Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 mei 2022
Op 5 april 2022 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna:
de Afdeling) uitspraak in een Georgische zaak1. Georgië is aangewezen als veilig land van herkomst met «verhoogde aandacht» voor
LHBTI. De Afdeling oordeelt dat het niet duidelijk is welke betekenis het begrip «verhoogde
aandacht» heeft voor de beoordeling van asielaanvragen. De uitspraak heeft gevolgen
voor de toepassing van het begrip «verhoogde aandacht» binnen het beleid ten aanzien
van veilige landen van herkomst. Met deze brief informeer ik uw Kamer hierover.
Huidige situatie
Bij de (her)beoordeling of een land kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst,
wordt altijd gekeken naar de situatie en positie van eventuele kwetsbare groepen.
Dat kan ertoe leiden dat een groep wordt uitgezonderd van de aanwijzing van veilig
land van herkomst en/of dat er in sommige gevallen voor een groep verhoogde aandacht
wordt gevraagd. In het algemeen geldt dat naarmate de situatie van een bepaalde groep
nijpender is, het eerder in de rede ligt die groep uit te zonderen van de aanwijzing
veilig land van herkomst. Deze zaken behandelt de IND niet in de versnelde procedure
in spoor 2, maar in de standaard (verlengde) algemene asielprocedure in spoor 4.
Voor de verhoogde aandachtsgroepen geldt dat ze in beginsel in spoor 2 worden behandeld,
maar dat de IND extra alert is op de mogelijkheid dat de aanwijzing van een veilig
land van herkomst in het individuele geval niet kan worden tegengeworpen en een zaak
daarom mogelijk niet in spoor 2, maar in spoor 4 behandeld dient te worden.
Consequentie Afdelingsuitspraak
De Afdeling oordeelde in eerdergenoemde uitspraak dat het niet duidelijk is welke
betekenis het begrip «verhoogde aandacht» heeft. Om het begrip te kunnen handhaven
is het volgens de Afdeling nodig om hieraan een meer substantiële invulling te geven
en inzichtelijk te maken wat dit concreet betekent voor de beoordeling van asielaanvragen
van vreemdelingen die behoren tot een groep waarvoor verhoogde aandacht wordt gevraagd,
zodat dit voor vreemdelingen kenbaar is en door de bestuursrechter te toetsen is.
Het geven van een substantiële invulling aan het begrip «verhoogde aandacht» leidt
binnen spoor 2 tot verschillende beoordelingskaders voor vreemdelingen uit veilige
landen. Dit leidt tot meer complexiteit binnen dit proces, wat haaks staat op de uitgangspunten
van spoor 2 (een versnelde procedure). Dit acht ik onwenselijk.
Ik heb daarom besloten om het begrip «verhoogde aandacht» niet langer te hanteren
binnen het veilige landenbeleid en de groepen waarvoor op dit moment verhoogde aandacht
geldt uit te zonderen van de aanwijzing. Juist bij de verhoogde aandachtsgroepen kwam
het meer dan gemiddeld voor dat de motivering van afwijzende besluiten meer tijd en
aandacht vergden. Door ook deze groepen uit te zonderen en standaard te behandelen
in spoor 4, kan de IND zich in spoor 2 concentreren op een snelle afdoening van de
resterende, veelal eenvoudigere zaken. Dit besluit neem ik daarmee op grond van overwegingen
van proceseconomische aard.
Overigens leidt de behandeling in spoor 4 van aanvragen van vreemdelingen die behoorden
tot de verhoogde aandachtsgroepen naar verwachting niet zonder meer tot een andere
uitkomst dan de behandeling in spoor 2. Het gegeven dat deze groepen nu worden uitgezonderd
van de aanwijzing veilig land van herkomst, berust immers niet op een gewijzigde situatie
in het land van herkomst of op een andere appreciatie van de situatie van de betreffende
groepen in die landen. Zoals ook de Afdeling in de uitspraak van 5 april 2022 heeft
overwogen, is het concept «veilig land van herkomst» binnen de context en systematiek
van de Procedurerichtlijn een maatregel van procedurele betekenis. De gevolgen van
de overplaatsing van deze groepen van spoor 2 naar spoor 4 zijn in lijn daarmee hoofdzakelijk
van procedurele aard, zoals het doorlopen van een aanmeldproces met een bijbehorend
gehoor en het vervolgens verkrijgen van een rust- en voorbereidingstermijn.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg