Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2021
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 8 oktober 2021 een algemeen ambtsbericht
ten aanzien van Irak gepubliceerd. Het ambtsbericht beslaat de periode van januari
2020 tot en met augustus 2021. Het ambtsbericht is voor mij aanleiding om het huidige
beleid ten aanzien van Irak op twee punten te herzien. Allereerst heb ik besloten
om politieke activisten, mensenrechtenactivisten en personen die actief zijn in de
journalistiek en daarbij significante kritiek leveren op de autoriteiten en aan de
autoriteiten gelieerde milities aan te wijzen als risicogroep. Daarnaast heb ik besloten
om alleenstaande vrouwen, afkomstig uit de Koerdisch Autonome Regio (hierna: KAR),
in de regel een verblijfsvergunning te verlenen en hierbij aan te sluiten op het huidige
beleid voor alleenstaande vrouwen uit centraal-Irak.
Uit het ambtsbericht volgt dat het uiten van kritiek op de Iraakse autoriteiten en
veiligheidstroepen bij demonstraties of op sociale media kan leiden tot fysiek geweld,
arrestatie en detentie gepaard met geweld. De Iraakse mensenrechtencommissie meldt
dat er sinds de start van anti-overheidsdemonstraties in oktober 2019 meer dan 89
gevallen bekend zijn van (poging tot) moord op activisten, mediapersoneel en bloggers.
Sommige slachtoffers waren kandidaat voor de parlementsverkiezingen van oktober 2021.
In totaal zijn er meer dan driehonderd geweldsincidenten gerapporteerd van geweld
tegen journalisten. Op de ranglijst van Reporters Sans Frontiers is Irak 7 plaatsen
gezakt en staat Irak momenteel op de 163ste plaats. RSF meldt dat er in de Koerdische regio praktisch geen grenzen zijn aan de
vervolging van journalisten die kritiek uiten op de heersende families. Vanwege de
gewelddadige vervolging van groepen die kritiek uiten op de autoriteiten heb ik besloten
om politiek activisten, mensenrechtenactivisten en journalisten die significante kritiek
uiten op de autoriteiten aan te duiden als risicogroep. Dit betekent dat zij met geringe
individuele indicaties hun vrees voor vervolging aannemelijk kunnen maken.
Ten aanzien van alleenstaande vrouwen in Irak is het huidige beleid dat alleenstaande
vrouwen afkomstig uit centraal-Irak in de regel een verblijfsvergunning krijgen. Alleenstaande
vrouwen, afkomstig uit de KAR worden individueel beoordeeld. Ten tijde van het opstellen
van het beleid gaf de beschikbare informatie over de opvangmogelijkheden van alleenstaande
vrouwen in de KAR geen aanleiding om in de regel een vergunning te verlenen.
Het nieuwe ambtsbericht beschrijft dat alle vrouwen in de KAR, evenals in centraal-Irak,
risico lopen om het slachtoffer te worden van eerwraak en/of huiselijk geweld. Naast
de dreiging van eergerelateerd geweld zijn er voor alleenstaande vrouwen culturele
en juridische obstakels om zich zelfstandig staande te houden in Irak. Mannen dragen
de primaire verantwoordelijkheid voor hun gezin en familie-eer. Zelfstandig wonen
als alleenstaande vrouw wordt in Irak over het algemeen niet geaccepteerd, omdat het
als ongepast gedrag wordt beschouwd. Daarnaast is een vrouw afhankelijk van een man
om een identiteitsbewijs te verkrijgen en zodoende toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt
en sociale zekerheidsvoorzieningen.
In de KAR zijn er NGO’s die in samenwerking met de autoriteiten opvanghuizen runnen.
De aanwezigheid van opvanghuizen betekent echter niet dat er daadwerkelijk bescherming
geboden wordt. Toelating tot een opvanghuis kan gecompliceerd en bureaucratisch zijn.
In principe heeft een vrouw in de KAR enkel toegang tot een opvanghuis als zij daartoe
een gerechtelijk bevel heeft. Naast het feit dat het verkrijgen van een gerechtelijk
bevel vaak te lang duurt, vermijden vrouwen het politiebureau uit angst voor intimidatie,
pesterijen en afpersing door de politie, maar ook uit angst voor verder geweld vanuit
de dader.
Uit het ambtsbericht volgt dat beschermingsmogelijkheden voor alleenstaande vrouwen
in de KAR in de praktijk slecht beschikbaar zijn. Om deze reden heb ik besloten om
alleenstaande vrouwen, afkomstig uit de KAR, in de regel een verblijfsvergunning vanwege
een gegronde vrees voor ernstige schade bij terugkeer naar hun land te verlenen en
hierbij aan te sluiten op het huidige beleid voor alleenstaande vrouwen uit Centraal
Irak. De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien uit het individuele asielrelaas
blijkt dat een alleenstaande vrouw geen bescherming nodig heeft, bijvoorbeeld omdat
zij zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in het dagelijks leven
in het land van herkomst.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol