Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2021
Vorig jaar zomer heeft een uitreiziger zich gemeld bij het Nederlandse consulaat in
Istanboel nadat hij illegaal de Syrisch-Turkse grens was overgestoken. Deze persoon
verbleef sinds zijn uitreis in 2015 uit Nederland, na een korte periode in Turkije
te zijn geweest, in Noordwest-Syrië. Hij is daar volgens informatie van de AIVD betrokken
geweest bij een jihadistische groepering. Op 6 mei 2020 is het Nederlanderschap van
deze man op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap
ingetrokken onder gelijktijdige ongewenstverklaring als vreemdeling1. Hij stond nog wel gesignaleerd ter fine van strafrechtelijke uitlevering naar Nederland.
Turkije is geïnformeerd dat deze persoon niet (langer) de Nederlandse nationaliteit
heeft. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft daarop namens het kabinet in verschillende
telefoongesprekken met de Turkse Minister van Binnenlandse Zaken laten weten dat de
betrokkene tot ongewenst vreemdeling is verklaard en derhalve niet naar Nederland
dient terug te keren en evenmin door Nederland van een reisdocument zal worden voorzien.
Vanochtend, 14 juli 2021, heeft Turkije de betrokken uitreiziger uitgezet naar Nederland.
Het kabinet beschouwt dit als ongewenst en betreurt dat Turkije ondanks alle inspanningen
alsnog eigener beweging tot uitzetting is overgegaan. Betrokkene is door de Koninklijke
Marechaussee bij de grenspassage op Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd en
vervolgens aangehouden ten behoeve van strafrechtelijke vervolging.
Aangezien betrokkene geen verblijfsrecht heeft in Nederland en de toegang tot Nederland
is geweigerd, zal na vervolging en een eventuele detentieperiode worden ingezet op
uitzetting naar het land van de andere nationaliteit.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A.M. Kaag
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol