19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2756 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2021

Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek van het lid Markuszower (PVV) om een reactie op het bericht «Asielshopper ongrijpbaar; Terugsturen vreemdeling naar EU-land van aankomst mislukte 46.000 keer» van de Telegraaf van 11 juni 2021. Dit verzoek is gedaan in het ordedebat van 15 juni 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 88, Regeling van Werkzaamheden).

De Telegraaf berichtte op 11 juni 2021 dat het Nederland in de afgelopen 7 jaar 46.000 keer niet is gelukt is vreemdelingen terug te sturen naar de EU-lidstaat die verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag, en dat slechts in 13.670 gevallen de uitzetting wel lukte. De Telegraaf baseert zich op cijfers verkregen van de IND in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Kijkend naar de afgelopen 7 jaar, dan zijn er in totaal ongeveer 60.040 claims gelegd, waarop 42.780 akkoorden zijn ontvangen, waarvan 13.670 overdrachten geëffectueerd zijn. Om deze aantallen ten opzichte van elkaar goed te kunnen plaatsen schets ik kort de Dublinprocedure. De EU-Dublin-verordening regelt welke EU-lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van een asielaanvraag. Als een vreemdeling een asielaanvraag indient in Nederland, maar de IND op basis van de Dublincriteria tot de conclusie komt dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor het behandelen van die aanvraag, dan verzoekt de IND die lidstaat om de vreemdeling over of terug te nemen (het leggen van de zogenoemde Dublinclaim). De aangezochte lidstaat kan met dit verzoek tot terug- of overname instemmen of het afwijzen indien deze van mening is dat hij niet verantwoordelijk is. Wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de terug- of overname van de asielzoeker, stelt de verzoekende lidstaat de betrokken asielzoeker in kennis van het besluit om hem over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Tegen dit besluit kan de asielzoeker beroep instellen bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zodra er geen (hoger)beroepsprocedure met opschortende werking meer openstaat, kan de asielzoeker worden overgedragen.

Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, is de belangrijkste oorzaak voor het lagere aantal feitelijk door de DT&V gerealiseerde overdrachten ten opzichte van het aantal geaccordeerde verzoeken tot terug- of overname, dat een groot aantal vreemdelingen voorafgaand aan de overdracht met onbekende bestemming (mob) vertrekt. Overdracht aan een andere lidstaat dient bij voorkeur vrijwillig te geschieden. De vreemdeling en zijn gemachtigde worden vooraf geïnformeerd wanneer de overdracht plaatsvindt. Dit kan voor de vreemdeling reden zijn om op eigen gelegenheid te vertrekken naar de verantwoordelijke lidstaat zonder de DT&V daarvan te informeren, of op andere wijze uit beeld te verdwijnen. Wanneer een vreemdeling mob vertrekt wordt de overdrachtstermijn verlengd en wanneer de vreemdeling weer in beeld komt, wordt opnieuw ingezet op het realiseren van de overdracht naar de betreffende lidstaat indien de (verlengde) uiterste overdrachtstermijn nog niet is verstreken.

Daarnaast is er een nog aantal redenen waarom een gehonoreerde claim niet leidt tot het doorzetten van de overdracht. Bijvoorbeeld wanneer er alsnog gerede twijfel ontstaat over de vraag of door de overdracht van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Zoals aan uw Kamer gemeld per brief van 8 januari 20211 heeft ook de Covid-19 pandemie een grote invloed op het kunnen effectueren van Dublinoverdrachten. Zo hebben o.a. de door lidstaten ingestelde reisbeperkingen ertoe geleid dat zowel uitgaande als inkomende overdrachten geen doorgang hebben kunnen vinden.

Uit het vorenstaande blijkt dat het huidige Dublin-systeem een aantal chronische tekortkomingen kent. Om deze tekortkomingen aan te pakken is een aanpassing van de EU-Dublinverordening noodzakelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om het laten vervallen van uiterste overdrachtstermijnen indien de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat niet kan plaatsvinden door een force majeure situatie dan wel doordat de vreemdeling zich aan de overdracht heeft onttrokken door mob te vertrekken. Ook de drempels voor het in bewaring kunnen stellen van de vreemdeling zouden moeten verlaagd om vaker vanuit bewaring een overdracht te kunnen realiseren. De Europese Commissie heeft hiertoe aanzetten gedaan in het voorstel voor de Verordening inzake asiel- en migratiebeheer van 23 september 2020. Daarmee is een goede basis neergelegd voor verdere onderhandelingen. In het BNC-fiche betreffende deze ontwerp-verordening, dat op 5 november 2020 aan uw Kamer is toegestuurd, is de inzet van het Kabinet neergelegd.2

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 2690

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 2961

Naar boven