19 637 Vreemdelingenbeleid

36 045 Situatie in Oekraïne

Nr. 3238 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 april 2024

Zojuist heb ik een brief aan alle gemeenten verzonden inzake de derdelanders uit Oekraïne. In deze brief informeer ik gemeenten over de beëindiging van de opvang van derdelanders uit Oekraïne waarvan de tijdelijke bescherming onder de Richtlijn tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 van rechtswege is geëindigd. De brief gaat onder meer in op de ontstane situatie vanwege de verschillende rechtbankuitspraken en op de handelingsperspectieven van gemeenten.

Op 17 januari jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de rechtmatigheid van de beëindiging van de tijdelijke bescherming onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (hierna: RTB) van derdelanders met tijdelijk verblijf in Oekraïne. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat de tijdelijke bescherming van rechtswege is geëindigd op 4 maart 2024. De IND heeft naar aanleiding van deze uitspraak nieuwe terugkeerbesluiten genomen. Meerdere derdelanders zijn hiertegen in beroep gegaan. Daarnaast hebben derdelanders voorlopige voorzieningen (hierna: vovo’s) gevraagd bij rechtbanken in afwachting van hun beroepszaak. Verschillende rechtbanken hebben voorlopige voorzieningen getroffen en inmiddels zijn er ook verschillende uitspraken in beroep gedaan, zowel in lijn met, als niet in lijn met de Afdelingsuitspraak. Daarnaast heeft de rechtbank Amsterdam op 29 maart jl. prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU).

Op dinsdagvond 2 april heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling zes voorlopige voorzieningen getroffen in hoger beroep zaken van derdelanders met tijdelijk verblijf in Oekraïne. De Afdeling oordeelt dat deze zes derdelanders in afwachting van de antwoorden van het HvJEU, en daarmee in afwachting van de behandeling van het hoger beroep, in Nederland mogen blijven en dat zij moeten worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming onder de RTB nog op hen van toepassing is en daarmee ook recht op opvang. Deze uitspraken ziet op de zes individuele zaken en dit betekent niet dat andere derdelanders ook onder dit oordeel vallen.

Ik had gehoopt dat er na het oordeel van de Afdeling van 17 januari jl. duidelijkheid zou zijn en zou blijven voor alle betrokkenen. Helaas is dit vanwege de verschillende rechtbankuitspraken, alsmede de uitspraken van de voorzieningenrechter van de Afdeling, nu niet het geval. Dit leidt ook voor gemeenten tot onduidelijke situaties. Dat betreur ik. Via deze brief neem ik u mee in de ontstane situatie en de handelingsperspectieven

Ingezette lijn blijft gehandhaafd

De reeds ingezette en gecommuniceerde lijn voor beëindiging van de opvang en voorzieningen richting 2 april 2024 blijft onveranderd. Ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van dinsdagavond brengt daar geen verandering in. Dat betekent dat gemeenten door kunnen gaan met het beëindigen van de opvang en het stopzetten van andere voorzieningen zoals leefgeld per 2 april. Dit geldt niet op het moment dat een rechtbank ten aanzien van een individuele derdelander anders heeft geoordeeld in beroep of wanneer een derdelander een toegewezen voorlopige voorziening of ordemaatregel heeft in afwachting van de (hoger) beroepszaak. Bij een toegewezen voorlopige voorziening (of ordemaatregel) geldt dat totdat er uitspraak is gedaan in hoger beroep door de Afdeling of beroep bij de rechtbank deze derdelander recht behoudt op opvang en voorzieningen als onder de RTB.

De IND werkt er hard aan om alles juist in de systemen te krijgen, maar het verwerkingsproces bij de IND duurt een aantal dagen. Vanaf 22 april a.s. zal de IND de systemen weer op orde hebben. Indien er kort voor of na 22 april nog nieuwe rechtsmiddelen zijn ingediend, is dit nog niet gelijk zichtbaar op 22 april voor gemeenten. Dit komt omdat er 3 tot 5 dagen zit tussen de aanpassing en de daadwerkelijke verwerking in de systemen. Voor die tijd kunnen gemeenten al wel starten met het beëindigen van de opvang, maar mogelijk dat dit dan gebeurt op basis van informatie die niet up-to-date is. Hierbij kan een derdelander zelf aantonen of hij in het bezit is van een toegewezen vovo (al dan niet na ruggespraak met zijn gemachtigde). Gemeenten kunnen telefonisch contact opnemen wanneer de derdelander iets anders aangeeft dan op dat moment voor hen zichtbaar is in het BRP.

Gemeenten die conform de instructie van het ministerie de opvang van derdelanders vanaf 2 april hebben beëindigd, hebben dit rechtmatig en juist gedaan volgens de handelingsperspectieven die we daarvoor ook gedeeld hadden. Deze derdelanders verbleven vanaf dat moment onrechtmatig in de opvang en in Nederland en zijn dus ook legitiem uit de opvang gezet en dienen daarmee Nederland te verlaten. Als na uitzetting alsnog een vovo is toegekend aan deze groep, dan hebben zij opnieuw recht op opvang. Dit betekent niet dat zij recht hebben op dezelfde opvangplek als waar zij eerder verbleven.

Financiering

Omdat voor gemeenten niet in alle gevallen direct duidelijk is wat de verblijfsrechtelijke situatie is van een derdelander, zullen de kosten voor opvang van deze groep worden vergoed tot en met mei 2024 – ook indien zij daar onrechtmatig verblijven.

Tot slot

De ontstane situatie vraagt wederom inspanningen van gemeenten en betrokken medewerkers. Voor de getoonde inzet en flexibiliteit wil ik opnieuw mijn waardering uitspreken. Wij blijven met gemeenten en de VNG en het Veiligheidsberaad in gesprek om de informatievoorziening zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de behoefte.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg

Naar boven