19 637
Vreemdelingenbeleid

29 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005

nr. 905
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 maart 2005

Tijdens de begrotingsbehandeling op 17 november 2004 (Handelingen II, 2004–2005, nr. 24, p. 1448) heb ik aan de heer Van der Staaij toegezegd met een positieve instelling te gaan onderzoeken of het mogelijk is dat Justitie/de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) informatie in de openbaarheid brengt, indien vreemdelingen en/of hun raadslieden in de publiciteit treden. Dit zou goed zijn voor een evenwichtiger beeld en weergave van de feiten. De betrokken overheidsdiensten zeggen nu dat zij geen informatie over een zaak kunnen en mogen geven omdat de privacy van de betrokkenen in het spel is.

Met deze brief doe ik mijn toezegging gestand. Hieronder geef ik eerst het algemeen kader voor informatieverstrekking in vreemdelingenzaken weer, waaronder ook de juridische context. Daarna bericht ik u over de mogelijkheden voor informatieverstrekking.

Algemeen kader

Het uitgangspunt is dat alle gegevens die door een vreemdeling zijn verstrekt vertrouwelijk moeten worden behandeld. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een ieder die op de een of andere wijze betrokken is bij de uitvoering van een taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, verplicht tot geheimhouding van die gegevens (artikel 2:5 Awb).

Bovendien bepaalt de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) onder welke voorwaarden persoonsgegevens mogen worden verwerkt. Onder het begrip «verwerken» wordt in deze wet ook het verstrekken van persoonsgegevens verstaan. Deze wet is dus ook van toepassing op het verstrekken van persoonsgegevens over vreemdelingen door bijvoorbeeld de IND aan derden. De Wbp eist voor het verstrekken van algemene of bijzondere persoonsgegevens aan een derde een rechtmatige grondslag (artikel 8 Wbp). De grondslag voor de verstrekking aan de media kan de ondubbelzinnige respectievelijk de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene zijn.

Een persoonsgegeven is elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Bijzondere persoonsgegevens zijn extra beschermde gegevens zoals bedoeld in artikel 16 Wbp. Het gaat om gegevens betreffende godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, lidmaatschap van een vakvereniging, strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag.

Bovendien mogen persoonsgegevens niet verder verwerkt worden op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen (artikel 9 Wbp). Bij de beoordeling of een verwerking die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor zij zijn verkregen, moet rekening worden gehouden met een aantal criteria, zoals de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen, de aard van de gegevens, de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene, de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen.

De verenigbaarheidseis kan bij uitzondering buiten toepassing worden gelaten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van a. de veiligheid van de staat; b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten; c. gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen; d. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b en c of e. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen (artikel 43 Wbp). Normaliter zal bij het verstrekken van gegevens aan de media over een vreemdeling van deze uitzonderingsgevallen geen sprake zijn.

Daarbij komt dat gegevens die zijn verstrekt in het kader van een asielaanvraag op grond van verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag, vertrouwelijk moeten worden behandeld. Dat is van belang voor het creëren van een klimaat van vertrouwen waarin de asielzoeker zich vrij voelt om te verklaren wat hij wil. Ook moet te allen tijde worden voorkomen dat door openbaarmaking van bepaalde feiten voor de asielzoeker of zijn familieleden moeilijkheden in het land van herkomst ontstaan. In dat geval kan – hoewel de asielaanvraag op zichzelf terecht is afgewezen – alsnog een vluchtelingrechtelijk relevante situatie ontstaan. Dat betekent dus dat ik noch de IND in detail in de pers kunnen aangeven wat in een asielzaak heeft gespeeld.1

Ook kan, zolang een zaak nog niet door de rechter is afgehandeld, het doen van mededelingen het onderzoek verstoren. Bovendien ben ik van mening dat de beoordeling van een individuele asielaanvraag in beginsel geen onderwerp van discussie in de pers behoort te zijn. De IND beslist namens mij en de rechter toetst de beslissing. Desgewenst kan de rechtszaak worden bijgewoond en de uitspraak worden nagelezen.

In dit verband merk ik op dat de omstandigheid dat rechterlijke uitspraken in het openbaar worden gedaan, en dat (sommige) uitspraken plegen te worden gepubliceerd, verandering brengt in de geheimhoudingsverplichting. Deze openbaarheid hangt samen met de kenbaarheid van het recht en de controle op de rechtspraak in het algemeen, en laat op zichzelf de bescherming van persoonsgegevens onverlet. Om die reden worden gepubliceerde uitspraken geanonimiseerd en wordt in de pers gebruik gemaakt van initialen.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat, wanneer toestemming van de betrokkene ontbreekt, het in beginsel niet mogelijk is om persoonsgegevens uit een vreemdelingendossier te verstrekken aan derden, in het bijzonder om deze publiek te maken. Dat betekent echter nog niet dat geen mededelingen kunnen worden gedaan over individuele zaken als vreemdelingen en/of hun raadslieden zelf in de publiciteit treden.

Mogelijkheden tot informatieverstrekking

Het openbaar maken van het standpunt van een bestuursorgaan in een bepaalde kwestie kan in voorkomende gevallen een bijzondere functie hebben bij de uitoefening van de publieke taak. Het afleggen van maatschappelijke verantwoording behoort tot die taak.

Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob). Artikel 8, eerste lid, van de Wob bepaalt dat het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, uit eigen beweging informatie verschaft over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.

De Wob bepaalt ook dat het verstrekken van informatie achterwege blijft indien het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede lid, onder e). Het verstrekken van bijzondere persoonsgegevens blijft achterwege, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, eerste lid, onder d). Hieruit volgt dat er dus, zelfs bij de bijzondere persoonsgegevens, een afweging kan worden gemaakt tussen het belang van openbaarmaking en het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is dus niet absoluut, maar moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van een goede vervulling van de publiekrechtelijke taak en het belang van een goede en democratische bestuursvoering. Bij die belangen hoort ook dat de informatie die in het openbaar beschikbaar is, juist en fair is en dat onjuiste informatie of informatie waarin het bestuur of het beleid in een verkeerd daglicht wordt gesteld niet onweersproken hoeft te blijven.

Bij de gegevensverstrekking aan de media moet uiteraard rekening worden gehouden met de eerdergenoemde verenigbaarheidseis van artikel 9 Wbp. De gegevensverstrekking moet verenigbaar zijn met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld. Samengevat komt het er op neer dat de persoonsgegevens op een behoorlijke en zorgvuldige wijze moeten worden verwerkt.

Het bovenstaande betekent dat, indien vreemdelingen en/of hun raadslieden de publiciteit hebben gezocht, een belangenafweging tot de conclusie kan leiden dat naar buiten wordt getreden om het gevoerde beleid en de beslissing in het individuele geval te verdedigen. Daarbij hoeft de informatie die wordt verstrekt niet beperkt te blijven tot de informatie die al door de betrokkene duidelijk openbaar is gemaakt, maar kan concrete (andere) informatie worden genoemd die tot de conclusie heeft geleid dat verblijf in Nederland terecht is/wordt geweigerd. Zoals ik hiervoor heb aangegeven zal daar op behoorlijke en zorgvuldige wijze mee moeten worden omgegaan. Met de verstrekking van bijzondere persoonsgegevens, waaronder strafrechtelijke persoonsgegevens moet, gelet op artikel 23 Wbp, bijzonder terughoudend moet worden omgegaan. Deze informatie kan slechts worden verstrekt onder meer wanneer dit geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene of de gegevens door de betrokkene duidelijk openbaar zijn gemaakt.

Een andere mogelijkheid die ter beschikking staat is om uw Kamer, indien er vragen gesteld worden, de uitspraak van de rechter ter vertrouwelijke inzage te zenden. In de richting van de media kan, als de uitspraak is gepubliceerd op het internet of in een jurisprudentieoverzicht, bijvoorbeeld onder vermelding van de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan en de datum van de uitspraak daarnaar worden verwezen.

Tot slot is er in ieder geval de mogelijkheid om mee te delen dat de feiten niet overeenstemmen met de feiten zoals die bij mij bekend zijn en door de rechter zijn beoordeeld en/of dat er nog andere feiten en omstandigheden zijn die door de vreemdeling dan wel de raadsman niet naar voren zijn gebracht. Een dergelijke mededeling kan eventueel worden aangevuld met een uitleg over het geldende beleid, bijvoorbeeld een weergave van gronden om verblijf in Nederland te weigeren, zonder expliciet aan te geven welke weigeringsgrond in het concrete geval is gebruikt. Ook kan worden meegedeeld dat de rechter alle feiten heeft beoordeeld en heeft geoordeeld dat het bestuursorgaan tot de getrokken conclusie heeft kunnen komen.

In voorkomend geval zal ik waar ik dat nodig acht van (één van) de mogelijkheden die mij ter beschikking staan gebruik maken.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk


XNoot
1

Zie in dit verband ook mijn antwoorden d.d. 11 februari op de vragen van de leden De Wit (SP), De Vries (PvdA) Lambrechts (D66), Vos (GroenLinks) en Huizinga-Heringa (Christenunie) over de afspraken tussen Nederland en Congo over de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers (Aanhangsel Handelingen II, nr. 908, vergaderjaar 2004–2005).

Naar boven