor bepaalde groepen (potentiële) werknemers. Vrouwen (maar ook mannen), die nu langverwachte kansen zien op een betaalde baan, die een op maat gesneden combinatie van zorg- en arbeidstaken mogelijk maakt.
De banengroei zal echter ook zeker mogelijkheden bieden aan ingeschreven werkzoekenden. Het ligt zelfs in de rede, dat deze groep werkzoekenden een substantieel deel van de banengroei voor haar rekening neemt. Bij de toename van de werkgelegenheid in de detailhandel zal ongetwijfeld ook behoefte blijven bestaan aan kader- en vakpersoneel. Een deel van de banengroei zal ook zeker bij hen terecht- komen. Dat hun daarbij een andere beloning geboden wordt dan ongeschoold en onervaren personeel is niet verwonderlijk. Binnen de bestaande loonkostenstructuur in de detailhandel is een dergelijk onderscheid al aanwezig.
De leden van de CDA-fractie vroegen een nadere reactie op het advies van de Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO). Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik nadrukkelijk vraagtekens gezet bij dit rapport. Ik ken hieraan dan ook niet de waarde toe, die anderen er wel aan hechten. Het rapport is opgebouwd uit beweringen die niet of minimaal onderbouwd zijn.
Centraal uitgangspunt bij dit rapport is dat ruimere winkeltijden niet tot een omzetstijging van de detailhandel kunnen leiden. Het ontkent dat reguliere winkels geconfronteerd worden met concurrentie vanuit alternatieve distributiekanalen als teleshopping, postorderbedrijven en Internet en dat ruimere winkeltijden de concurrentiepositie van reguliere winkels versterken. Op basis van een meer plausibele veronderstelling van een versterking van de concurrentiepositie becijfert het CPB een omzetgroei van ca. 0,5%. Kleine winkels zouden in de visie van het SEO-rapport geen weerstand kunnen bieden aan de concurrentie vanuit het grootwinkelbedrijf. Ik zie daarentegen wèl duidelijk kansen voor kleine winkels om een eigen koers te varen en de concurrentie met het grootwinkelbedrijf aan te gaan. Met de verruiming van de openingstijden kunnen kleine winkels beter op specifieke behoeften van consumenten inspelen. Het relatief grote aantal kleine winkels in landen met ruimere regels voor de openstelling van winkels wijst hier ook op.
Op basis van deze naar mijn mening onjuiste veronderstellingen schetst het SEO-rapport een drietal rampenscenario's bij de voorgestelde verruiming. Aan de hand van deze scenario's wordt geconcludeerd, dat het wetsvoorstel onvoldoende is onderbouwd en geadviseerd het aan te houden voor nieuw onderzoek. Ik zie gelet op de gebrekkige argumentatie geen aanleiding om dit advies te volgen.
In reactie op opmerkingen van de leden van deze fractie over het extra toezicht, dat naar hun oordeel benodigd zal zijn bij een verruiming van de openingstijden van winkels merk ik op dat extra inzet van politie, voor zover nu valt te voorzien gering zal zijn. Daarbij is bovendien nog geen rekening gehouden met mogelijke spreiding van het benodigde toezicht door de ruimere openingstijden. Totdat uit de voorgenomen evaluatie het tegendeel blijkt, ga ik er van uit dat de mogelijke werkdrukeffecten niet substantieel zullen zijn en dat deze binnen de bestaande capaciteit opgelost kunnen worden, bijvoorbeeld door extra aandacht voor winkels bij surveillance en een flexibeler inzet van politiepersoneel. Wanneer echter mocht blijken dat de verruimde openstelling van winkels tot een substantiële toename van de belasting van politie en justitie leiden, zullen de daaraan verbonden financiële consequenties en de dekking daarvan opnieuw in het kabinet aan de orde worden gesteld.
De leden van de CDA-fractie vroegen verder naar een inschatting van de gevolgen voor het energieverbruik in de detailhandel. Zoals bekend is mijn beleid gericht op een verbetering van de energie-efficiency en voer ik geen volumebeleid. Ook in de detailhandel tracht ik de energie-efficiency zoveel mogelijk te bevorderen. Energiediensten zoals genoemd in de Energienota vormen hiertoe een mogelijkheid. Bovendien heb ik op 13 november 1995 een intentieverklaring getekend voor een meerjarenafspraak met het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, waarvan de grote supermarktketens lid zijn. Langere openingstijden van winkels kunnen tot een hoger energieverbruik leiden. Ook de hieraan verbonden kosten zullen door de ondernemers meegenomen worden in hun afweging van de kosten en baten van langere en latere openstelling. Bij langere openstelling van winkels zie ik echter ook effecten die tot een lager energieverbruik kunnen leiden. Zo zorgt de spreiding van koopstromen ook voor minder congestieproblemen rond winkelcentra. Het wordt immers gemakkelijker om tijdens het woon–werkverkeer nog boodschappen te doen. Dit zorgt daarbij ook voor minder autokilometers en een bijbehorend lager verbruik van fossiele brandstoffen.
Voor het antwoord op de vraag van deze leden naar de uitvoering van de motie-Van Erp c.s. verwijs ik naar het antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de VVD-fractie.
In antwoord op de vraag van deze leden naar mijn bereidheid om de invoering van de Winkeltijdenwet gepaard te laten gaan met de start van een integraal onderzoek naar de effecten er van, verwijs ik naar hetgeen hierover tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer ter sprake is gekomen. Daar heb ik toegezegd dat de wet binnen twee jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Het zal een evaluatie zijn op de effecten van de verruiming van de winkeltijden. Aan de hand van de uitkomsten van deze evaluatie zal het winkeltijdenregime nader worden beschouwd. Ik heb de Kamer tevens toegezegd haar hierover te informeren. Deze effecten zullen optreden aan de hand van de beslissing van de winkelier om de openingstijden van zijn winkel te wijzigen. Met het wetsvoorstel krijgt de ondernemer de ruimte hiervoor. Ik verwacht hierbij geen grote schoksgewijze veranderingen. De ondernemer zal immers eerst de behoefte hiervoor bij de consument peilen en een afweging van de kosten en baten van andere openingstijden maken. Met het oog hierop zie ik meer in een evaluatie van uitgekristalliseerde effecten.
De leden van de D66-fractie vroegen naar de rol van de consumenten- belangen bij de totstandkoming van het wetsvoorstel. Het consumenten- belang van adequate winkelmogelijkheden heeft een prominente rol gespeeld bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. In een enquête van de Consumentenbond gaf een ruime meerderheid van de ondervraagden aan ontevreden te zijn over de bestaande winkeltijden en een verruiming te wensen. Ook in de onderzoeken van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf onder consumenten blijkt een grote groep van de consumenten (31%) voorstander van ruimere winkeltijden. Uitgangspunt bij het wetsvoorstel is dan ook dat de detailhandel meer ruimte moet krijgen om de consumenten adequaat te bedienen. Het inspelen op behoeften van consumenten is daarbij leidraad voor detaillisten voor een aanpassing van de openstelling van hun winkels. Dit zorgt voor een hogere welvaartsbeleving bij consumenten en heeft gunstige effecten op de concurrentiekracht van en de werkgelegenheid in de detailhandel.
Deze leden vroegen vervolgens naar verwachte werkgelegenheidseffecten en specifiek de verwachte toename van het aantal deeltijdbanen in de detailhandel. Zoals ik in antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie reeds heb aangegeven, heeft het CPB berekend dat met het voorliggende wetsvoorstel (na de amendering op de zondagsluiting) per saldo ca. 7.000 arbeidsplaatsen ontstaan. Door het deeltijdeffect is dit te vertalen naar 10.000 banen. De detailhandel kent veel deeltijdbanen. Het ligt derhalve in de lijn der verwachting dat de banengroei voor een aanzienlijk deel ook terechtkomt in deeltijdbanen. Of deze effecten daadwerkelijk optreden zal met name afhangen van de behoefte van de consument aan andere openingstijden en de wijze waarop hier door de detaillist wordt ingesprongen. Deze berekeningen gaan uit van de verwachting van een toename van de gemiddelde winkelopening met 10% en een omzetgroei van 0,5%. Deze verwachting is aan de voorzichtige kant. In Zweden nam na de aldaar opgetreden liberalisering van de winkeltijden de gemiddelde winkelopening in de foodsector toe met 20%. Gelet op de voorzichtige raming van het CPB ben ik gunstig gestemd over de mogelijkheden deze banengroei te realiseren.
De leden van de D66-fractie vroegen tot slot naar de verwachtingen voor de detailhandel buiten de geëigende winkelcentra. Door veranderingen in het winkelgedrag van consumenten zijn allerlei nieuwe winkeltypen buiten de geëigende winkelcentra ontwikkeld. Voorbeelden zijn de zogenoemde «vliegende» winkels, en zogenoemde convenience en megastores. De groei van deze winkels is ondermeer bevorderd doordat de reguliere winkels niet aan de behoeften van de consument aan andere winkeltijden konden voldoen. Voor de ontwikkeling van deze winkelvormen zijn vanzelfsprekend ook andere oorzaken aan te geven, zoals de mogelijkheid om bij een megastore grote hoeveelheden boodschappen in één keer te halen. Ook het specialistische aanbod in convenience stores is hierbij te noemen. Met de verruiming van de winkeltijden krijgt de reguliere winkel meer slagkracht in de concurrentie met deze vormen van detailhandel. Zij kan daarmee een deel van het aan deze alternatieve distributiekanalen verloren terrein terugwinnen. De aan de opkomst van deze nieuwe vormen van detailhandel ten grondslag liggende andere oorzaken zullen er evenwel voor zorgen dat deze de concurrentie met de reguliere winkels aan kunnen. Met het wetsvoorstel wordt zo meer marktwerking in de detailhandel ingebracht. De consument zal hierbij beter in zijn behoeften worden voorzien, terwijl de detailhandelssector er op het gebied van onder meer de efficiency sterker van wordt en een banengroei zal plaatsvinden.
De leden van de fractie van GroenLinks wilden weten of met het wetsvoorstel de thans nog geldende bepalingen ten aanzien van het maximaal aantal openingsuren per winkel komen te vervallen. Onder het met dit wetsvoorstel voorgestane winkeltijdenregime zal inderdaad geen maximum voor het aantal openingsuren per winkel gelden. Centraal uitgangspunt bij dit wetsvoorstel is dat het de ondernemer zelf is, die beslist wanneer en hoe lang zijn winkel wordt opengesteld voor klanten. De wet geeft slechts een kader waarbinnen de ondernemer de openingstijden van zijn winkel kan kiezen.
Voor een antwoord op de vraag van deze leden naar de mogelijkheden voor shops in benzinestations verwijs ik naar de beantwoording van de vraag van de leden van de VVD-fractie over hetzelfde onderwerp.
Deze leden vroegen vervolgens naar de mogelijkheden voor winkels op spoorwegstations. Ik wijs er op dat reeds van oudsher winkels in spoorwegstations over een vrijstelling zonder beperkende bepalingen ten aanzien van het gevoerde assortiment beschikken. Deze vrijstelling was in het begin nog beperkt tot winkels in de gedeelten die enkel voor treinreizigers in het bezit van een vervoersbewijs toegankelijk waren. In 1959 is de vrijstelling echter verruimd tot alle winkels in het gehele stationsgebouw. Ik zie geen aanleiding hierin verandering te brengen.
De leden van de fracties van SGP, GPV en RPF uitten hun zorgen over de wet, vooral ten aanzien van degenen, die de zondag als rustdag willen behouden. Daarbij stelden zij dat in de nieuwe Arbeidstijdenwet ten opzichte van vroegere regelingen de bescherming van werknemers in dit opzicht grotendeels is vervallen, nu deze nieuwe wet zondagsarbeid mogelijk maakt op grond van bedrijfsomstandigheden, zonder dat daarbij voor de individuele werknemer nog sprake is van een persoonlijk beding. Dit is inderdaad het resultaat van de uitvoerige en diepgaande bespreking van de zondagsarbeid in de Tweede Kamer. Hierbij is echter tevens sprake van het voorschrift dat zondagsarbeid op grond van bedrijfsomstandigheden slechts mogelijk is met instemming van de ondernemingsraad, bij afwezigheid daarvan van de personeelsvertegenwoordiging of – indien ook die ontbreekt – van de betrokken werknemers. Hierin is mijns inziens een grotere waarborg gelegen, dan de genoemde leden veronderstellen. Van medezeggenschapsorganen en personeelsvertegenwoordigingen mag verwacht worden dat zij over eventueel werken op zondag goed overleg plegen met hun achterban. Als werknemers problemen hebben met het werken op zondag zal dit zwaar wegen voor degenen die hen vertegenwoordigen. Bij het ontbreken van deze organen kunnen de betrokken werknemers uiteraard zelf hun mening geven. In de praktijk blijkt dat wanneer Cao's voorzien in de mogelijkheid van werken op zondag, daarin rekening wordt gehouden met individuele werknemers, die hiertegen gewetensbezwaren hebben. Dezelfde aanpak kan en mag ook verwacht worden van de medezeggenschap in een bedrijf, wanneer de vraag om zondagsarbeid aan de orde is. Tezamen met het door deze leden genoemde artikel 1639s van het Burgerlijk Wetboek acht ik een voldoende bescherming geregeld voor bedoelde werknemers.
Het lid van de SP-fractie stelde dat dit wetsvoorstel de komst van een 24-uurs economie naderbij brengt. Ik wil er nogmaals op wijzen dat dit wetsvoorstel geenszins tot doel heeft een «24-uurs economie» te bevorderen. Het wetsvoorstel gaat er niet van uit dat de winkels permanent geopend zijn. Integendeel, het wetsvoorstel gaat uit van vrijheid en verantwoordelijkheid voor de ondernemer in de detailhandel.
Deze ondernemers wordt de mogelijkheid geboden om de openingsuren van de winkel af te stemmen op de behoefte van zijn klantenkring. Ervaring in het buitenland met een liberaal winkeltijdenregime leert dat de ondernemer de afweging tussen al dan niet geopend zijn zeer goed kan maken. Een 24-uurs economie is daar ook niet tot stand gekomen. Het werkelijke aantal openingsuren ligt daar lager dan het wettelijk toegestane aantal en de gemiddelde effectieve openingstijd verschilt niet zoveel met die in Nederland.
Daarnaast zijn de winkels in beginsel gedurende de nachturen en in ieder geval op 40 zondagen gesloten.
Het lid van de SP-fractie stelde voorts dat het maatschappelijk draagvlak voor het wetsvoorstel ontbreekt. Het wetsvoorstel creëert meer ruimte voor afstemming van vraag en aanbod naar winkeltijden. De ondernemer krijgt met het wetsvoorstel meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor de keuze van de openingstijden van zijn winkel. Indien zijn klanten geen behoefte hebben aan winkelgelegenheid op andere tijden, zal de ondernemer ook niet tot een aanpassing van de openingstijden van zijn winkel overgaan. Er is echter een grote groep consumenten die wel behoefte heeft aan andere openingstijden van winkels. Onderzoeken, waaronder de door dit lid aangehaalde onderzoeken van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf geven dit ook aan. Het wetsvoorstel wil juist de winkelier die wenst in te spelen op deze gerechtvaardigde wens van de consument daartoe de wettelijke mogelijkheid bieden.
Aangaande de vraag van dit lid naar de afweging het meerderheids- compromis in de SER en naar de aanbevelingen van de Stichting voor Economische Onderzoek verwijs ik dit lid naar het antwoord op vragen van gelijke strekking van de leden van de CDA-fractie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19951996-24226-141b.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.