Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 augustus 2019
Tijdens het algemeen overleg eID en Paspoorten1 van 21 februari jl. stelde het lid Bosma (PVV) vragen over het initiatiefvoorstel
in de Amsterdamse gemeenteraad met als titel «Het recht op de stad: stadsrechten en
een stadspas voor alle Amsterdammers (ongeacht papieren)». Daarop heb ik toegezegd
hierover in gesprek te gaan met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Mede
namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid informeer ik u hierbij over
de uitkomsten van dit overleg.
Het voorstel dat in de gemeenteraad van Amsterdam voorligt, gaat over de toepassing
van de «Amsterdam Pas». Deze stadspas kan door doelgroepen zoals minima en ouderen
gebruikt worden voor culturele en sociale voorzieningen. De initiatiefnemers (GroenLinks
Amsterdam, BIJ1 en Denk) stellen voor te onderzoeken of de huidige Stadspas kan worden
uitgebreid naar een Amsterdam Pas voor álle Amsterdammers, ongeacht papieren. Voor
ongedocumenteerden stellen de initiatiefnemers voor ook de mogelijkheden van de pas
uit te breiden met «de mogelijkheid tot identificatie met pasfoto en eventueel registratienummer.
Hiermee kan toegang tot zorg en veiligheid worden georganiseerd.» In het voorstel
zelf is er geen sprake van de benaming «paspoort». Ook heeft deze pas (zoals welke
andere stadspas dan ook) op geen enkele wijze de status of waarde van een document
zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
De verantwoordelijkheid voor de beoordeling en eventuele besluitvorming ten aanzien
van dit voorstel ligt primair bij de gemeente Amsterdam. Het voorstel ligt nog ter
behandeling voor in de gemeenteraad; daarbij is inmiddels bekend geworden dat het
college dit voorstel niet steunt. Ik hecht eraan te benadrukken dat maatregelen op
het gebied van (onrechtmatig verblijvende) vreemdelingen, ook op lokaal niveau, binnen
de kaders van wet- en regelgeving moeten passen en in lijn zijn met het migratiebeleid.
Dit geldt in het bijzonder voor het koppelingsbeginsel zoals dat is geformuleerd in
artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000. Uitgangspunt van het koppelingsbeginsel is
dat verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen aan vreemdelingen worden gekoppeld
aan de rechtmatigheid van hun verblijf. Uitzonderingen op dit koppelingsbeginsel betreffen
onderwijs voor minderjarigen en medisch noodzakelijke zorg.
Ten slotte is het van belang dat maatregelen op lokaal niveau in lijn zijn met het
terugkeerbeleid van de overheid. Dat wil zeggen dat vreemdelingen, die geen rechtmatig
verblijf hebben, Nederland op eigen initiatief dan wel gedwongen verlaten. Daarom
is het van belang dat onrechtmatig verblijf niet wordt gefaciliteerd.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops