19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 3167 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2023

Op 22 december 2022 heeft uw Kamer een motie van de leden Brekelmans (VVD) en Peters (CDA) aangenomen. De motie verzoekt de regering te onderzoeken of en hoe in meer gevallen aan asielzoekers die eerder lange tijd in een derde land (buiten de EU) hebben verbleven, een derde land als veilig beschermingsalternatief kan worden tegengeworpen.1 In deze brief informeer uw Kamer hoe ik uitvoering geef aan deze motie.

Het concept veilig derde land

Het Nederlandse asielrecht vindt zijn oorsprong in het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Sinds het gemeenschappelijk Europees asielstelsel wordt het ook in belangrijke mate bepaald door het recht van de Europese Unie. In de EU-Procedurerichtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen vier vormen van veilige landen, te weten «veilig land van herkomst», «eerste land van asiel», «veilig derde land», en «Europees veilig derde land». Aan deze vormen ligt eenzelfde notie ten grondslag, namelijk dat uitsluitend bescherming dient te worden geboden aan vreemdelingen die anders te vrezen hebben voor vervolging, dan wel het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. In het kader van de motie van de leden Brekelmans en Peters lijkt hier vooral het begrip «veilig derde land» relevant.

Ingevolge artikel 38 van de EU-Procedurerichtlijn is voor de toepassing van het begrip «veilig derde land» vereist dat de bevoegde asielautoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die in Nederland om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig een aantal in het eerste lid opgesomde beginselen zal worden behandeld. Die beginselen houden – kort gezegd – in dat men in het derde land niet wordt geconfronteerd met vervolging of ernstige schade, dat het derde land het beginsel van non-refoulement naleeft en dat voor de vreemdeling de mogelijkheid bestaat om in het derde land om verlening van de vluchtelingenstatus te verzoeken en, als tot erkenning als vluchteling wordt overgegaan, om bescherming te krijgen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.

Uit de aanvullende voorschriften van artikel 38 van de Procedurerichtlijn volgt dat de IND zich alleen op het standpunt kan stellen dat een land een veilig derde land is voor een vreemdeling, als de band van de vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daarnaartoe te gaan. Daarenboven kan de IND slechts tegenwerpen dat een derde land voor een specifieke vreemdeling een veilig derde land is, indien aannemelijk is dat die vreemdeling in beginsel wordt toegelaten tot dat land. Het is daarbij aan de IND, die tegenwerpt dat een vreemdeling uit een veilig derde land komt, om dat aannemelijk te maken.

Zoals hiervoor aangegeven, is er een stevig aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een veilig derde land tegen te werpen. Als het derde land waar de asielzoeker voorafgaande aan zijn overkomst naar de Nederland enige tijd heeft verbleven al als veilig in de hiervoor omschreven zin kan worden gekwalificeerd, stuit het vervolgens veelal op omstandigheid dat de wedertoelating onvoldoende aannemelijk kan worden gemaakt. Als gevolg hiervan is het aantal gevallen waarin de IND een veilig derde land kan tegenwerpen momenteel beperkt.

Uitvoering van de motie

Ter uitvoering van de motie wijs ik op de onderstaande maatregelen en acties.

Allereerst refereer ik aan de conclusies die zijn aangenomen op de Buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad op 9 februari 2023, die mede op initiatief van Nederland plaatsvond. In die conclusies roept de Europese Raad het EU-asielagentschap EUAA op richtsnoeren op te stellen om ervoor te zorgen dat de concepten veilige derde landen en veilige landen van herkomst frequenter worden gebruikt. De lidstaten wordt verzocht van deze richtsnoeren gebruik te maken om tot een meer gecoördineerde aanpak te komen en zo het pad te effenen voor een gemeenschappelijke EU-lijst.

In het kader van het terugkeerbeleid wordt er ook naar gestreefd met belangrijke herkomstlanden van vreemdelingen een terugkeer- en overnameverdrag te sluiten. Hierbij gaat het in de eerste plaats, maar niet uitsluitend, om de landen van herkomst die in het kader van dat beleid als prioritaire migratielanden zijn aangemerkt. Deze terugkeer- en overnameovereenkomsten bevatten in beginsel de voorwaarden waaronder de partijen gehouden zijn eigen onderdanen terug te nemen alsmede onderdanen van derde landen en staatlozen. Bij voorkeur sluiten wij deze overeenkomsten af op Europees niveau, en waar dat niet opportuun is op nationaal niveau met eventueel enkele andere lidstaten.

Tot slot noem ik nog dat in 2016 en 2020 de Europese Commissie voorstellen heeft uitgebracht om de EU-Procedurerichtlijn om te zetten in een verordening, als onderdeel van het asiel- en migratiepact. In het Commissievoorstel zijn (ook) de voorwaarden voor het toepassen van het concept veilige derde land in asielzaken, opgenomen. In de JBZ-Raad van 8 en 9 juni jl. hebben de lidstaten een Raadspositie ten aanzien van de ontwerp-verordening aangenomen. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 19 juni jl.2 In dat verslag is onder meer opgenomen dat om te gelden als veilig derde land het betreffende land de naleving van mensenrechten moet borgen. Ook moet een asielzoeker een band hebben met het betreffende derde land op basis waarvan het redelijk is de persoon aan dat land over te dragen. De mogelijkheden die onder huidig EU-recht bestaan, blijven daarmee overeind. In de preambulen van de verordening is opgenomen dat lidstaten het concept veilige derde land op basis van deze voorwaarden kunnen toepassen. In de Raadspositie is wel opgenomen dat een jaar na inwerkingtreding van het wetgevend pakket deze afspraken opnieuw tegen het licht worden gehouden in een review.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 3028

X Noot
2

Kamerstuk 32 317, nr. 842.

Naar boven