19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2745 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2021

Op 19 februari 2021 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Iran1. Het ambtsbericht beslaat de periode maart 2019 tot en met januari 2021. Het ambtsbericht is voor mij aanleiding om het huidige beleid ten aanzien van Iran te wijzigen. In het notaoverleg Asiel en Migratie d.d. 3 juni 2020 (Kamerstuk 19 637, nr. 2660) heb ik uw Kamer toegezegd om aan de hand van het nieuwe ambtsbericht te bezien of de situatie voor LHBTI en christenen in Iran zich heeft ontwikkeld en tot een heroverweging van het beleid noopt. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.

Algemeen

Gedurende de verslagperiode hebben er verschillende protesten plaatsgevonden in Iran. Deze protesten waren in de regel sociaaleconomisch van aard, maar vertaalden zich in voorkomende gevallen ook naar politieke slogans gericht op het aftreden van Groot-ayatollah Ali Khamenei. De politieke situatie in Iran is echter niet significant gewijzigd en de bestaande machtsstructuren zijn in stand gebleven in de verslagperiode.

In de zomer van 2020 vonden een aantal branden en explosies plaats op verschillende plekken in Iran, maar deze leken niet met elkaar in verband te staan. De Iraanse autoriteiten deden deze incidenten veelal af als ongelukken. Ten slotte is de veiligheidssituatie in Koerdistan, Kermanshah, West-Azerbeidzjan, Khuzestan en Sistan-Baluchistan instabiel gebleven gedurende de verslagperiode.

LHBTI en christenen

In het huidige beleid geldt voor christenen die actief zijn voor nieuwe kerken of evangeliseren, en voor leden van huiskerken die bijeenkomsten bijwonen, dat wordt aangenomen dat er sprake is van groepsvervolging. Voor lesbiennes, homoseksuelen en biseksuelen (LHB’s) en afvalligen van het islamitisch geloof die hun afvalligheid actief uitdragen, geldt in het huidige beleid dat zij zijn aangemerkt als risicogroep.

Uit het huidige ambtsbericht blijkt voor lesbiennes, homoseksuelen en biseksuelen (LHB’s) dat zij zich slechts zeer beperkt kunnen uiten. Zij ondervinden veel discriminatie en geweld van de zijde van zowel de autoriteiten als andere actoren. Hoewel een homoseksuele geaardheid niet strafbaar is in Iran, is het verrichten van seksuele handelingen tussen personen van hetzelfde geslacht wel strafbaar, met mogelijk de doodstraf tot gevolg. Ook in de samenleving blijft homoseksualiteit een groot taboe en bestaat er een grote druk om te voldoen aan de bestaande heteroseksuele normen.

Transgenders ondervinden volgens het ambtsbericht discriminatie, bijvoorbeeld bij het vinden van een baan en in het onderwijs. Het ambtsbericht benoemt echter expliciet dat de positie van transgenders verschilt van die van LHB’s, omdat transgenders zich vrijer kunnen bewegen in de Iraanse samenleving. Zo is geslachtswijziging van zowel mannen als vrouwen mogelijk in Iran en na de geslachtswijziging mogen transgenders op basis van hun nieuwe geslacht trouwen. Ook kunnen transgenders in aanmerking komen voor publieke functies.

Ten aanzien van bekeerlingen stelt het ambtsbericht dat bekeerlingen die hun nieuwe geloof openlijk uitdragen in de verhoogde aandacht van de autoriteiten komen te staan. Ook geldt voor bekeerlingen die actief zijn voor nieuwe kerken dat zij strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Een bekering kan gezien worden als geloofsafval en voor afvalligheid geldt dat dit strafrechtelijk vervolgd kan worden met mogelijk de doodstraf tot gevolg. Voor zover uit het ambtsbericht blijkt, bestaan er geen speciale opsporingsambtenaren die zijn aangesteld om bekeerlingen op te sporen en zijn er geen gevallen bekend van afvalligen die enkel vanwege hun afvalligheid strafrechtelijk zijn vervolgd.

Het beeld in het huidige ambtsbericht bevestigt het beeld dat is ontstaan ten aanzien van deze groepen in het vorige ambtsbericht. Het huidige ambtsbericht geeft daarom geen aanleiding om het bestaande beleid aan te passen.

Risicogroepen

In het huidige ambtsbericht wordt melding gemaakt van, onder andere, vrouwenrechtenactivisten, milieuactivisten en personen die actief opkomen voor de rechten van etnische minderheden die negatief in de aandacht zouden staan van de autoriteiten. Deze groepen kunnen in het huidige beleid worden geschaard onder de risicogroep «personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten». Nu deze groepen expliciet worden benoemd in het ambtsbericht is het belangrijk om deze ook duidelijk te reflecteren in het beleid.

Voorts is uit het huidige ambtsbericht gebleken dat de kritiek niet altijd significant hoeft te zijn om in de negatieve aandacht van de autoriteiten te komen te staan. Er worden veel voorbeelden genoemd van handelingen en activiteiten die onschuldig lijken, maar die tot negatieve aandacht hebben geleid van de autoriteiten. Het voornaamste lijkt dus niet dat de kritiek significant is, maar dat de Iraanse autoriteiten de handelingen en activiteiten als oppositioneel aanmerken.

Om deze reden heb ik besloten om het beleid nader te verduidelijken door onderstaande risicogroep:

  • «personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten»;

  • te wijzigen in:

  • «personen die actief zijn in de politiek, journalistiek, op het gebied van mensenrechten of een ander maatschappelijk terrein (in het bijzonder op het terrein van vrouwenrechten en de rechten van etnische minderheden) en daarbij kritiek uiten op de autoriteiten, hetgeen door de autoriteiten als oppositioneel kan worden aangemerkt».

Adequate opvang

Momenteel wordt in het beleid aangenomen dat er geen adequate opvangfaciliteiten zijn voor amv’s en dat de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang. Uit het ambtsbericht blijkt echter dat er wel degelijk opvangvoorzieningen zijn in Iran en dat deze ook door de autoriteiten worden verzorgd. Ik acht het daarom van belang dat in voorkomende individuele gevallen onderzocht wordt of in dat geval adequate opvang aanwezig is.

Aanpassing van de beleidstekst, waarin de aanwezigheid van opvang in Iran niet categorisch wordt uitgesloten, geeft de gelegenheid om dit onderzoek in individuele zaken te verrichten. Om deze reden heb ik besloten om ten aanzien van adequate opvang op te merken dat er «in individuele gevallen adequate opvang gerealiseerd kan worden voor een minderjarige».

Beleid andere lidstaten

Navraag bij EASO lidstaten leert dat van de negentien lidstaten die hebben gereageerd, slechts acht lidstaten risicogroepenbeleid voeren in het geval van Iran. Specifiek ten aanzien van het beleid omtrent LHBTI en bekeerlingen zien we dan ook een verdeeld beeld terug bij de lidstaten, waaronder de ons omringende landen. Zo hebben vijf van de voornoemde acht lidstaten LHBTI in het algemeen, dan wel transgenders specifiek, niet als risicogroep opgenomen. Zes van de acht voornoemde lidstaten hebben bekeerlingen als risicogroep aangemerkt. Een van deze lidstaten vereist dat bekeerlingen actief zijn in het uitdragen van hun bekering en een andere lidstaat acht het enkel actief zijn binnen de kerk of op social media onvoldoende om tot verstrekking van asielbescherming over te gaan. De overige vier lidstaten stellen geen verdere eisen in hun beleid omtrent bekeerlingen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven