19 637
Vluchtelingenbeleid

26 210
Minderhedenbeleid

nr. 423
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 maart 1999

De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 11 februari 1999 overleg gevoerd met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid over:

– het werkplan gefaciliteerde terugkeer van remigranten;

– de brief van 5 februari 1999 inzake gefaciliteerde terugkeer van remigranten.

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Verburg (CDA) was enthousiast over het werkplan en had daarover een paar vriendelijke opmerkingen willen maken. Haar enthousiasme was echter getemperd door de brief van de ministers Herfkens en Van Boxtel van 5 februari jl. waarin afstand wordt genomen van de inzet die in het werkplan is verwoord. Daarmee gaf de regering een uitleg aan de motie-Dijksma c.a. die de CDA-fractie niet kan onderschrijven. Kunnen de VVD en D66 zich vinden in de exegese van deze motie? Mevrouw Verburg kon zich niet aan de indruk onttrekken dat minister Herfkens deze motie voor haar karretje spant.

Zij benadrukte dat in de brief niet alleen afstand wordt genomen van het werkplan, maar ook van afspraken in het regeerakkoord en stelde dat de brief bovendien een groot aantal onduidelijkheden bevat. Kunnen de bewindslieden duidelijk maken wat hun bedoeling is met deze brief? Indien minister Herfkens zich distantieert van het regeerakkoord, waarom dan juist op dit punt? Zou het niet veel meer voor de hand liggen dat de minister in het geweer komt tegen de openeinderegeling met betrekking tot de opvang van asielzoekers uit derdewereldlanden in het eerste jaar van hun verblijf?

Wordt de visie met betrekking tot de kernkeuze voor het afwijken van het regeerakkoord gedeeld door het hele kabinet? Zo ja, wat is daarvan de onderbouwing? Wordt daarmee het paard niet achter de wagen gespannen? Succesvolle, vrijwillige remigratie met sociaal-economische integratie als aandachtspunt is van essentiële betekenis voor remigranten. Waarom heeft minister Van Boxtel deze brief medeondertekend? Wat is de relevantie van zijn handtekening onder deze brief? Welke mogelijkheden ziet hij op grond van deze brief om vrijwillige, gefaciliteerde remigratieprojecten alsnog tot een succes te maken? Past deze ondertekening in de categorie «ho, stop, ik ga alles anders doen»?

Mevrouw Verburg verwees naar het kernhoofdstuk van het regeerakkoord over internationaal beleid en defensie, waarin is vermeld dat de mogelijkheden voor gefaciliteerde terugkeer zullen worden uitgebreid en dat gelden van Ontwikkelingssamenwerking hiervoor zullen worden aangewend. Of het hierbij alleen gaat over uitgeprocedeerde asielzoekers vernam zij graag van de regering.

Zij wilde graag weten wanneer de minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft besloten zich terug te trekken van de inzet die gepleegd wordt met het werkplan. Zij vond dat de vraag naar de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid zich opdringt.

Ten slotte vroeg mevrouw Verburg hoe de inhoud van de brief moet worden gezien in relatie met het Europese traject. Er is een pijleroverstijgende taskforce die zich buigt over het vraagstuk van migratie en zij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat met deze brief een verkeerd signaal wordt gegeven in het kader van een gezamenlijke Europese aanpak.

De heer Apostolou (PvdA) merkte op dat zijn fractie al in oktober jl. heeft gevraagd om een actualisering van het werkplan van april 1998 en was teleurgesteld over de late en ook korte reactie, die bovendien misverstanden heeft opgeroepen. Zo had hij vernomen van het Nederlands migratie instituut (NMI) dat remigranten met een uitkering vrezen straks hun uitkering te verliezen. Hij hoopte dat de regering in dit overleg duidelijkheid zou scheppen, opdat dergelijke misverstanden niet meer mogelijk zijn.

Hij stelde dat zijn fractie in grote lijnen positief staat tegenover het werkplan. In het debat over de Remigratiewet is gesproken over de organisaties die de wet gaan uitvoeren. Op dit moment zijn een aantal organisaties bezig met remigratieachtige activiteiten. Destijds is gesteld dat het particulier initiatief veel meer gebundeld zou moeten worden. Wat is de stand van zaken? Worden pogingen ondernomen om die bundeling tot stand te brengen?

De wijze waarop de integrale aanpak van het migratievraagstuk in het werkplan aan de orde komt, sprak hem zeer aan. Het initiatief van het kabinet inzake een integrale aanpak van dit vraagstuk in Europees verband had zijn volledige instemming en steun. Terecht was in het werkplan geformuleerd dat migranten die in Nederland verblijven de aandacht van de overheid verdienen om humanitaire en ontwikkelingssamenwerkingsrelevante redenen. Daarom was hij van oordeel dat Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking bij het migratievraagstuk betrokken moet blijven.

De coördinatie en de eenheid moesten naar de mening van de heer Apostolou vergroot worden. Er is sprake van een werkplan van twee departementen. Ooit is een werkplan verschenen van het ministerie van Justitie over ontwikkelingssamenwerking. Hij spoorde het kabinet aan te komen tot een zo groot mogelijke integrale aanpak, vooral omdat zulks ook van Europa wordt gevraagd.

Wat de samenwerking met het particulier initiatief betreft, vond hij de structuur niet juist ten behoeve van migranten die terug willen keren naar hun land van herkomst en die vragen om ondersteuning in de zin van gerichte training, vakopleiding of het opzetten van een onderneming. Bij veel migranten leeft het idee een gezamenlijk project op te zetten dat hun en hun gemeenschap ten goede komt. Dergelijke initiatieven worden op dit moment onvoldoende gehonoreerd. Hij vond het verbazingwekkend dat het potentieel aan talent onder de migranten in Nederland onbenut blijft als het gaat om hun activiteiten in het land van herkomst. Daarom pleitte hij voor een verandering van beleid, waarvan de nota Migratie en ontwikkeling een begin vormt. Zodra de overheid het startsein voor een veranderingsprogramma geeft, zullen meer wegen opengaan voor samenwerking tussen migranten en bijvoorbeeld het midden-en kleinbedrijf en wellicht ook medefinancieringsorganisaties. Daarnaast kunnen migranten inspelen op initiatieven van de EU. Belangrijk is dat Ontwikkelingssamenwerking daarvoor een organisatiestructuur biedt, waarbij migranten met hun initiatieven terecht kunnen. Hoe denkt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking dit idee nader vorm te geven?

De heer Apostolou vroeg zich af of in de verschillende landen van herkomst projectbureaus moeten worden opgezet of dat volstaan zou kunnen worden met het zoeken van aansluiting bij bestaande organisaties waar remigranten terecht kunnen. Hij was het eens met het sluiten van het bureau in Angola, omdat dit niet goed functioneert en te duur is, maar hij pleitte voor handhaving van de niet zo dure stichting in Marokko die steun geeft aan remigranten. Als criteria daarbij wilde hij aanhouden: efficiëntie wat de uitgaven betreft, geen doublures en het bieden van praktische hulp. Behoefte bestaat aan een goed werkende structuur.

In de brief van 5 februari jl. wordt vermeld dat ten aanzien van de in het werkplan gefaciliteerde terugkeer van remigranten voorgestelde OS-bijdrage geen mogelijkheden bestaan voor steunverlening, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor erkende vluchtelingen en asielgerechtigden. Welk bedrag wil de minister voor Ontwikkelingssamenwerking beschikbaar stellen voor terugkeer van vluchtelingen en asielzoekers? Wat is het verband tussen de ondersteuning van dit programma en de keuze van landen? Is het mogelijk dit programma te steunen en te kiezen voor landen waaraan prioriteit zal worden gegeven? Volgens de heer Apostolou was het niet mogelijk te stellen dat de in het plan voorgestelde OS-activiteiten op grond van door de Kamer ondersteund beleid niet meer kunnen worden gefinancierd en tevens te stellen dat een uitzondering wordt gemaakt voor erkende vluchtelingen en asielgerechtigden.

Hij merkte op dat het voorstel om pilotprojecten te starten voor Marokkanen en Ghanezen tot uitdrukking brengt dat voorzichtigheid bij remigratie geboden is. De PvdA-fractie was terughoudend terzake van het aanspreken van de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking voor activiteiten die niet tot de kerntaken van het beleid horen. Programma's die te maken hebben met ondernemerschap en werkgelegenheid bestaan al. Zouden die er niet in kunnen passen? Waarom kunnen Nederlandse ondernemingen hiervan gebruik maken en ondernemingen die voortkomen uit migrantengroeperingen niet? Natuurlijk mag geen openeinderegeling totstandkomen. Aansluiting zou gezocht kunnen worden bij bestaande initiatieven, zoals het initiatief van de ILO in het noorden van Marokko.

Wanneer bij Buitenlandse Zaken een duidelijk adres wordt gecreëerd voor ondernemende migranten die in hun land van herkomst economische activiteiten willen ontwikkelen, kunnen Economische Zaken en de EU aangesproken worden om gelden daarvoor in te zetten. Die gelden hoeven niet per se van Ontwikkelingssamenwerking te komen.

Ten slotte was hij van mening dat de betrokkenheid van Ontwikkelingssamenwerking bij de uitvoering van het werkplan in grote lijnen gehandhaafd moet worden.

De heer Rijpstra (VVD) was de brief van 5 februari jl. niet meegevallen en vroeg om een verduidelijking. Voor zijn fractie was een kernbegrip van remigratie het bieden van perspectief aan mensen die willen terugkeren naar het land van herkomst: perspectief voor jongeren op een nieuw bestaan, waarbij gedacht kan worden aan het opzetten van een bedrijf; perspectief voor ouderen om terug te keren naar hun familie en het gebied waar hun wortels liggen. De VVD-fractie steunde het kabinetsbeleid inzake remigratie en het werkplan. In de nota Migratie en ontwikkeling wordt de bereidheid uitgesproken van Ontwikkelingssamenwerking om onder voorwaarden ontwikkelingsgelden beschikbaar te stellen voor de vrijwillige terugkeer van in Nederland verblijvende personen van buitenlandse afkomst. Daarbij worden drie categorieën onderscheiden: 1. statushouders, d.w.z. personen die een verblijfsvergunning hebben; 2. afgewezen asielzoekers die vrijwillig willen terugkeren; 3. andere, niet toegelaten migranten, zoals illegalen of niet rechtmatig hier verblijvenden die vrijwillig willen terugkeren.

In de brief van april 1998 van de toenmalige verantwoordelijke ministers Pronk en Dijkstal staat welke kosten bij remigratie door welk departement gedragen zullen worden. Voor Ontwikkelingssamenwerking zijn dat bepaalde kosten, verbonden aan herintegratie in het land van herkomst, voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de kosten, verbonden aan voorbereiding, informatie en begeleiding in Nederland, en voor Justitie de kosten, verbonden aan voorbereiding, informatie en begeleiding in Nederland met betrekking tot afgewezen asielzoekers.

Hij vroeg op welke wijze vorm wordt gegeven aan de interdepartementale aanpak en de integrale benadering die zijn beoogd. Wat is de werkwijze? Hoe verloopt de samenwerking, ook met het Terugkeerbureau IOM, het Knooppunt vrijwillige terugkeer en dergelijke? De resultaten van de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers (negen) stemde hem somber, gezien de hoeveelheid financiële middelen en menskracht die daarin is geïnvesteerd. Wat moet er verder gebeuren? Blijven wij onze aandacht, personele inzet en financiële middelen richten op de eerder uitgekozen landen of richten wij ons op landen waarin wellicht meer en betere resultaten te behalen vallen?

Als er weinig mensen remigreren, zijn de overheadkosten zeer hoog. Bestaat er een exact inzicht in de gelden die besteed worden aan remigratie? Is geld overgebleven van wat beschikbaar is gesteld door de verschillende departementen?

Uit de brief van 5 februari jl. bleek de heer Rijpstra dat het regeerakkoord op het punt van de vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers niet ter discussie staat. Hoe staat het met de terug- en overnameovereenkomsten die met ontwikkelingslanden zijn gesloten? Om hoeveel landen gaat het daarbij?

Verder bleek hem uit deze brief dat er geen geld meer beschikbaar is voor de terugkeer van remigranten. Dit houdt in dat er geen geld meer is voor beroepsgerichte scholing in Nederland en voor financiering van activiteiten, gericht op de eerste opvang in het land van herkomst. Hoe is dit mogelijk? Hij was van mening dat de motie-Dijksma c.a. niet strookte met de argumentatie van minister Herfkens.

Voor zijn fractie was een heel belangrijk uitgangspunt dat, zolang er een ontwikkelingsrelatie is met bepaalde landen, de regeling die is verwoord in het werkplan moet blijven gelden.

Voor Suriname gelden in feite geen terugkeerprojecten, maar is wel geld beschikbaar. Waarom zouden terugkeerprojecten niet via de NGO's kunnen lopen? Zijn ten aanzien van Turkije al vorderingen te melden? Op de Antillen en Aruba blijkt wel degelijk werkgelegenheid te kunnen worden gevonden, ook voor jongeren die zich nu in Nederland bevinden. Naar de mening van de VVD-fractie zou hun terugkeer gestimuleerd moeten worden. Is minister Van Boxtel bereid, in samenspraak met staatssecretaris De Vries te bezien of remigratie van Antillianen en Arubanen begeleid en gestimuleerd kan worden? Op welke wijze zal het kabinet de Kamer rapporteren over het vraagstuk van de remigratie?

De heer Ter Veer (D66) onderschreef het werkplan remigratie en wilde zich voornamelijk bezighouden met de brief van 5 februari jl. Hij was het van harte eens met wat onder dit onderwerp in het regeerakkoord staat en met de gedachten die minister Herfkens terzake heeft ontvouwd. Een van de voornaamste gedachten was dat het aantal landen waarmee een bilaterale relatie wordt onderhouden, zal worden verminderd. Bij de begrotingsbehandeling is gesproken over de mogelijkheid om in landen waarmee de bilaterale relatie zou worden verbroken medefinancieringsorganisaties in te schakelen. Hij had er echter nooit aan getwijfeld dat deze discussie ondergeschikt is aan wat in het regeerakkoord terzake is vastgelegd. Daarom ontging hem de portee van de mededeling in bedoelde brief, luidende: «De in het werkplan voorgestelde OS-activiteiten kunnen echter op grond van nieuw door uw Kamer ondersteund beleid niet meer worden gefinancierd.» en vroeg hij om verduidelijking.

De heer Rabbae (GroenLinks) stelde dat in het werkplan sprake is van een duidelijke betrokkenheid van Ontwikkelingssamenwerking, waarbij drie criteria aan de orde zijn, terwijl de brief dit als het ware ten grave draagt. Dat kan niet. Het is óf het een óf het ander. De migrantenorganisaties voelen zich op het verkeerde been gezet en twijfelen aan de geloofwaardigheid van de regering. Hij verzocht de bewindslieden het werkplan en de brief zodanig te laten sporen dat een sluitende aanpak mogelijk is.

Verheugd was de heer Rabbae over de aanpak ten behoeve van remigranten, asielzoekers en illegalen. Hij kende geen enkel ander land dat betrokkenen perspectief biedt in het land van herkomst. Als zij echter daar geen kans op een menswaardig bestaan hebben, is er sprake van een slechts op papier opgelost probleem. Hij vroeg de bewindslieden daaraan grote aandacht te schenken.

Het antwoord van de regering

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking kon zich voorstellen dat de brief wat misverstanden had opgeroepen en bood hiervoor haar excuses aan. Zij onderlijnde dat zij invulling geeft aan het regeerakkoord op dit punt. Daarin is sprake van het faciliëren van terugkeer van asielzoekers en daarmee ging zij enthousiast door, maar zij wees erop dat de aan de orde zijnde brief en het debat van vandaag niet gaan over de remigratie van legaal in Nederland aanwezige personen naar landen, waarbij geen sprake is van een asielzoekersverleden. Het debat van vandaag gaat over de problematiek van bijvoorbeeld Turken, Marokkanen en Surinamers. Zij deelde mee dat de Kamer uiterlijk medio mei a.s. een aantal stukken ontvangt van staatssecretaris Cohen en haar op grond waarvan zij aangesproken kan worden op haar intenties met betrekking tot de uitvoering van het regeerakkoord op dit punt. Zij wees erop dat de brief van 3 april 1998 geschreven was voor het totstandkomen van het regeerakkoord van het nieuwe kabinet en dat daarin geen getallen staan, maar slechts een voornemen is opgenomen.

Mevrouw Verburg (CDA) herinnerde eraan dat de begroting van Buitenlandse Zaken, waarin een en ander is opgenomen, eind vorig jaar is aanvaard door de Kamer en ging ervan uit dat deze begroting, alsmede de begrotingsvoornemens uitgevoerd worden. Daarin staat onder meer dat er nog voor het eind van het jaar een begroting over dit onderwerp zou komen. Die toezegging is niet nagekomen.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking stelde dat het debat hierover twee maanden vertraging heeft opgelopen en dat nooit harde toezeggingen zijn gedaan.

Zij wees erop dat Intent geen remigratieprogramma is, maar een investeringsbevorderingsprogramma en dat het debat van vandaag daarover ook niet handelt. Afgesproken is dat dit programma geëvalueerd wordt en dat met de uitvoering zal worden doorgegaan. Het zal onderdeel vormen van een discussie tussen regering en Kamer later dit jaar over het investeringsbevorderingsinstrumentarium van Ontwikkelingssamenwerking.

De in het werkplan en de memorie van toelichting op de Remigratiewet gedane toezeggingen hebben betrekking op pilotprojecten waarbij een aantal heel duidelijke voorwaarden gelden. Het moet gaan om herkomstlanden waarmee de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking een relatie heeft, om projecten die zijn ingebed in het ontwikkelingsbeleid en om projecten die tegemoet komen aan de behoeften van de lokale bevolking. In het advies van de Raad van State wordt opgemerkt dat dit geen verplichtingen betreft. De minister wees erop dat al voor de totstandkoming van het regeerakkoord dergelijke teksten hebben gestaan in documenten die de Kamer hebben bereikt. In het regeerakkoord zijn vervolgens duidelijke passages opgenomen inzake een efficiencyoperatie bij Buitenlandse Zaken aan de hand waarvan de omvang van posten in het buitenland wordt teruggebracht, bezuinigingen worden doorgevoerd op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking en Ontwikkelingssamenwerking meer wordt gefocust op armoedebestrijding. Door de minister was het laatste uitgelegd als het zich nu moeten focussen op core business en door de Kamer was dit onderschreven. Vervolgens is afgesproken dat de bilaterale relaties zouden worden teruggebracht tot een beperkt aantal landen. Volstrekt duidelijk was dat, gezien de criteria die door de Kamer zijn geaccordeerd en die betrekking hebben op de mate van armoede, goed bestuur en goed beleid, landen als Turkije, Marokko en Suriname niet in aanmerking komen voor een structurele bilaterale relatie.

Een bijkomend probleem was dat iets niet onder de norm van 0,8% ODA, internationaal gedefinieerd, kan worden gebracht als dat rechtstreeks ten goede komt aan individuen in ontwikkelingslanden. Voor één remigrant moet derhalve een project worden opgezet, waarvan honderden mensen in de omgeving waar betrokkene naar terugkeert kunnen profiteren. Dat geeft een gigantische overhead en zou weinig kosteneffectief zijn.

Zij wilde van harte invulling geven aan de definities, die zijn vermeld in het regeerakkoord. Het UNHCR heeft terugkeerprogramma's in de groep landen, gedefinieerd in het regeerakkoord, maar niet in landen als Marokko en Turkije. Zij zou nagaan wat in Europees verband voor de laatste landen zou kunnen worden gedaan. Wellicht zou aangesloten kunnen worden bij een werkgelegenheidsprogramma van de ILO in Marokko. Het inzetten van het multilaterale instrumentarium dat geen negatief effect heeft op de efficiencyoperatie en op de uitvoering van de motie-Dijksma vond zij geen enkel probleem. Waar zij tegen was, is het inzetten van iets wat potentieel kan ontaarden in een bilaterale relatie.

De heer Rijpstra (VVD) stelde dat in de brief wordt vermeld dat er geen mogelijkheden voor steunverlening zijn ten aanzien van de in het werkplan gefaciliteerde terugkeer van remigranten met uitzondering van erkende vluchtelingen en asielgerechtigden. Daarmee wordt afstand genomen van hetgeen in het werkplan staat. Had daar niet moeten staan: statushouders en asielgerechtigden? Dat zou namelijk corresponderen met het werkplan, het uitgangspunt.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking merkte op dat in het regeerakkoord sprake is van afgewezen asielzoekers. In het werkplan wordt gesproken over statushouders, maar dat deed zij niet meer. Uitgangspunt voor haar was wat is vermeld in het regeerakkoord, hetgeen geschreven is na het werkplan. Haar voorganger was bereid, bilaterale relaties aan te gaan met een groot aantal landen. Zij wilde, gegeven de beperkingen in het regeerakkoord en gesteund door de Kamer, het aantal terugbrengen.

Ten aanzien van de zinsnede in het regeerakkoord over het uitbreiden van de mogelijkheden van gefaciliteerde terugkeer merkte de minister op dat zij met staatssecretaris Cohen een brief in voorbereiding had, welke brief de Kamer over een paar weken bereikt. Zij vond het niet correct daarop vooruit te lopen. Wel merkte zij op dat de gefaciliteerde terugkeer van statushouders niet meer onder haar departement valt. Zij onderschreef het werkplan voor minstens 80% en zocht een methode om de rest ook uit te voeren, maar dan niet in de sfeer van bilaterale contacten. Overigens achtte zij de kans om multilaterale kanalen te vinden in landen als Marokko en Turkije aanzienlijk minder groot dan in landen als Bosnië, Afghanistan en Angola.

Wat Suriname betreft, was er sprake van verdragsmiddelen. Die kunnen alleen worden uitgegeven in overleg met de regering van Suriname en er vindt geen overleg met die regering plaats.

Aangezien het schrappen van honderden FTE's aan de orde was, wilde zij niet toezeggen dat bezien zou worden of het opzetten van een nieuwe organisatiestructuur waar migranten met hun initiatieven terecht kunnen tot de mogelijkheden behoort.

De minister benadrukte dat de les van dertig jaar ontwikkelingssamenwerking is dat het als donorland buiten regeringen in ontwikkelingslanden om enclaves creëren nergens toe leidt.

De minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleidmerkte op dat de zinsnede «ho, stop, ik ga alles anders doen» geïnterpreteerd moet worden binnen de marges die het regeerakkoord biedt. Ontwikkelingssamenwerking zag zich geconfronteerd met een taakopdracht en hij had in bilaterale contacten niets anders gezegd dan: dit kan her en der consequenties hebben en daar moet op gereageerd worden. Voor de rest hield hij zich bezig met de activiteiten die overeind blijven en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regarderen, waarbij vooral moet worden gedacht aan in het kader van de Remigratiewet gemaakte afspraken met het NMI en de SVB. Hij achtte het niet verstandig, met alle betrokken particuliere organisaties aparte afspraken te maken, maar ging gesprekken daarmee niet uit de weg. Duidelijk was dat hij een taakstelling heeft op grond van de Remigratiewet en het werkplan. Zijn doelgroep was weliswaar gedefinieerd in het werkplan, maar zou naar de mening van het kabinet wat anders ingevuld moeten worden. De vraag of de Kamer daarmee instemt, ligt nu op tafel.

Hij was bereid te bezien in hoeverre remigratie van Antillianen en Arubanen gestimuleerd en begeleid zou kunnen worden, maar wees erop dat de regering hierbij afhankelijk is van de medewerking van de regeringen van de Antillen en Aruba. Hij zou staatssecretaris De Vries vragen dit op de agenda te plaatsen van de besprekingen met deze regeringen en wilde, als hierover overeenstemming bestond, graag nagaan hoe een en ander vorm kon worden gegeven.

Hij onderlijnde dat over de coördinatie in brede zin heldere teksten in het werkplan staan en dat, zodra de onderhavige discussie zou zijn afgerond, duidelijk is op welke titel die coördinatie verder vorm wordt gegeven.

Gedachtewisseling in tweede termijn

Mevrouw Verburg (CDA) vond de beantwoording duidelijk, maar niet bevredigend. Zij zou met de andere commissie bespreken of een voortgezet algemeen overleg moet worden gehouden.

De heer Apostolou (PvdA) begreep dat het werkplan voor minstens 80% wordt uitgevoerd en vroeg om een brief van het kabinet waarin wordt aangegeven op welke punten van dat plan afstand wordt genomen.

Gesteld was dat statushouders niet onder het werkplan vallen. Dit betekent dat zoiets ook geldt voor vluchtelingen en dat was volgens hem niet mogelijk. Hij wilde hierover graag volledige duidelijkheid.

De heer Rijpstra (VVD) was van mening dat er sprake is van een grote beleidswijziging ten opzichte van wat in april vorig jaar op papier is gezet en vond het niet juist dat dit op twee A-viertjes aan de Kamer was meegedeeld. Hij had de indruk dat de coördinatie van het ontwikkelingsbeleid niet meer ligt bij Ontwikkelingssamenwerking. De nota van minister Herfkens en staatssecretaris Cohen die de Kamer op korte termijn ontvangt, gaat over uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen, hetgeen maar een klein deeltje van de problematiek omvat. Per slot van rekening zijn de afgelopen jaren maar negen personen teruggegaan. Hij wees erop dat grote kennis aanwezig is bij Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking over de landen van remigratie. Naar zijn mening was er sprake van een compleet nieuwe beleidslijn. Hij vroeg het kabinet uiteen te zetten wat de taakstelling is, welk budget beschikbaar is en wie zorgt voor de coördinatie.

Naar het oordeel van de heer Rijpstra werd de ODA-norm van 0,8% niet aangetast zolang er sprake is van hervestiging in landen die een DAC-status hebben en zolang er sprake is van hervestiging in het kader van ontwikkelingsprojecten van statushouders en vluchtelingen.

De heer Ter Veer (D66) vond de gang van zaken onbevredigend. Om te voorkomen dat met andere bewindslieden over hiermee nauw verbonden onderwerpen apart wordt gesproken, pleitte hij voor het krijgen van een nieuwe brief van het kabinet, ondertekend door alle betrokken bewindslieden, waarin duidelijk de hele situatie uiteen wordt gezet. Hij wees erop dat in de vorige kabinetsperiode een herijking van het buitenlands beleid heeft plaatsgevonden en dat dit bij uitstek een onderwerp is dat daarbij hoort.

De heer Rabbae (GroenLinks) onderschreef het belang van zo'n brief, waarin onder meer aan de orde zou moeten komen om welke groepen het gaat en wat een bilaterale relatie precies inhoudt.

Hij vroeg minister Herfkens aan te geven, als zij van mening is dat alternatieve middelen gegenereerd moeten worden, welke kans er is dat die er komen.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking was graag bereid een en ander op papier te zetten en aan de Kamer te doen toekomen.

Voorzover de herijking van het buitenlandse beleid onder het vorige kabinet onder meer de bedoeling had om in alle betrokken landen mensen en middelen in te zetten dan was zoiets blijkens het huidige regeerakkoord en de daarin aangegeven efficiencyoperatie niet meer mogelijk. Om die reden was zij de discussie met de Kamer aangegaan over de vraag: waar focussen wij op nu de spoeling dunner wordt? Uit het regeerakkoord blijkt overigens volstrekt duidelijk dat het zich moeten concentreren op arme landen die een goed bestuur hebben en een goed beleid voeren niet alleen uit de koker komt van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Zij was het ermee eens dat het in dit kader gaat om het zich opnieuw vestigen van remigranten in DAC-landen, ingekaderd in ontwikkelingsprojecten.

De minister stelde dat de MFO's geen extra geld krijgen, omdat de begroting zoiets niet toelaat. Wel was zij bereid, in de multilaterale sfeer naar andere middelen te zoeken.

De minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleidzei dat in het nieuwe stuk zo goed mogelijk zal worden aangegeven wat de verschillen zijn tussen hetgeen nu voor ogen staat en hetgeen in het werkplan staat en wat daarvan de effecten zijn. Op voorhand gaf hij al aan dat het wegvallen van een gedeeltelijke ondersteuning van de kant van Ontwikkelingssamenwerking niet op een andere wijze gecompenseerd zal worden. Hij beschikte over geld voor het remigratiegedeelte, voortvloeiende uit de Remigratiewet, niet voor iets anders.

De voorzitter vroeg op welke termijn de Kamer de nieuwe brief tegemoet kan zien.

De minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid merkte op dat de Kamer over veertien dagen die brief kan verwachten.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

De Boer

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP) en Balemans (VVD).

Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP) en Essers (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (GPV), Apostolou (PvdA), Van Gijzel (PvdA), Voorhoeve (VVD), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), M.B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), De Boer (PvdA), voorzitter, Van der Knaap (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA) en Wilders (VVD).

Plv. leden: Dijkstal (VVD), Bolkestein (VVD), De Graaf (D66), Van 't Riet (D66), Rouvoet (RPF), Belinfante (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Patijn (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Zijlstra (PvdA), Eurlings (CDA), Cherribi (VVD), De Haan (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van Bommel (SP), Harrewijn (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Remak (VVD), Albayrak (PvdA), Van Oven (PvdA), Van den Akker (CDA), Leers (CDA), Vendrik (GroenLinks), Feenstra (PvdA) en Balemans (VVD).

Naar boven