19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2149 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 februari 2016

Inleiding

In de nacht van 14 op 15 juni 2015 is Zuid-Afrikaans staatsburger de heer K. in het Detentiecentrum Rotterdam overleden als gevolg van suïcide.

Het is bijzonder tragisch als mensen zich van het leven beroven. Ik betreur dat de heer K. suïcide heeft gepleegd, zeker omdat hij aan de zorg van de overheid was toevertrouwd.

Ik heb de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) na de suïcide direct gevraagd een onderzoek in te stellen om vast te kunnen stellen hoe dit heeft kunnen gebeuren en of alle (vreemdelingrechtelijke) procedures zorgvuldig zijn verlopen. Hierbij treft u dit rapport aan1. In deze beleidsreactie informeer ik u over de bevindingen en de aanbevelingen van de IVenJ en de maatregelen die ik naar aanleiding hiervan tref en reeds getroffen heb.

Conclusies IVenJ

  • De IVenJ oordeelt overwegend positief ten aanzien van de gevolgde procedures en de wijze waarop de betrokken functionarissen de uitvoering ervan ter hand hebben genomen.

  • De IVenJ heeft geconstateerd dat de ketenpartners IND en DT&V in eerste instantie oplossingsgericht gehandeld hebben en maatwerk hebben geleverd in de zaak van de heer K. De focus op de snelle afhandeling en overdracht kan echter tot gevolg hebben gehad dat andere voor de casus relevante omstandigheden minder werden gezien.

  • Op grond van de algehele en actuele gezondheidstoestand, alsmede de informatie die betrokkene zelf gaf, acht de IVenJ dat het navolgbaar en plausibel is dat er geen verhoogde alertheid was voor mogelijke suïcidaliteit. Wel kan informatiedeling met betrekking tot medische bijzonderheden en bijzonderheden omtrent houding en gedrag op punten nauwkeuriger plaatsvinden.

  • De IVenJ is van oordeel dat van de actoren in het Lokaal Terugkeer Overleg (LTO) verwacht mag worden dat zij motiveren en vastleggen waarom aan de Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van de Nationale Politie verzocht wordt om toepassing van vreemdelingenbewaring. Met betrekking tot de inbewaringstelling dient de eindverantwoordelijke functionaris (de Hulpofficier van Justitie of een aangewezen ambtenaar van de DT&V) te laten blijken welke afweging heeft plaatsgevonden om geen lichter middel toe te passen.

Opmerking vooraf

In het onderzoek beschrijft de IVenJ dat de advocaat van de heer K. heeft nagevraagd of het mogelijk was dat de heer K. met hulp van DT&V naar Frankrijk terug zou kunnen terugkeren, als hij zijn asielaanvraag zou intrekken. Dit bleek wel mogelijk, maar het intrekken van een asielverzoek zou betekenen dat het recht op opvang bij het COA zou vervallen. Omdat de heer K. gebruik wilde blijven maken van de opvangvoorzieningen van COA, besloot hij zijn asielverzoek in Nederland door te zetten. De IVenJ heeft hier geen conclusie of aanbeveling aan verbonden. Echter, ik heb inmiddels de werkwijze zodanig aangepast dat indien een asielzoeker te kennen geeft zijn verzoek te willen intrekken en terug te willen keren, de voorbereidingen voor het vertrek al plaatsvinden en de formele intrekking pas plaatsvindt vlak voor het feitelijke vertrek. Hierdoor houdt betrokkene ook gedurende de fase dat het vertrek wordt voorbereid recht op opvang.

Reactie op de aanbevelingen

Aanbeveling 1 aan de IND, de DT&V en het COA:

Blijf structureel in gesprek met medewerkers over het signaleren en vastleggen van relevante (medische) informatie omtrent vreemdelingen in procedure, waaronder ook informatie over bijzonderheden in houding en gedrag. Dit zowel ten behoeve van de eigen taakuitoefening, als ten behoeve van de overdracht van dergelijke informatie aan ketenpartners. Heb daarbij uitdrukkelijk oog voor de professionele ruimte van functionarissen.

Deze aanbeveling neem ik over. De overdracht van medische gegevens is een complexe aangelegenheid, zoals uw Kamer weet. Het medisch beroepsgeheim en de privacywetgeving stellen grenzen aan wat de betrokken organisaties met elkaar mogen delen en wat medisch en niet-medisch personeel aan elkaar mogen vertellen. Daarbij is van belang dat de medewerkers in de vreemdelingenketen professionele ruimte krijgen om hun werk goed te kunnen doen. Zoals gemeld in de brief over de voortgang van de verbetermaatregelen vreemdelingenketen van 6 mei 20152 werk ik samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de betrokken uitvoerings- en toezichtsinstanties aan verbeteringen in de overdracht van medische informatie over vreemdelingen. Thans wordt samen met de medische beroepsgroep de laatste hand gelegd aan een handreiking voor zorgprofessionals die worden ingezet in de vreemdelingenketen. Doel van deze handreiking is het vastleggen van een eenduidige interpretatie van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van medische informatieoverdracht. In de handreiking komen verschillende situaties aan bod waarbij de zorgprofessional stap voor stap wordt geholpen met het maken van de keuze over het al dan niet overdragen van medische gegevens. Daarnaast wordt aandacht geschonken aan het belang van het actief uitwisselen van medische gegevens voor een goede opvang en begeleiding.

Na vaststelling zal de handreiking opgenomen worden in de bestaande scholingsfaciliteiten van de zorgprofessionals, om zo de toepassing van de handreiking in praktijk actief te stimuleren.

Voor een goede opvang en zorg voor vreemdelingen is het van belang dat ook het niet-medisch personeel (bijvoorbeeld beveiliging- en opvangmedewerkers) dat bij de begeleiding en behandeling is betrokken, weet welke gezondheidsinformatie verzameld en zo nodig gedeeld mag worden, gelet op de bijzondere zorgplicht van de overheid. Deze gegevens kunnen zowel afkomstig zijn van zorgprofessionals als van niet-medisch personeel. Naast gezondheidsinformatie zijn ook bijzonderheden inzake houding en gedrag van de vreemdeling relevant voor een goede opvang en zorg. Daar zal in de opleiding van deze medewerkers aandacht aan gegeven worden, waarbij ook de professionele ruimte van de medewerker nadrukkelijk aan de orde zal komen.

Hoe belangrijk de overdracht van relevante (medische) gegevens ook is, daarmee kunnen niet alle incidenten voorkomen worden. De IVenJ constateert dat niet gesteld kan worden dat er een oorzakelijk verband is te leggen tussen de mate van informatiedeling en de zelfdoding van de heer K.

Aanbeveling 2 aan het LTO (de DT&V, het COA, de IND en de AVIM):

Het opleggen van vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en dient eerst te worden ingezet als alle andere mogelijkheden zijn verkend en benut. Op casusniveau dient altijd duidelijk te zijn waarom een lichter middel niet kan worden toegepast. Deze afweging dient deugdelijk te worden gemotiveerd en vastgelegd.

Ik ben het eens met de strekking van deze aanbeveling.

Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en dient pas te worden ingezet als niet kan worden volstaan met een lichter middel.

In de Vreemdelingenwet is vastgelegd dat vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting alleen mogelijk is indien risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken of de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert en er zicht is op uitzetting. Bij voorkeur wordt een lichter, alternatief, middel ingezet om alsnog het vertrek van de persoon die niet langer in Nederland mag blijven te realiseren. Daarbij worden de relevante belangen tegen elkaar afgewogen.

Dat vreemdelingenbewaring als ultimum remedium wordt ingezet is tevens gewaarborgd doordat de vreemdeling dit bij toetsing van de inbewaringstelling aan de rechter kan voorleggen. Daarbij beoordeelt de rechter tevens of met een door de vreemdeling voorgesteld, minder ingrijpende maatregel had kunnen worden volstaan. Wel moet worden bedacht dat als eenmaal terecht wordt aangenomen dat er een (significant) risico op onttrekken aan het toezicht bestaat, alternatieven voor bewaring, door het risico op onttrekking, niet snel effectief zullen zijn.

Deze opmerking past in die zin in de lijn in de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van de afgelopen periode, die ook is geïmplementeerd in de praktijk. Sinds 1 januari 2016 zijn de modellen van de «Maatregel van bewaring» verduidelijkt. Zo is opgenomen dat de hulpofficier van Justitie of aangewezen ambtenaar van de DT&V moet motiveren waarom hij geen lichter middel toepast. Daarmee is de strekking van de aanbeveling verwerkt in de uitvoeringspraktijk.

Tot slot

Sinds enige jaren is vanuit het toezicht en het verbeterprogramma vreemdelingenketen hard gewerkt aan verbetering van de in- en externe informatie-uitwisseling, daarin zijn grote stappen gezet. Zeker in het huidige tijdsbeeld waarbij er grote druk op alle betrokken organisaties staat om de vluchtelingeninstroom op een goede manier te leiden dank ik de IVenJ voor dit onderzoek. De IVenJ oordeelt overwegend positief ten aanzien van de gevolgde procedures en de wijze waarop de betrokken functionarissen de uitvoering ervan ter hand hebben genomen. Dat is een opsteker voor de medewerkers binnen de vreemdelingenketen die zich dag in dag uit inspannen voor een humane behandeling van vreemdelingen.

Echter, een suïcide is altijd een zeer betreurenswaardige en ingrijpende gebeurtenis. Het is van groot belang dat alle organisaties en betrokkenen alert blijven op het juist toepassen van de procedures, het oppikken van relevante signalen en deze ook vastleggen. Daarbij moet worden opgepast voor te veel bureaucratisering, de medewerker op de werkvloer moet de ruimte krijgen om zijn werk te kunnen doen. Het vinden van een balans hierin krijgt voortdurende aandacht van de ketenpartners in de vreemdelingenketen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 19 637, nr. 2007

Naar boven