19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2188 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2016

In mijn brief van 31 maart 2016 over de verscherpte aanpak van overlastgevende asielzoekers1 ben ik ingegaan op de vraag uit uw Kamer of ook voorwaardelijke veroordelingen en het soort delict dat is gepleegd kunnen worden betrokken bij een eventuele weigering of intrekking van een verblijfsvergunning asiel, waarbij werd gewezen op de recente Duitse wetswijziging2. In antwoord daarop heb ik aangekondigd een beleidswijziging te zullen uitwerken op grond waarvan bij ernstige delicten, zoals verkrachting, ook een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf kan leiden tot het niet verlenen van een verblijfsvergunning asiel.

In mijn brief van 25 november 2015, over de aanscherping van het beleid inzake weigeren en intrekken asielvergunning na een ernstig misdrijf3, heb ik u aangegeven onder welke voorwaarden een vergunning voor het verlenen van internationale bescherming kan worden geweigerd of ingetrokken4. Ten aanzien van Verdragsvluchtelingen geldt dat betrokkene een gevaar voor de gemeenschap moet vormen omdat hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld is voor een «bijzonder ernstig misdrijf». Als het gaat om iemand die subsidiaire bescherming nodig heeft, moeten er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling of een «ernstig misdrijf» heeft gepleegd, of een gevaar vormt voor de gemeenschap of de nationale veiligheid.

De in laatstgenoemde brief aangekondigde aanscherping is bewerkstelligd door het aanpassen van de nationale invulling van deze Europeesrechtelijke begrippen «bijzonder ernstig misdrijf» en «ernstig misdrijf». Als «bijzonder ernstig misdrijf» worden aangemerkt delicten waarvoor een onvoorwaardelijke en onherroepelijke gevangenisstraf van tien maanden wordt opgelegd. Als «ernstig misdrijf» worden aangemerkt delicten waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden wordt opgelegd.

De toegezegde verdere aanscherping van het beleid zal ik op de volgende wijze vormgeven.

Een aantal categorieën misdrijven raakt zozeer aan de lichamelijke integriteit van een persoon, dat ik van oordeel ben dat ten aanzien van deze misdrijven niet alleen het onvoorwaardelijk deel van een opgelegde vrijheidsstraf moet meetellen voor de vraag of sprake is van een «(bijzonder) ernstig misdrijf». Ik doel hier op drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven, mensenhandel, en misdrijven in verband met het plegen, voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf, waaronder ook financiering daarvan.

Dit beleidsuitgangspunt leidt tot de volgende invulling.

  • Een verblijfsvergunning op grond van vluchtelingschap kan onder meer worden geweigerd of ingetrokken, als de vluchteling een gevaar voor de gemeenschap vormt omdat hij bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 10 maanden of meer.

  • Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van subsidiaire bescherming kan onder meer worden geweigerd of ingetrokken als er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling een «ernstig misdrijf» heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden en in ieder geval één van de veroordelingen heeft betrekking op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.

  • Indien en voor zover de veroordeling (mede) ziet op een drugs-, zeden- of geweldsmisdrijf, mensenhandel, of een misdrijf in verband met het plegen, voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf, wordt zowel het voorwaardelijke als het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf meegeteld bij de vaststelling of aan de voorwaarde van tien, respectievelijk zes maanden is voldaan.

Bij de beoordeling of voldaan is aan het criterium van tien, dan wel zes maanden kunnen, naar analogie van het zevende lid van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000, ook taakstraffen worden meegerekend. Hierbij wordt uitgegaan van de duur van de vrijheidsstraf die de rechter heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht. Indien de taakstraf is opgelegd bij strafbeschikking, wordt voor iedere twee uren opgelegde taakstraf een dag vrijheidsstraf gerekend. Indien een maatregel betreffende het gedrag van een jeugdige wordt opgelegd (artikel 77h, vierde lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht) wordt uitgegaan van de duur van de vervangende jeugddetentie die de rechter heeft vastgesteld voor het geval dat de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 2179

X Noot
2

Overigens leidt in Duitsland niet iedere veroordeling tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus. De nieuwe Duitse wet noemt hiervoor een aantal categorieën misdrijven en vereist verder dat het strafbare feit is begaan met gebruik van geweld, bedreiging of list. Het moet gaan om een veroordeling tot een vrijheidsstraf of jeugdstraf van minstens een jaar, waarbij het voorwaardelijk of onvoorwaardelijk karakter van de straf niet van belang is.

X Noot
3

Kamerstuk 19 637, nr. 2078

X Noot
4

Dit is neergelegd in de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU).

Naar boven