19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2364 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 december 2017

Het lid Becker (VVD) verzocht tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 5 december jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 30, item 16) het kabinet om een brief naar aanleiding van het verschijnen van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) rapport «Gevlucht met weinig bagage: De leefsituatie van Somalische Nederlanders».1 Met deze brief reageert het kabinet op dit verzoek. Het bevat een duiding en eerste reactie op het rapport.

SCP Rapport

Binnen het kader van de meerjarige opdracht aan het SCP om jaarlijks een verdiepende studie uit te voeren over het thema integratie, heeft SCP op verzoek van het Ministerie van SZW een studie uitgevoerd waarin de positie en ontwikkeling van de groep met een Somalische achtergrond in Nederland wordt beschreven. Dit mede naar aanleiding van eerder onderzoek naar de leefsituatie van vluchtelingengroepen in Nederland waaruit bleek dat de groep met Somalische achtergrond de slechtste positie had.2

Het SCP geeft aan dat door een gemiddeld laag opleidingsniveau en een geringe beheersing van de Nederlandse taal (een hoog percentage van de recente instroom van Somaliërs is analfabeet) de deelname aan de arbeidsmarkt heel beperkt is en ook op andere terreinen (onderwijs, informele participatie) het beeld niet gunstig uitvalt. Uit de nieuwe gegevens blijkt volgens het SCP ook dat de veranderde samenstelling van de groep de uitgangspositie van deze groep heeft verslechterd: het opleidingsniveau van de recente vluchtelingen is door de voortdurende instabiele situatie van oorlog en anarchie in Somalië nog lager. Een zeer grote groep heeft geen tot nauwelijks onderwijs genoten en moet bij aankomst eerst gealfabetiseerd worden. Dat leidt tot een beeld dat volgens het SCP niet optimistisch stemt: slechts een kwart van de Somalische Nederlanders heeft betaald werk en dan ook nog eens vaak een kleine, tijdelijke baan op een laag functieniveau.

Tegelijkertijd benoemt het SCP dat er wel sprake is van fors gestegen informele participatie (mantelzorg, vrijwilligerswerk etc). Dit zou volgens het SCP rapport mogelijk een gevolg kunnen zijn van de tegenprestatie die gemeenten aan bijstandsgerechtigden kunnen vragen in het kader van de Participatiewet. Tegelijkertijd zou het volgens het SCP ook verband kunnen houden dat met de overgang naar generiek beleid bepaalde ondersteuning weggevallen is. De geconstateerde toegenomen informele participatie zou wijzen op veerkracht binnen de groep, maar zou tegelijkertijd ook tot gevolg hebben dat men zich meer op de herkomstgemeenschap gaat richten. Het SCP ziet daarvan de afgelopen jaren ook indicaties: de ervaren sociaal-emotionele afstand tot de Nederlandse samenleving is in vergelijking met 2009 gegroeid: de sociale afstand die Somalische Nederlanders prefereren tot autochtone Nederlanders is groter, men voelt zich minder thuis in Nederland en ervaart meer discriminatie. Tegelijkertijd wijst het SCP erop dat de banden binnen de Somalische gemeenschap soms als knellend worden ervaren. Somalische Nederlanders hebben in vergelijking met bijvoorbeeld Turkse en Marokkaanse Nederlanders evenwel een positieve kijk op het leven in Nederland. Waarschijnlijk houdt dit verband met het referentiekader dat gehanteerd wordt. In vergelijking met een land in oorlog en anarchie is Nederland veilig en georganiseerd.

Een blik op de verschillen binnen de groep Somalische Nederlanders laat zien dat degenen die in Nederland zijn geboren of hier voor hun dertiende levensjaar naartoe zijn gekomen het in verschillende opzichten beter doen maar er desondanks aanleiding is tot blijvende zorg: ook deze groep staat langdurig aan de kant en er is gebrekkige binding met Nederland. Het SCP acht intergenerationele overdracht van achterstanden in dat opzicht ook een reëel risico. Met name de Somalisch-Nederlandse alleenstaande vrouwen met kinderen en de Somalische Nederlanders die op volwassen leeftijd en meer recent naar Nederland zijn gekomen en weinig tot geen onderwijs hebben gevolgd, vormen volgens het SCP zeer kwetsbare groepen.

Het SCP meent dat de positie van Somalische Nederlanders, maar ook van andere migranten met een dergelijke grote afstand tot de Nederlandse samenleving, zonder extra aandacht en ondersteuning niet zal verbeteren. Om deze groep meer te laten participeren, zal de ondersteuning volgens het SCP uitgebreider moeten zijn. Daarbij noemt het SCP extra ondersteuning bij inburgering: voor degenen die niet of laaggeletterd zijn is dit een heel moeilijke opgave en zij hebben zeer intensieve begeleiding nodig om de taal te leren en betaald werk te vinden. Het SCP noemt dat het dan ook raadzaam om – zoals bijvoorbeeld al gebeurt bij de voorinburgering in AZC’s – vanaf het begin in te zetten op het versterken van hulpbronnen zoals taal en onderwijs en op inbedding in de Nederlandse samenleving. Ook wordt in het rapport naar voren gebracht dat er sprake is van opvoedproblematiek: veel ouders zijn, vanwege een gebrek aan hulpbronnen maar ook vanwege bepaalde culturele waarden, niet in staat hun kind de effectieve ondersteuning te bieden die noodzakelijk is voor het realiseren van onderwijskansen. Beleid zou zich volgens het SCP dan ook moeten richten op de toekomst van de kinderen en jongeren in deze groep. Zij hebben extra ondersteuning nodig om een volwaardige plek te vinden in de Nederlandse samenleving, van waaruit zij ook weer kunnen bijdragen aan die samenleving.

Reactie

De uitkomsten van dit SCP rapport zijn helder. En zorgelijk. Ze schetsen een beeld van een zeer kwetsbare groep in onze samenleving die zich kenmerkt door een hoog percentage analfabetisme, een zeer laag opleidingsniveau en sterke afhankelijkheid van de bijstand. Een groep met bovendien een grote sociaal culturele afstand tot de Nederlandse samenleving. Als gevolg van nieuwe instroom is die positie daarbij nog ongunstiger dan in 2009 en wijst het SCP erop dat de kans reëel is dat deze kansarmoede wordt overgedragen aan volgende generaties en sociaal isolement zich versterkt.

Het SCP rapport maakt ondubbelzinnig duidelijk dat meer aandacht nodig is om te zorgen voor volwaardige participatie in Nederland van deze kwetsbare groep. We kunnen het ons vanuit menselijk perspectief maar ook vanuit economisch en sociaal maatschappelijk perspectief niet veroorloven dat deze, maar ook andere uiterst kwetsbare groepen vluchtelingen, blijvend niet deelnemen in de samenleving.

Voor nieuwkomers, maar ook voor hun eventuele kinderen is het belangrijk dat zij betrokken worden en kunnen meedoen en hun verantwoordelijkheid nemen om ook een waardevolle bijdrage te leveren aan deze maatschappij. De groep Somaliërs in Nederland is zeer jong; meer dan 51% is onder 21 jaar. Het kan niet zo zijn dat we onvoldoende investeren in jonge mensen die naar ons land gevlucht zijn en die nog een heel leven voor zich hebben.

Ik wil daarom in nauwe samenwerking met een beperkt aantal gemeenten, sleutelfiguren (en werkgevers) bekijken hoe we de positie van Somalische jongeren kunnen verbeteren. In het inburgeringsstelsel komt er daarnaast extra aandacht voor groepen die achterblijven, waaronder Somaliërs, waarbij de focus komt te liggen op zo snel mogelijk meedoen, vooral op de arbeidsmarkt. Gemeenten zullen veel actiever betrokken worden bij de inburgering van nieuwkomers. Dat helpt gemeenten ook meer maatwerk te bieden aan kwetsbare groepen als de Somaliërs.

Ook zal aandacht voor kwetsbare groepen worden meegenomen in het overleg met gemeenten over de uitvoering van de taaleis in de Participatiewet.

Arbeidsmarktpositie Nederlanders met migratieachtergrond

In het SCP rapport wordt een somber beeld geschetst van de integratie van Somaliërs in Nederland. Maar ook breder beschouwd is de arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een migratieachtergrond aanzienlijk slechter dan die van andere Nederlanders zonder migratieachtergrond. Ook bij gelijk opleidingsniveau zijn Nederlanders met een migratieachtergrond relatief vaker niet aan het werk. Een deel van deze achterstanden is verklaarbaar. Nederlands met een migratieachtergrond zijn bijvoorbeeld gemiddeld jonger dan de groep zonder migratieachtergrond en (als gevolg daarvan) vaker actief in tijdelijk werk of een anderszins flexibele aanstelling en hebben daardoor een hogere werkloosheid. Niet-verklaarbare achterstanden worden gevormd door belemmeringen bij entree van de arbeidsmarkt zoals vormen van arbeidsmarktdiscriminatie. Vermoedelijk spelen ook andere verklaringen een rol, zoals beroepsoriëntatie en opleidingskeuze waarbij vaker gekozen wordt voor minder kansrijke beroepen en ontbreken soms de soft skills en het netwerk om makkelijk aan een baan te komen.

Deze slechtere arbeidsmarktpositie is onacceptabel, het is demotiverend en draagt niet bij aan het gevoel voorwaardig onderdeel te zijn van de Nederlandse samenleving. Zeker nu we ook voor de uitdaging staan om een aanzienlijke groep statushouders naar werk te begeleiden. Zoals ook in de SZW begroting aangegeven, zal er daarom ook worden ingezet om een bredere groep Nederlanders met een migratieachtergrond aan het werk te krijgen.

De gunstige economische situatie van dit moment biedt ook kansen. Er zijn heel veel openstaande vacatures en veel werkgevers in o.a. de transport, logistiek, bouw, techniek, tuinbouw en zorg hebben moeite om geschikt personeel te vinden. Deze kansen moeten we benutten. Anders dreigt een verloren groep te ontstaan die onvoldoende meedoet in de samenleving.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven