Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juli 2023
Op 2 mei 2022 publiceerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) een algemeen
ambtsbericht (AAB) over de Palestijnse gebieden. Het AAB geeft aanleiding om bijzonder
beleid te formuleren voor de beoordeling van asielaanvragen van (staatloze) Palestijnen
uit de Palestijnse gebieden. Daarnaast geeft het AAB informatie voor de beoordeling
in hoeverre de UNRWA in Gaza nog in staat is levensomstandigheden te bieden die stroken
met haar opdracht en wat daarvan de beleidsconsequenties moeten zijn.
Asielbeleid Palestijnse gebieden
Uit het AAB blijkt dat er in de Palestijnse gebieden sprake is van grote willekeur
in de behandeling van personen, zware beperkingen in de bewegingsvrijheid, complexe
machtsverhoudingen, een algehele slechte mensenrechtensituatie en een algeheel gebrek
aan effectieve bescherming door autoriteiten. Vanwege de aard van de problematiek,
die niet specifiek gericht is maar meer algemeen van aard, ligt het niet in de rede
om risicogroepen aan te wijzen. Bij de beoordeling van een asielaanvraag wordt de
algemene veiligheids- en mensenrechtensituatie in een land van herkomst betrokken.
Aanvullend, om recht te doen aan de situatie in de Palestijnse gebieden wordt in het
beleid opgenomen dat het voor (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse gebieden
met een gegronde vrees niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten te verkrijgen,
tenzij daar in de individuele zaak concrete aanknopingspunten voor zijn. Ook wordt
er vanwege de genoemde redenen aangenomen dat er geen binnenlands beschermingsalternatief
aanwezig is, tenzij daar in de individuele zaak concrete aanknopingspunten voor zijn.
De bewijslast voor het tegenwerpen van de bescherming van de autoriteiten of een binnenlands
beschermingsalternatief ligt in eerste instantie bij de IND.
Verder geldt ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen dat in individuele
gevallen uit nader onderzoek kan blijken dat adequate opvang beschikbaar is en kan
worden gerealiseerd, maar dat in zijn algemeenheid in de Palestijnse gebieden de algemene
opvangvoorzieningen voor de opvang van alleenstaande minderjarigen vreemdelingen niet
beschikbaar en/of toereikend zijn, en de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
UNRWA1 in Gaza
Bij de beoordeling van een asielaanvraag van een (staatloze) Palestijn die stelt onder
het mandaat van de UNRWA te vallen, toetst de IND altijd eerst aan artikel 1D van
het Vluchtelingenverdrag. In het kader van die toets, lag als gevolg van een Afdelingsuitspraak
van 14 juli 2021, de vraag voor in hoeverre de UNRWA in Gaza nog in staat is levensomstandigheden
te bieden die stroken met haar opdracht.
Uit het AAB Palestijnse gebieden volgt dat moet worden aangenomen dat de UNRWA in
Gaza weliswaar actief is, maar in veel gevallen geen daadwerkelijke bescherming en
bijstand kan bieden. Voor Gaza wordt daarom verder aangenomen dat UNRWA in algemene
zin niet in staat kan worden geacht de levensomstandigheden te bieden die stroken
met haar opdracht, tenzij daar in de individuele zaak concrete aanknopingspunten voor
zijn.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg