nr. 425
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 maart 1999
In deze brief zal ik ingaan op de vragen die door de leden van Wijmen
en Halsema zijn gesteld tijdens het Algemeen Overleg op 20 januari 1999 van
de vaste commissies voor Justitie en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(19 637, nr. 417).
Staatssecretaris Cohen van Justitie heeft tijdens het Algemeen overleg
aangegeven deze vragen aan mij te zullen voorleggen.
De heer van Wijmen constateerde dat in de brief van 23 november 1998 geen
aandacht is besteed aan het aspect van de volksgezondheid. Hij stelde naar
aanleiding daarvan de vraag: «Hoe vaak is inmiddels een beroep gedaan
op het fonds dat is gecreëerd voor zorg aan illegalen in acute noodsituaties?
Voldoet het systeem?»
Mevrouw Halsema bracht het volgende naar voren:
«De Stichting Koppeling beoordeelt of vreemdelingen in aanmerking
komen voor medische bijstand. Functioneert deze stichting al volledig? Is
in alle steden al een procedure uitgewerkt en zijn alle daarbij betrokken
medische instellingen daarvan op de hoogte? Op welke medische begeleiding
hebben zwangere vrouwen recht, ook tijdens en na de bevalling? Is al iets
bekend over de toereikendheid van de jaarlijkse subsidie van f 11 miljoen?
Is er geld over van vorig jaar? Zo ja, gaat dat dan mee naar dit jaar? Wat
gebeurt er als medio het jaar het subsidiebedrag op is? Zijn er extra potjes?»
Gelet op het feit dat de vragen van beide leden over het Koppelingsfonds
gaan, zal ik de beantwoording combineren.
Allereerst wil ik u herinneren aan de toezegging aan de Kamer dat één
jaar na de invoering van de Koppelingswet een verslag van de gang van zaken
rond het Koppelingsfonds aan de Kamer zal worden aangeboden. Hierin zullen
de door de leden opgevoerde onderwerpen zeker aan de orde komen.
In de tweede plaats wil ik naar aanleiding van de verwijzing van de heer
van Wijmen naar «zorg aan illegalen in acute noodsituaties» er
wellicht ten overvloede op wijzen dat in de Koppelingswet, na aanvaarding
van het amendement van de heer Rouvoet, uitdrukkelijk de omschrijving «medisch
noodzakelijke zorg» wordt gehanteerd. In het kamerdebat over de Koppelingswet
heb ik aangegeven dat de invulling van dit begrip ter beoordeling van de arts
of hulpverlener is. Het koppelingsfonds geeft eveneens deze ruimte aan het
begrip medisch noodzakelijke zorg bij het beoordelen van verzoeken om financiële
compensatie. Alleen voor cosmetische behandelingen en genderoperaties, die
ook van de ziektekostenverzekering van asielzoekers zijn uitgesloten, wordt
een uitzondering gemaakt.
Het uitgangspunt dat iedereen, ongeacht financiële of juridische
overwegingen, medisch noodzakelijke zorg behoort te krijgen, heeft nooit ter
discussie gestaan. Wel bereiken mij signalen dat, over de uitzondering die
in de Koppelingswet gemaakt wordt voor medisch noodzakelijke zorg, nog meer
voorlichting nodig is. Ik zal hiertoe stappen ondernemen waarover ik u in
de verslaglegging over het Koppelingsfonds zal informeren.
Het Koppelingsfonds is operationeel geworden op het moment van invoering
van de Koppelingswet. Het secretariaat wordt regelmatig benaderd door gemeentelijke
diensten, zorgverleners en zorgverlenende instellingen en particulieren over
individuele gevallen. Uitgangspunt van het Koppelingsfonds is echter dat toegankelijkheid
en kwaliteit van de zorg voor illegalen slechts op regionale schaal kan worden
bevorderd. Voor individuele gevallen kan geen financiële oplossing worden
geboden. Het Koppelingsfonds staat niet open voor declaraties van individuele
zorgverleners of particuliere personen. Wel wordt, zo mogelijk als reactie
op vragen, informatie verstrekt over initiatieven voor onverzekerdenproblematiek
in de regio. Niet het Koppelingsfonds maar de regionale samenwerkingsverbanden
beoordelen of de voor vergoeding voorgedragen kosten daadwerkelijk zijn gemaakt
voor de medische zorg aan illegalen. Het Koppelingsfonds toetst globaal.
In 1998 hebben 12 regionale samenwerkingsverbanden een uitkering van het
Fonds ontvangen. Het ministerie van VWS verleent de stichting Koppeling jaarlijks
een subsidie aan de hand van de door het Koppelingsfonds ingediende lijst
met aanvragen van regionale samenwerkingsverbanden. Het budget dat hiervoor
op de rijksbegroting beschikbaar is bedraagt f 11 mln. Het Fonds mag
bedragen die na toetsing en afrekening terugvloeien behouden. Het Fonds streeft
er naar om vóór 1 april een subsidieverzoek met een lijst van
aanvragen voor 1999 te overleggen.
Mede omdat er nog sprake is van een aanloopfase blijven de aangevraagde
bedragen nog ruim binnen het beschikbare budget. Mocht het budget van f 11
mln in de toekomst structureel te krap blijken dan zal dit probleem in het
kader van de rijksfinanciën moeten worden bezien.
In deze aanloopfase die naar verwachting twee tot drie jaar zal duren
moet het Koppelingsfonds uniforme beoordelingscriteria ontwikkelen om de beschikbare
middelen objectief, zorgvuldig en evenredig te kunnen toedelen. Ook de regio's
hebben tijd nodig om zich te organiseren en om de problematiek in kaart te
brengen.
Vooralsnog oordeel ik positief over de werking van het Fonds. Met name
de stimulans voor de samenwerking tussen diverse beroepsgroepen en de versterking
van de schakels in de zorgketen, die het gevolg is van de regionale benadering
van het Fonds spreken mij aan. Er is gekozen voor een pragmatische benadering
waarbij ervan wordt uitgegaan dat regio's met een grote illegalenproblematiek
snel een samenwerkingsverband zullen oprichten. De GGD'en vervullen hierbij
in het algemeen een voortrekkersrol. Ik acht het aannemelijk dat
het aantal individuele schrijnende gevallen dat zich nu nog voordoet sterk
zal afnemen naarmate het aantal regionale initiatieven toeneemt. Over het
antwoord op de vraag of dit systeem nu echt voldoet of nog aanpassing behoeft
wil ik mij in het kader van de evaluatie nader beraden.
Over de specifieke vraag naar de medische zorg rond de geboorte wil ik
het volgende opmerken. Het Koppelingsfonds beschouwt deze zorg terecht als
medisch noodzakelijke zorg waarvoor binnen de criteria van het Fonds financiële
compensatie kan worden aangevraagd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers