19 637
Vluchtelingenbeleid

26 646
Terugkeerbeleid

nr. 504
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 februari 2000

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 27 januari 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Cohen van Justitie over:

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 17 juni 1999 over de evaluatie Wet voorkoming schijnhuwelijken (J99-469);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 27 september 1999 over de beantwoording van vragen, gesteld tijdens het algemeen overleg over de notitie Terugkeerbeleid op 20 september (19 637/26 646, nr. 478);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 6 oktober 1999 over de positie van bekeerlingen in Iran (19 637/26 646, nr. 481);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 9 december 1999 over tussentijds ambtsbericht betreffende situatie in Luanda van 6 december 1999 (J099-1006);

– de antwoorden van de staatssecretaris van Justitie d.d. 9 december 1999 op de Kamervragen van de leden Halsema, Hoekema, Albayrak en Wijn inzake de scheiding van een gezin bij uitzetting (ingezonden op 24 november 1999, kenmerk 2990003290) (nr. 99-000432);

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 23 november 1999 over de hervestiging in Nederland van uitgenodigde vluchtelingen (19 637, nr. 486);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 3 januari 2000 over het ambtsbericht situatie in Sierra Leone;

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 12 januari 2000 over ambtsbericht Iran en de uitspraak inzake bekering (19 637, nr. 492);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 12 januari 2000 over de financiële aspecten van de invoering van de DNA-procedure (19 637, nr. 493).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Middel (PvdA) zei de regering te volgen in haar standpunt met betrekking tot de schijnhuwelijken. Een aparte rechterlijke toets compleet met een ontheffingsmogelijkheid is inderdaad te omslachtig, vooral ook omdat het op basis van de nieuwe wet- en regelgeving erg moeilijk is om te bepalen of sprake is van een schijnhuwelijk.

Wat betreft het terugkeerbeleid stelde hij vast dat er niet erg veel is gebeurd en dat er bovendien kennelijk sprake is van competentiegeschillen. Kan de staatssecretaris aangeven waarom het beleid niet per 1 januari jl. effectief is geworden? Uiteraard dient het beleid erop gericht te zijn om geen terugkeerbeleid te hoeven implementeren.

De KLM is terecht beboet voor het negeren van de regels met betrekking tot de controle van identiteitspapieren e.d. De heer Middel zei echter grote problemen te hebben met de deal met deze maatschappij, die inhoudt dat – zij het in mindere mate – de komende jaren op de oude voet mag worden doorgegaan. Door dit gedoogbeleid geeft de overheid wel een heel slecht voorbeeld. Als de staatssecretaris het kabinetsstandpunt niet goed weet uit te leggen, zal hij nadere stappen moeten ondernemen.

Is de staatssecretaris bereid het initiatief van Engeland te ondersteunen om te komen tot een eenduidig beleid ten aanzien van Luanda? Zolang daarvan geen sprake is, zou het UVV-beleid van Nederland moeten worden gehandhaafd. Er valt inderdaad het nodige aan te merken op de mensenrechtensituatie in Angola, maar aan de andere kant zijn er in dat land veel NGO's werkzaam en is ook de VN actief aanwezig. Bedoelde internationale organisaties kunnen in het algemeen vrijelijk opereren.

De heer Middel vond het hoog tijd worden dat het Dublinverdrag in die zin wordt gewijzigd dat gezinsleden niet meer worden gescheiden bij het volgen van de asielprocedure. Wat er nu af en toe gebeurt valt niet goed uit te leggen, ook al zal het formeel-juridisch wel kloppen.

De heer Middel onderschreef het kabinetsstandpunt met betrekking tot Sierra Leone.

De mede door de PvdA ondertekende motie, waarin gevraagd wordt om het aantal uitgenodigde vluchtelingen te verhogen van 500 naar 1000, is kennelijk niet uitgevoerd. Toch had de heer Middel begrip voor het kabinetsstandpunt nu Nederland groepen mensen uit het voormalige Joegoslavië naar Nederland heeft gehaald, ook al kregen deze mensen niet meteen de vluchtelingenstatus. Bovendien is het aantal asielzoekers sinds de invoering van het quotumbeleid in 1984 aanzienlijk gestegen. De expertise van de COV mag echter niet verloren gaan en de medewerkers van deze instelling dienen te worden ondergebracht bij het COA.

Ten slotte merkte de heer Middel op zich te kunnen vinden in de brief van de staatssecretaris over de financiële aspecten, verbonden aan de DNA-procedure. Voor asielzoekers die het echt niet kunnen betalen, zal een regeling moeten worden getroffen. Hij wees verder nog op de pijnlijke gevolgen die een DNA-test kan hebben, bijvoorbeeld als blijkt dat de vader niet de verwekker blijkt te zijn van de kinderen.

De heer Kamp (VVD) merkte op dat 2000 wel eens een goed jaar zou kunnen worden voor de oplossing van de asielproblematiek in Nederland. Vorig jaar lijkt immers een omslag te zijn opgetreden op het belangrijkste punt: het aantal nieuwe asielzoekers. Er is een daling opgetreden van 15%–20%, terwijl de meeste andere Europese landen met een stijging werden geconfronteerd. De eerstverantwoordelijke voor deze positieve ontwikkeling is de staatssecretaris en de heer Kamp wilde hem daarmee complimenteren. Overigens is een verdere daling van het aantal asielzoekers nog steeds noodzakelijk. Nu de druk een beetje van de ketel is, kan meer aandacht worden besteed aan het oplossen van de meest urgente problemen, te weten: 1. de zeer verontrustende stijging van het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers; 2. de duizenden herhaalde asielverzoeken; 3. de stagnatie bij de IND en de rechtbanken en als gevolg daarvan de groei van het aantal asielzoekers in de opvang; 4. het uitblijven van resultaten van het nieuwe terugkeerbeleid.

Volgens de gemeentebesturen en vreemdelingendiensten in enkele grote steden zijn 25% tot 50% van de huwelijken met vreemdelingen schijnhuwelijken. De staatssecretaris bevestigt in zijn brief d.d. 17 juni 1999 het belang van de projectgroep voorkoming schijnhuwelijken. Hij vindt dat de voorstellen van de projectgroep moeten worden uitgevoerd, maar toch waren er in december vorig jaar nog steeds berichten dat er niet adequaat wordt opgetreden tegen schijnhuwelijken. Wat is de stand van zaken?

De praktijk wijst uit dat het driejarenbeleid volstrekt onhoudbaar is, gezien de aantallen asielzoekers en de talloze procedures die zij met gratis rechtsbijstand aanspannen. De toepassing van de regeling is in de praktijk zeer ingewikkeld en pakt daardoor uit als een premie op doorprocederen.

De heer Kamp zei zich te kunnen vinden in de brief d.d. 6 oktober 1999 van de staatssecretaris over de bekeerlingen. Het enkele feit dat iemand zijn idealen in eigen land niet net zo kan uitdragen als in Nederland, is geen grond voor toelating als vluchteling. Het meest recente ambtsbericht is volstrekt duidelijk: tot het christendom bekeerde moslims die in Iran hun nieuwe geloof belijden zonder actief in de openbaarheid te treden, hebben niet te maken met repressie.

De Britten hebben kenbaar gemaakt EU-overleg te willen over Angola. De staatssecretaris kan zich daarin vinden en handhaaft voorlopig het UVV-beleid, maar waarom heeft dat overleg nog steeds niet plaatsgevonden? Wat zal de inzet zijn van Nederland tijdens dat overleg? In Luanda is sprake van moeilijke leefomstandigheden. De vraag is nu wanneer een moeilijke situatie aanleiding is om afgewezen asielzoekers terug te sturen. Wanneer is de situatie zodanig dat er een VVTV-beleid moet worden gevoerd? Is de situatie in Luanda slechter dan bijvoorbeeld in Freetown? De heer Kamp was van mening dat grote terughoudendheid moet worden betracht bij het UVV-beleid en zeker bij het VVTV-beleid. In 1998 had Nederland als enig EU-land een UVV-beleid ten aanzien van Angola. De gevolgen waren voorspelbaar: in de eerste acht maanden van 1999 vroegen bijna 1000 Angolezen asiel aan en in Zweden slechts 1. Als voorbeeld zou ook de toevloed van asielzoekers uit Afghanistan kunnen gelden.

De heer Kamp stemde in met de beleidswijzigingen ten aanzien van uitgenodigde vluchtelingen. In 1999 en 2000 krijgen zo'n 20 000 asielzoekers een verblijfsvergunning en dat maakt het alleszins redelijk om in aanvulling daarop te volstaan met maximaal 500 individueel voorgedragen uitgenodigde vluchtelingen. Het COA zou deze mensen moeten opvangen. Los daarvan dient er een discussie op gang te komen over de vraag hoe vluchtelingen – niet zijnde economische migranten – het best geholpen kunnen worden. Hij doelde hierbij op het model dat zijn fractie in het schriftelijk verslag naar aanleiding van de Vreemdelingenwet aan de orde heeft gesteld: opvang en beoordeling uitsluitend door de UNHCR in de regio, overdracht voorzover nodig en naar evenredigheid naar landen elders in de wereld.

Wat betreft Sierra Leone vroeg de heer Kamp zich af hoeveel asielaanvragen zijn gedaan in Nederland. Duidelijk is dat de andere landen zich zeer terughoudend opstellen en het risico van afwijkend Nederlands beleid is groot. Hij stemde in met de conclusie van de staatssecretaris dat afgewezen asielzoekers uit Sierra Leone kunnen worden teruggestuurd.

Ten slotte merkte de heer Kamp op dat het logisch is dat de aanvragers van een DNA-onderzoek zelf de kosten dragen en dat voor onderzoeken met een positieve uitkomst een voorziening wordt getroffen voor degenen die niet kunnen betalen. Waarom wil de staatssecretaris de kosten van onderzoeken met een positieve uitkomst voor rekening van de overheid nemen? Het leek de heer Kamp dat de overheid niet verantwoordelijk is voor het ontbreken van deugdelijke documenten.

De heer Wijn (CDA) ging akkoord met de brief over de schijnhuwelijken en sloot zich aan bij de vraag van de heer Kamp hierover. Het standpunt van het CDA over het driejarenbeleid is bekend; hierop zal worden teruggekomen bij de behandeling van de nieuwe vreemdelingenwet.

Wat betreft het DNA-onderzoek sloot hij zich aan bij de heer Kamp. Hij ging ervan uit dat te zijner tijd een antwoord zal kunnen worden gegeven op de vraag in hoeverre de 20% vooruitbetaling een drempel vormt en het DNA-onderzoek misbruik van gezinsherenigingsprocedures daadwerkelijk tegengaat.

De heer Wijn kon zich vinden in de beleidslijn van de staatssecretaris ten aanzien van afgewezen asielzoekers uit Sierra Leone. Hij vroeg zich wel af wat Nederland van Zwitserland kan leren; dat land verwijdert afgewezen asielzoekers naar Engelstalige landen in Afrika, ook als er twijfel is over nationaliteit en land van herkomst.

Ook wat betreft Iran kon de heer Wijn zich vinden in het beleid van de staatssecretaris. Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de terugkeer van Iraniërs? Hoe komt het dat andere Europese landen wel in staat zijn om Iraniërs te laten terugkeren? Heeft dat wellicht te maken met de specifieke Nederlandse opstelling ten opzichte van Iran in de EU?

Het beleid van de staatssecretaris ten aanzien van het quotum uitgenodigde vluchtelingen kon de goedkeuring wegdragen van de heer Wijn. Nederland neemt in dezen zijn verantwoordelijkheid. De COV-medewerkers hebben in het algemeen te maken gehad met andere mensen dan die in de AZC's verblijven. Het is dus nog maar de vraag of een overstap naar het COA wel zo gemakkelijk zal gaan. Bovendien dringt de vraag zich op of de uitgenodigde vluchtelingen in een AZC op een verantwoorde manier vorm en inhoud kunnen geven aan hun inburgering.

De heer Wijn sloot zich vervolgens aan bij de opmerkingen van de heer Middel over de scheiding van gezinsleden bij uitzetting. Het is uitermate onbevredigend dat er wat dit betreft in Europa nog geen goede oplossing is gevonden. Welke verwachtingen heeft de staatssecretaris op dit punt?

Ten aanzien van asielzoekers uit Angola is een jojobeleid gevoerd. Is het door Engeland gevraagde overleg al gevoerd? Als dat niet het geval is, duurt het wel erg lang. Zou de staatssecretaris een dergelijk initiatief hebben genomen als het Verenigd Koninkrijk dat niet had gedaan? Welke mogelijkheden zijn er overigens voor opvang in de regio?

In het Parool stond onlangs een artikel waaruit blijkt dat de bij het terugkeerbeleid betrokken partijen elkaar nog steeds tegenwerken, hetgeen overigens werd ontkend door projectleider Tieleman. Het zou volgens hem een kwestie van tijd zijn om zaken geaccepteerd te krijgen. Dat bergt het risico in zich dat juristen van elke organisatie mooie nota's gaan schrijven waarover dan uitgebreid moet worden vergaderd. Zoiets riekt al gauw naar feitelijke weerstand en dat kan natuurlijk niet. In januari zou het nieuwe beleid van start gaan, maar er wordt momenteel nauwelijks uitgezet. Het terugkeerbeleid is veel te slap terwijl de eigen procedures en doelstellingen niet serieus worden genomen.

De heer Wijn nam afstand van de oproep van burgemeester Patijn om de familie Gümüs toe te laten en vroeg de staatssecretaris en de PvdA dit ook te doen. Hij stelde dat als er een regel is, die men vervolgens loslaat, men dit over zich afroept. De overeenkomst met KLM vond hij hier ook een voorbeeld van.

Ten slotte zei de heer Wijn geen enkel begrip te hebben voor de overeenkomst die met de KLM is gesloten als het gaat om reizigers met ondeugdelijke papieren. Het moet volstrekt duidelijk zijn dat wetten dienen te worden nageleefd en dat het toestaan van wetsontduiking – tot 2003 – kan in het geheel niet aan de orde zijn. Dit beleid draagt niet bij aan de beheersbaarheid en de geloofwaardigheid van het asielen vreemdelingenbeleid.

De heer Dittrich (D66) zei grote vraagtekens te willen plaatsen bij de overeenkomst tussen de staatssecretaris en de KLM. Staat een dergelijke overeenkomst niet haaks op het opsporings- en vervolgingsbeleid van het OM?

De heer Dittrich zei begrip te hebben voor het feit dat het terugkeerbeleid – een zeer weerbarstige materie – nog niet goed van de grond kan worden getild, maar drong erop aan in dit dossier niet te veel tijd te verliezen.

Hij merkte vervolgens op zich niet te kunnen vinden in het beleid ten aanzien van de COV in Apeldoorn. De staatssecretaris heeft indertijd te kennen gegeven de Kamer niet voor voldongen feiten te zullen plaatsen, terwijl het erop lijkt dat er al een soort ontmantelingsproces bij de COV gaande is. Hij kon zich dan ook niet vinden in een overheveling van taken naar het COA. De COV heeft de nodige expertise en zal op basis daarvan beter kunnen omgaan met de uitgenodigde vluchtelingen dan het COA. Ook de relatie tussen de aantallen asielzoekers en het verminderen van het quotum uitgenodigde vluchtelingen had niet de instemming van de heer Dittrich. Hij stelde voor het huidige beleid te handhaven en volop gebruik te maken van de expertise van de COV, die met het oog daarop niet moet worden ondergebracht bij het COA.

Vervolgens vroeg de heer Dittrich naar de stand van zaken met betrekking tot asielzoekers uit Iran. Is inmiddels duidelijkheid verschaft aan deze Iraniërs? Hij kon instemmen met de brief van de staatssecretaris over de schijnhuwelijken. Enige alertheid blijft echter geboden nu de vreemdelingenpolitie te kennen heeft gegeven, nog steeds onvoldoende ruimte te hebben om op te treden tegen schijnhuwelijken en schijnrelaties.

Het driejarenbeleid begint zo langzamerhand wel erg ondoorzichtig en ingewikkeld te worden. De heer Dittrich vond in het algemeen dat de overheid zorgvuldig moet omgaan met asielverzoeken en zo snel mogelijk uitsluitsel moet geven. Als het aan de overheid te wijten is dat er vertraging of zelfs stilstand optreedt, is het goed om na een periode van drie jaar een verblijfsvergunning te verstrekken.

Wat betreft de scheiding van gezinsleden bij uitzettingen sloot de heer Dittrich zich aan bij de opmerkingen van de heer Middel. Er dient zo snel mogelijk een oplossing te worden gevonden – bij voorkeur in Europees verband – die recht doet aan de humane aspecten van deze problematiek en gezinnen intact laat.

Ten slotte merkte de heer Dittrich op sterk de indruk te hebben dat de situatie in Angola verslechtert. Het leek hem echter dat niet veel langer kan worden doorgegaan met het huidige UVV-beleid. Het is nu nog te vroeg om over te gaan tot een VVTV-beleid, maar hij wilde wel het signaal afgeven dat over niet al te lange tijd een beslissing moet worden genomen. Wat betreft Sierra Leone kon hij zich vinden in de beleidslijn van de staatssecretaris.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) stelde vast dat het ambtsbericht over de situatie in Angola aansluit bij berichten van Amnesty International en de UNHCR die duiden op een verslechtering. De staatssecretaris heeft besloten het UVV-beleid voorlopig te handhaven en dat het hanteren van een VVTV-beleid afhankelijk te doen zijn van overleg met andere Europese landen. Dat bevreemdde mevrouw Halsema omdat de staatssecretaris zelf al enige malen te kennen heeft gegeven dat bij het ontbreken van een Europees asielbeleid een beroep daarop niet goed mogelijk is. Het lijkt op een gelegenheidsargument om geen VVTV-beleid te willen. Bovendien staat de opstelling van de staatssecretaris haaks op de uitspraak van de rechtseenheidkamer dat er geen wettelijke basis is voor een UVV-beleid, waarna besloten is dat dat beleid ongeveer acht maanden mag duren. Voor Angola duurt dat beleid echter inmiddels zeventien maanden. Mevrouw Halsema meende dat de situatie in Angola aan alle criteria voor een VVTV-beleid voldoet. Als de indruk klopt dat de criteria voor het VVTV-beleid in de loop der tijd min of meer impliciet zijn gewijzigd, hoorde zij dat graag van de staatssecretaris.

Mevrouw Halsema plaatste gezien de beroerde mensenrechtensituatie in onder andere Freetown ook vraagtekens bij het voornemen om het UVV-beleid ten aanzien van Sierra Leone te beëindigen. In het ambtsbericht wordt zeer selectief verwezen naar het UNHCR-standpunt waarin wordt aangedrongen op het blijven bieden van tijdelijke bescherming en niet over te gaan tot gedwongen uitzetting nu de humanitaire situatie ten gevolge van de burgeroorlog nog zeer slecht is. Overigens wordt momenteel uit geen enkel Europees land gedwongen uitgezet, zodat niets bekend is over de effecten van een dergelijk uitzettingsbeleid. Waarom volgt de staatssecretaris niet het standpunt van de UNHCR? Het UVV-beleid dient daarom voorlopig te worden gehandhaafd, ook al omdat rebellen het vredesakkoord permanent schenden en de secretaris-generaal van de VN kenbaar heeft gemaakt grote zorgen te hebben over het lot van burgers en hulporganisaties in Sierra Leone.

De staatssecretaris heeft indertijd toegezegd bij de ruimere toepassing van het driejarenbeleid ten aanzien van Iran soepel te zullen omgaan met de contra-indicatie van het verstrekken van onjuiste gegevens en/of documenten. De vraag is of dit daadwerkelijk gebeurt nu de contra-indicatie toch figureert in de nieuwe vreemdelingencirculaire. Mevrouw Halsema wees erop dat veel Iraniërs stukken krijgen toegestuurd uit het buitenland waarvan zij niet altijd de authenticiteit kunnen achterhalen. Daarnaast wordt dit argument niet ten aanzien van elke Iraniër gebruikt, zodat er sprake is van een zekere rechtsongelijkheid. Wil de staatssecretaris nogmaals bevestigen dat hij soepel met deze contra-indicatie omgaat?

De fractie van GroenLinks blijft pleiten voor een verdubbeling van het quotum uitgenodigde vluchtelingen. Hoe verhoudt de impliciete vermindering van het quotum – gezinshereniging wordt ook meegeteld – zich tot het groeiende aantal vluchtelingen die de UNHCR moet hervestigen en het beleid van de High Level Working Group, dat naadloos aansluit bij het vroegere Nederlandse beleid? Nederland zou een goed politiek signaal afgeven door het quotum alsnog te verdubbelen. Klopt het dat Nederland het afgelopen jaar geen enkele «quotumvluchteling» heeft toegelaten? Wordt het quotum van vorig jaar overgeheveld naar 2000, hetgeen betekent dat er dit jaar in ieder geval 1000 vluchtelingen worden uitgenodigd?

De meerderheid van de Kamer is van mening dat de vreemdelingencirculaire zodanig moet worden aangepast dat het belang van gezinseenheid een zelfstandige grond kan zijn voor toepassing van artikel 3, vierde lid, van het Dublinverdrag. Het verwonderde mevrouw Halsema dat de staatssecretaris niet bereid is hierop in te gaan, ook al omdat hij bij eerdere gelegenheden te kennen heeft gegeven artikel 8 van het EVRM zoveel mogelijk te zullen respecteren. De Belgische raad van state heeft indertijd uitgesproken dat dit artikel verplicht om de toenmalige Schengenakkoorden zodanig toe te passen dat gezinsleden niet van elkaar worden gescheiden. Klopt het dat Italië niet mee wil doen aan de uitvoering van artikel 3, vierde lid, van het Dublinverdrag? Waarom maakt de staatssecretaris geen gebruik van de gelegenheid om met een kopgroep het beleid te wijzigen?

Mevrouw Halsema stemde verder in met de brief van de staatssecretaris over de schijnhuwelijken. Een huwelijksverbod is in strijd met het EVRM. Wel is het redelijk om na een eerder gesloten schijnhuwelijk na te gaan of een nieuw huwelijk met oprechte bedoelingen is gesloten. Ten slotte vroeg zij of het ontzeggen van toegang aan ongedocumenteerde vreemdelingen niet in strijd is met het Vluchtelingenverdrag.

De heer De Wit (SP) merkte allereerst op dat de nadere rapportage voor hem aanleiding geeft te besluiten tot het beëindigen van het UVV-beleid ten aanzien van Angola en over te gaan tot het VVTV-beleid.

VluchtelingenWerk heeft er terecht op gewezen dat de staatssecretaris heeft gezegd dat een DNA-onderzoek als laatste middel wordt gebruikt als sprake is van acute bewijsnood. In de brief legt de staatssecretaris echter een relatie tussen die bewijsnood en het ontbreken van documenten. Betekent dit een verruiming van de mogelijkheid om tot DNA-onderzoek over te gaan? Als DNA-onderzoek aantoont dat er geen sprake is van vaderschap, betekent dit dan ook dat er geen sprake kan zijn van een gezinsverband?

De SP-fractie vindt dat opvang van vluchtelingen in de regio met een centrale rol van de VN voorop dient te staan. De UNHCR dient te bepalen welke landen hoeveel vluchtelingen moeten opnemen. Er is sprake van een verslechtering van het quotumbeleid nu ook gezinshereniging wordt meegerekend en de COV een belangrijke taak wordt ontnomen. De COV beschikt immers over de nodige expertise en mede met het oog daarop pleitte de heer De Wit voor het handhaven van het huidige quotumbeleid. Hij wees het voorstel van het kabinet op dit punt af.

De heer Rouvoet (RPF) zei mede namens het GPV te spreken. De relatie tussen godsdienstvrijheid en het vluchtelingenvraagstuk is inderdaad gecompliceerd. De staatssecretaris wil christelijke bekeerlingen uit Iran geen verblijfsvergunning geven en stelt de vraag hoe een bekeerling zijn leven niet zeker kan zijn als de autoriteiten in Iran niet eens weten dat hij bekeerd is. Die argumentatie leek de heer Rouvoet een miskenning van de internationaal erkende reikwijdte van de vrijheid van godsdienst die ook de vrijheid om het geloof openlijk te belijden in zich bergt. Bovendien gaat de staatssecretaris voorbij aan de situatie in een fundamentalistisch islamitisch land als Iran. Deze redenering vergt van betrokkenen een bewust wegmoffelen van hun nieuwe geloofsovertuiging, maar daarvan mag natuurlijk geen sprake zijn. De staatssecretaris schrijft dat alleen bekeerde moslims die hun geloofsovertuiging actief in de openbaarheid uitdragen, moeten rekenen op ernstige repressie. Ook schrijft hij dat een uitzondering kan worden gemaakt voor schrijnende gevallen. Wat bedoelt hij hiermee? Als «actief uitdragen» ziet op het houden van evangelisatiecampagnes, is er – hoe schrijnend ook – iets te zeggen voor de redenering van de staatssecretaris. Het gaat echter waarschijnlijk om het bezoeken van samenkomsten en het zich onttrekken aan sociale en religieuze islamitische gebruiken. De heer Rouvoet wees er voorts op dat op het identiteitsbewijs dient te worden aangegeven welke godsdienstige overtuiging men is toegedaan. Hij vond dat bekeerlingen niet in de problemen mogen komen door zaken die onmiskenbaar behoren tot het wezen van de godsdienstvrijheid en dat mensen niet mogen worden gedwongen zich in feite anders voor te doen dan zij zijn. Als dat laatste het geval is, heeft een teruggestuurde Iraanse bekeerling te vrezen voor zijn leven – op geloofsafval staat namelijk de doodstraf – en dient hij in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. De kernvraag is of een afvallige moslim recht van leven heeft in een fundamentalistisch islamitisch land.

De heer Rouvoet kon zich vinden in handhaving van het UVV-beleid ten aanzien van Angola en sloot zich aan bij de vraag waarom er nog geen VVTV-beleid is ingesteld. Ook kon hij zich vinden in beëindiging van het UVV-beleid ten aanzien van Sierra Leone.

Hij stemde in met de kostenregeling voor het DNA-onderzoek. Denkt de staatssecretaris niet dat het betalen van f 440 of meer problematisch zal zijn voor de meeste asielzoekers?

De heer Rouvoet vond verder dat het quotumbeleid – onder andere handhaven op het niveau van 500 – dient te worden voortgezet. Is ooit overwogen om de Nederlandse verantwoordelijkheid en solidariteit op een andere wijze vorm te geven, bijvoorbeeld door regionale opvang financieel te ondersteunen?

Wat betreft de Dublinclaimanten sloot de heer Rouvoet zich aan bij de vragen van de heer Middel. Hij wees er overigens nog op dat ook een uitsluitend Europese benadering niet alle problemen zal oplossen. Overigens steunde hij graag de inzet van de regering om zich in te spannen voor een zo ruim mogelijke toepassing van de Dublinovereenkomst op dit punt.

De heer Van der Staaij (SGP) sloot zich aan bij de opmerkingen en vragen van de heer Rouvoet over de positie van Iraanse bekeerlingen. Met name de vraag wat moet worden verstaan onder het «actief uitdragen van de geloofsovertuiging» is in dit verband van belang. In de beschikkingen staat terecht niet meer dat er gelegenheid is om in stilte het christelijk geloof te belijden, maar hij had de indruk dat dit argument nog wel wordt gebruikt in de redeneringen van de staatssecretaris.

Wat betreft de situatie in Angola vroeg de heer Van der Staaij wanneer het Europese overleg zal plaatsvinden en er meer duidelijkheid zal ontstaan. Verdraagt de bijzonder lange duur van het UVV-beleid zich wel met de strekking van dit beleid? Wat betreft Sierra Leone kon hij zich vinden in de beleidslijn van de staatssecretaris. Hetzelfde geldt voor de uitgangspunten die de staatssecretaris hanteert ten aanzien van het niet scheiden van gezinsleden in het kader van de uitvoering van het Dublinverdrag. Er zullen echter altijd probleemgevallen blijven en met het oog daarop is het wenselijk om op korte termijn te komen tot een eenduidige Europese uitvoering van artikel 9 van het verdrag van Dublin. Op welke termijn zal op dit punt meer kunnen worden bereikt?

De indruk bestaat dat er wat betreft de hervestiging van uitgenodigde vluchtelingen afgeweken wordt van het tot nu toe gevoerde beleid. Gaat de voorgestane beleidswijziging niet ten koste van mensen die niet op eigen krachten in Nederland terecht kunnen komen? Ook de heer Van der Staaij vroeg zich af waarom de COV niet meer de eerste opvang mag verzorgen.

Kan de staatssecretaris aangeven hoe thans de financiële aspecten van de DNA-procedure zijn geregeld? Spoort de voorgestane financieringsregeling met het tot nu toe gevoerde beleid? Als de uitkomst van de DNA-procedure negatief is, moeten betrokkenen dan voor alle kosten opdraaien?

Ten slotte sloot de heer Van der Staaij zich aan bij de vragen over de deal met de KLM. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn dat wetsontduiking wordt beloond.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris merkte op dat bij de vraag of een Iraanse bekeerling bij terugkeer gevaar loopt als criterium wordt gehanteerd of de Iraanse overheid bekend is met de bekering. Dat laatste is veelal niet het geval omdat de bekering in het algemeen plaatsvindt nadat men Iran heeft verlaten en ook omdat het niet noodzakelijk is dat bij terugkeer aan de overheid te melden. Uit de opeenvolgende ambtsberichten blijkt dat christenen in Iran zonder problemen kerkdiensten kunnen bezoeken en in familiekring hun geloof kunnen belijden. De situatie is in Nederland inderdaad anders, maar de staatssecretaris wees erop dat het vluchtelingenbeleid niet inhoudt dat iemand als vluchteling kan worden aangemerkt als er sprake is van verschillen tussen de manier waarop in het land van herkomst en in Nederland vorm en inhoud wordt gegeven aan godsdienstvrijheid. Het criterium is of men vervolgd wordt of als het onmogelijk is zijn godsdienst openlijk te belijden. In Iran kan men in de problemen komen als men bijbels verspreidt of anderszins mensen probeert te bekeren tot een ander dan het islamitisch geloof. Voetnoot 56 op pagina 31 van het ambtsbericht maakt duidelijk dat het bericht dat op de identiteitskaart het geloof moet worden vermeld, niet klopt.

Nederland is een van de grootste UNHCR-donoren en biedt relatief veel ruimte voor de opvang van uitgenodigde vluchtelingen. Het leek de staatssecretaris dat het voorziene beleid daaraan geen afbreuk doet. In 1999 zijn inderdaad nauwelijks uitgenodigde vluchtelingen opgenomen; het quotum van dat jaar wordt overgeheveld naar 2000. In contacten met de UNHCR zal Nederland uiteraard trachten de afgesproken quota in te vullen. Nu het beleid zich meer richt op individuen en gezinnen, is het de vraag of de COV, die is ingesteld op de opvang van groepen, in stand moet worden gehouden. Het COA kan zonder problemen de taak van de COV overnemen omdat het ondertussen de nodige ervaring heeft opgedaan met onder andere dagstructurering en inburgeringsactiviteiten. Het is de bedoeling dat uitgenodigde vluchtelingen relatief kort – ongeveer drie maanden – in de AZC's verblijven, waarna zij naar gemeenten worden uitgeplaatst. Ook daarom hoeft het geen probleem te zijn om uitgenodigde vluchtelingen in een centrum te plaatsen waar naast de reguliere asielzoekers ook statushouders verblijven. Het is inderdaad van groot belang dat het COA gebruik maakt van de expertise van de COV. Wat dit betreft heeft het COA de inspanningsverplichting op zich genomen om het COV-personeel over te nemen. Als na drie jaar blijkt dat de druk op de ketel te groot wordt, kan alsnog een heroverweging van het beleid plaatsvinden. De staatssecretaris wees er desgevraagd op dat er geen onomkeerbare stappen zijn gezet en dat de Kamer nog alle gelegenheid heeft zich hierover uit te spreken, ook al zijn de nodige voorbereidende maatregelen genomen. De AWB biedt overigens alle ruimte om daartegen bezwaar aan te tekenen.

Wat betreft Angola zitten de EU-landen niet op dezelfde lijn. Op zeer korte termijn zal gesproken worden over het initiatief van het Verenigd Koninkrijk. De UNHCR zal nog met een toelichting van het standpunt over Angola komen. Oorlogsgebieden laten vaak snel wisselende omstandigheden zien, hetgeen stappen in welke richting dan ook bemoeilijkt. Dat verklaart ook het feit dat er nu al zeventien maanden sprake is van een UVV-beleid. De jongste berichten duiden overigens op een verbetering van de situatie. De staatssecretaris wees er nog op dat de humanitaire situatie als zodanig geen indicator kan zijn om over te gaan tot een VVTV-beleid.

In 1999, 1998, 1997 en 1996 zijn respectievelijk aan één, één, één en zeven asielzoekers uit Sierra Leone A-statussen verleend. Voor de VTV-statussen bedragen de aantal 165, 129, 53 en 78. Uitsluitend in 1996 zijn 46 VVTV-statussen verleend. In het ambtsbericht staat dat de huidige veiligheidssituatie in Freetown volgens de UNHCR in principe toelaat dat iedere burger van Sierra Leone kan terugkeren naar de hoofdstad zonder angst voor vervolging op basis van etniciteit, politieke opinie, godsdienst of sexe. Ook de aanwezigheid van familieleden en/of vrienden in Freetown kan terugkeer vergemakkelijken. Verder vermeldt het ambtsbericht dat er bij de UNHCR geen gevallen bekend zijn van teruggekeerde mensen die werden lastig gevallen of vervolgd omdat in een ander land asiel was aangevraagd en dat de regering van Sierra Leone erop gebrand is de eigen bevolking zo snel mogelijk terug te laten keren om het land opnieuw op te bouwen. Het standpunt van het kabinet is mede hierop gebaseerd. De staatssecretaris vermocht niet in te zien hoe Nederland conform de Zwitserse handelwijze zou kunnen opereren. Hij wees er nog op dat Denemarken en Zweden twee asielzoekers uit Sierra Leone het land hebben uitgezet omdat zij een crimineel verleden hadden. Het Nederlandse uitzettingsbeleid wijkt in het algemeen niet af van dat van andere Europese landen.

De staatssecretaris was eveneens van mening dat de schrijnende situatie van de scheiding van gezinsleden bij uitzetting zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Hij zei met een zekere regelmaat aan te dringen op sluitende Europese afspraken hierover. Als Nederland unilateraal afwijkt van de nu geldende afspraken, wordt zijn onderhandelingspositie in Europees verband er niet sterker op. De staatssecretaris wees er nog op dat gescheiden uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM; er is namelijk geen sprake van schending van het gezinsleven omdat het gaat om een tijdelijke scheiding.

De DNA-proef is een uiterste middel en wordt gehanteerd als andere methoden niet werken. Nare verrassingen zijn inderdaad niet uitgesloten, maar dat risico wordt willens en wetens genomen door betrokkenen. Bij een DNA-onderzoek zijn aanzienlijke kosten in het geding en mede daarom wordt slechts een deel daarvan in rekening gebracht bij betrokkenen. De staatssecretaris wees er nog op dat dit onderzoek ander aanvullend onderzoek overbodig maakt en als zodanig de efficiency bevordert. Het zou te veel administratieve rompslomp opleveren als zou moeten worden nagegaan wie het wel en niet kan betalen. De evaluatie zal moeten leren of de 20% vooruitbetaling een drempel vormt. Als sprake is van een negatieve uitkomst is betrokkene alleen de aanbetaling kwijt.

Medio 2000 zal de Kamer worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de schijnhuwelijken. Mede naar aanleiding van opmerkingen en vragen uit de Kamer zal de projectgroep contact opnemen met de Vreemdelingendienst in Amsterdam over de zich aldaar voordoende problemen.

De staatssecretaris zei de indruk te hebben dat er geen sprake is van competentiegeschillen tussen de bij het terugkeerbeleid betrokken organisaties, in ieder geval niet in de mate waarvan in de media is gerept. Het terugkeerbeleid kon inderdaad nog niet per 1 januari jl. worden ingevoerd. Momenteel worden de puntjes op de i gezet en hij verwachtte dat zeer binnenkort het convenant kan worden afgerond. Dat betekent natuurlijk niet dat direct daarna kan worden overgegaan tot uitzetting, want betrokkenen kunnen altijd in beroep gaan.

De afspraken met de KLM doorkruisen niet het vervolgingsbeleid van het OM. Partijen beogen naleving van de regelgeving primair met een overeenkomst te regelen opdat strafrechtelijke handhaving niet aan de orde hoeft te komen. De overeenkomst laat evenwel de bevoegdheid van het OM tot strafrechtelijke handhaving onverlet. Als het OM te kennen geeft zich niets te zullen aantrekken van het convenant tussen partijen, is dat convenant van nul en generlei waarde. Het OM heeft dat echter nog niet gedaan, waarschijnlijk omdat het ook de mening is toegedaan dat het convenant bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van de strafbepalingen. De afspraak houdt onder andere in dat de overheid haar expertise ter beschikking stelt aan de KLM, opdat het bedrijf de doelstellingen kan realiseren. Als het convenant wordt uitgevoerd, levert dat voor beide partijen winst op. Als mensen een geldig plaatsbewijs hebben, kunnen zij natuurlijk altijd met de KLM mee en als zij in Nederland arriveren, zal uiteraard hun asielverzoek worden beoordeeld. Er is al met al geen sprake van strijd met het Verdrag van Genève.

Wat betreft het terugkeerbeleid ten aanzien van Iran wordt stapsgewijs voortgang geboekt. Wat betreft de Iraniërs die nog in procedure zijn, wordt ambtshalve getoetst of zij voldoen aan de nieuwe voorwaarden in het kader van het driejarenbeleid. De uitgeprocedeerden moeten een nieuwe aanvraag indienen bij de korpschef. De wijze waarop omgegaan wordt met de contra-indicatie van het verstrekken van onjuiste gegevens en/of documenten is verwerkt in de werkinstructie; met het oog op het gelijkheidsbeginsel gaat het overigens enkel om documenten die van belang zijn voor de asielaanvraag.

Nadere gedachtewisseling

De heer Kamp (VVD) was van mening dat zowel voor Angola als voor Sierra Leone geen UVV-beleid moet gelden.

Als wat betreft het terugkeerbeleid de puntjes op de i zijn gezet, zou de staatssecretaris de Kamer moeten informeren over de ins en outs van de terugkeerorganisatie. Daarbij zou hij ook moeten aangeven hoe hij uitvoering denkt te geven aan de door de Kamer bij de behandeling van de terugkeernota aangenomen moties.

De heer Dittrich (D66) zei de argumenten van de staatssecretaris met betrekking tot de COV in Apeldoorn niet overtuigend te vinden. Er is bovendien sprake van concrete beleidswijzigingen zonder dat de Kamer daarover is geïnformeerd. Hij was van mening dat Nederland ook groepsgewijs vluchtelingen moet blijven accepteren.

Ook bleef de heer Dittrich grote moeite houden met de overeenkomst die met de KLM is gesloten over ongedocumenteerden. Het lijkt er immers op dat de KLM vervolgingsbeslissingen afkoopt, hetgeen natuurlijk niet de bedoeling kan zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) was evenmin tevreden over het antwoord over de quotumvluchtelingen. Zij merkte op dat in de jaren tot 1998 relatief veel asielzoekers Nederland binnenkwamen en dat desondanks sprake was van een behoorlijke hoeveelheid uitgenodigde vluchtelingen.

De staatssecretaris heeft erop gewezen dat gescheiden uitzetting niet in strijd is met het EVRM, maar mevrouw Halsema wees erop dat in sommige gevallen sprake is van een scheiding van vijf of zes jaar aangezien de asielprocedures zo lang kunnen duren. Het leek haar dat wijziging van het Dublinverdrag niet nodig is, want het vierde lid van artikel 3 maakt afwijkingen van de beleidslijn mogelijk. Wel is wijziging nodig van de lagere regelgeving, maar dat is een kwestie van nationaal beleid.

Als de KLM wordt verplicht te controleren op geldige identiteitspapieren, wordt de grens van Nederland verplaatst naar de vliegtuigtrap van het vliegtuig. Klopt deze redenering? Als dat het geval is, is er wel degelijk strijd met het Vluchtelingenverdrag. Wat gebeurt er als de KLM wordt geconfronteerd met een asielzoeker zonder geldige documenten?

De heer De Wit (SP) kon zich niet vinden in het antwoord van de staatssecretaris over de uitgenodigde vluchtelingen. Weet het COA dat het een inspanningsverplichting heeft ten aanzien van het personeel van de COV? Zo ja, waaruit blijkt dat?

De heer Wijn (CDA) stelde vast dat de overeenkomst met de KLM wel degelijk een vorm is van gedoogbeleid. De KLM lapt de regels van de wet aan de laars en het leek hem dat een dergelijke overeenkomst de verkeerde weg is.

De heer Wijn sloot zich aan bij de vraag van de heer Kamp naar een notitie over het terugkeerbeleid, zodra wat dit betreft de puntjes op de i zijn gezet. Hij ging ervan uit dat in die notitie ook concrete doelstellingen zullen worden genoemd.

Gaan conform het beleid van andere Europese landen al Iraanse asielzoekers terug naar Iran? Ten slotte vroeg de heer Wijn of de staatssecretaris de Kamer wil informeren over het Zwitserse terugkeerbeleid ten aanzien van Somalië.

De staatssecretaris stelde zich voor in de komende asielrapportage aandacht te besteden aan het terugkeerbeleid. Wat betreft de overeenkomst met de KLM herhaalde hij dat dit de beste manier is om een bijdrage te leveren aan realisering van de gestelde doelen. Als het OM ook die opvatting is toegedaan, zijn er wat dit betreft in het geheel geen problemen. Het OM is uiteraard volstrekt vrij om de overeenkomst na te leven op de manier die hem goeddunkt. Er is geen sprake van gedoogbeleid en zo nodig wordt er vervolgd.

Ten slotte merkte de staatssecretaris op dat het COA uiteraard op de hoogte is van een inspanningsverplichting ten aanzien van het personeel van de COV.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O.P.G. Vos (VVD), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Brood (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Duijkers (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Kamp (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD) en Eurlings (CDA).

Naar boven