19 637 Vreemdelingenbeleid

23 432 De situatie in het Midden-Oosten

Nr. 3181 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2023

Gezien de actuele situatie in de Palestijnse Gebieden (Gaza en de Westelijke Jordaanoever) heb ik besloten een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor de duur van zes maanden. Het besluitmoratorium geldt voor (staatloze) Palestijnse asielzoekers uit de Palestijnse Gebieden. Het vertrekmoratorium komt in de regel te gelden voor asielzoekers die naar de Palestijnse Gebieden moeten terugkeren.

Een besluit- en vertrekmoratorium wordt afgekondigd wanneer er naar verwachting voor een korte periode onzekerheid bestaat over de situatie in een land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist op aanvragen van vreemdelingen die daar vandaan komen.

De algemene (veiligheids)situatie in Gaza is zeer slecht. Voor de Westelijke Jordaanoever geldt dat momenteel in mindere mate, maar ook daar is de algemene (veiligheids)situatie sinds 7 oktober jl. verder verslechterd. Voor beide gebieden is ongewis hoe de (veiligheids)situatie zich de komende periode verder ontwikkelt. Het is op dit moment nog te vroeg om definitieve conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming. Het is immers niet mogelijk om te komen tot een formulering van de situatie, waar bestendig beleid op gebaseerd kan worden.

Uiteraard wordt de situatie in de Palestijnse Gebieden tussentijds gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat kan dan ook bezien worden of het moratorium voortijdig ingetrokken kan worden.

Met het instellen van een besluitmoratorium wordt in de zaken van (staatloze) Palestijnse asielzoekers uit de Palestijnse Gebieden voor de duur van het moratorium in beginsel geen besluit genomen.

Indien er asielaanvragen zijn die ouder zijn dan 21 maanden – en daarmee de maximale termijn van het besluitmoratorium overschrijden – beslist de IND. In deze zaken geldt dat gelet op het ingestelde besluit- en vertrekmoratorium als hoofdregel onvoldoende kan worden beoordeeld en gemotiveerd dat er géén risico op ernstige schade is bij terugkeer. Daarom zal dan vooralsnog moeten worden aangenomen dat een terugkeer een reëel risico op ernstige schade met zich meebrengt.

Daarnaast beslist de IND in zaken van (staatloze) UNRWA-Palestijnen waarin – als het BVM wordt ingesteld – al een nader gehoor is afgenomen en die op grond van artikel 1D positief beslist kunnen worden.1 Het moet hierbij gaan om zaken waarbij de (staatloze) Palestijn de Palestijnse Gebieden voor 7 oktober heeft verlaten. Dit omdat het functioneren van UNRWA essentieel is bij de beoordeling of iemand onder de werking van artikel 1D valt en de actuele situatie daarop van invloed is.

Eventueel lopende (hoger) beroepszaken zullen met het instellen van een BVM veelal worden ingetrokken.

Als gevolg van het vertrekmoratorium zal het niet meer mogelijk zijn om een bewaringsmaatregel ter fine van gedwongen vertrek naar de Palestijnse Gebieden op te leggen aan vreemdelingen voor wie terugkeer naar de Palestijnse Gebieden is aangewezen. Daarentegen is de inbewaringstelling van Dublinclaimanten uit de Palestijnse Gebieden nog wel mogelijk ten behoeve voor een overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat. Op het moment verblijven er geen vreemdelingen uit de Palestijnse Gebieden in bewaring.

Uitgezonderd van zowel het besluit-, als het vertrekmoratorium zijn onder meer Dublinclaimanten, vreemdelingen ten aanzien van wie een veilig derde land wordt tegengeworpen, vreemdelingen die reeds in het bezit zijn van internationale bescherming in een andere EU-lidstaat of zijn erkend als vluchteling in een derde land dan wel in een derde land anderszins voldoende bescherming genieten, en openbare-orde en 1F-zaken (zie voor het volledige overzicht paragraaf C3/2 van de Vc 2000).

Met het instellen van het besluitmoratorium wordt op grond van artikel 43 van de Vw 2000 de wettelijke beslistermijn van lopende asielaanvragen en van asielaanvragen die tijdens het moratorium worden ingediend, verlengd met een periode van een jaar, met een maximale beslistermijn van 21 maanden. Het staat er niet aan in de weg asielbescherming te verlenen aan vreemdelingen die daar aanspraak op maken in verband met individuele feiten en omstandigheden.

Uitgeprocedeerde asielzoekers staat het vrij een nieuwe (opvolgende) aanvraag in te dienen als zij menen dat zij op basis van de gewijzigde situatie in de Palestijnse Gebieden alsnog een gegronde vrees voor vervolging hebben of een reëel risico op ernstige schade lopen.

Het vertrekmoratorium vloeit voort uit artikel 45 lid 4 Vw 2000 en daarin is vastgelegd dat bepaalde categorieën vreemdelingen recht blijven behouden op opvangvoorzieningen gedurende het vertrekmoratorium. Op grond van artikel artikel 45 lid 5 Vw 2000 jo. artikel 8 sub j Vw 2000 geldt voorts dat personen die onder een vertrekmoratorium vallen rechtmatig verblijf hebben. Dit betekent concreet dat deze personen recht op opvang en de bijbehorende voorzieningen hebben en dat de DT&V ten aanzien van deze personen geen vertrekhandelingen kan uitvoeren.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

UNRWA staat voor «United Nations Relief and Works Agency for Palestine refugees in the Near East».

Bij de beoordeling van een asielaanvraag van een (staatloze) Palestijn die stelt onder het mandaat van de UNRWA te vallen, toetst de IND altijd eerst aan artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel is een uitsluitingsgrond en bepaalt dat het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties, waaronder de UNRWA. Wanneer deze bescherming of bijstand (nood)gedwongen is opgehouden, vallen deze personen van rechtswege wel onder het Verdrag, en moet (behoudens contra-indicaties) een asielvergunning worden verleend.

Naar boven