Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 december 2015
Op 26 november 2015 hebben zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(hierna: de Raad van State) als de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan over
de opvang voor uitgeprocedeerde vreemdelingen. Tijdens de regeling van werkzaamheden
heeft u verzocht om een brief over de strekking van deze uitspraken en de gevolgen
ervan voor het beleid (Handelingen II 2015/16, nr. 30, Regeling van Werkzaamheden).
De rechtsvraag die aan de Raad van State was voorgelegd, was of er voor het Rijk een
internationaalrechtelijke verplichting bestaat om aan niet-rechtmatig in Nederland
verblijvende vreemdelingen onvoorwaardelijke opvang te verlenen. In de uitspraak van
26 november beantwoordt de Raad van State deze vraag ontkennend. Als de vreemdeling
weigert te werken aan zijn vertrek uit Nederland, dan mag hem onderdak worden geweigerd.
Het gevolg van de keuze van een meerderjarige vreemdeling om niet te werken aan vertrek,
te weten dat hem toegang tot de VBL wordt geweigerd, komt in beginsel voor diens risico.
Uitzondering geldt voor vreemdelingen van wie kan worden onderbouwd dat zij vanwege
hun psychische gesteldheid althans voorlopig niet in staat kunnen worden geacht de
gevolgen van hun handelen en nalaten te overzien. Zolang deze omstandigheden zich
voordoen kan die vreemdeling niet verantwoordelijk worden gehouden voor zijn weigering
mee te werken aan vertrek. Het is aan de vreemdeling om aan zijn verzoek om opvang
dergelijke bijzondere omstandigheden ten grondslag te leggen. In de reactie op het
verzoek zal gemotiveerd op die omstandigheden in dienen te worden gegaan.
De Centrale Raad van Beroep sluit zich aan bij de uitspraak van de Raad van State.
De Centrale Raad van Beroep wijst naar en herhaalt haar vaste rechtspraak dat geen
aanspraak op maatschappelijke opvang bestaat, omdat het aanbod van plaatsing in een
VBL kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening in het bieden van opvang.
Indien de vreemdeling om hem moverende redenen niet wil werken aan vertrek en dus
niet in aanmerking komt voor onderdak in de VBL, komt dat voor eigen rekening en risico.
Ik beschouw deze uitspraken als ondersteuning van mijn beleid en als een bevestiging
van mijn duiding van het rapport van het Europees Comité voor Sociale Rechten en de
daarop gevolgde resolutie van het Comité van Ministers zoals verwoord in de Kamerbrief
van 22 april 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 19 637, nr. 1994). Zowel de Raad van State als de Centrale Raad van Beroep geven aan dat het opvangstelsel
zoals we dat hebben ingericht, voldoet aan de internationaalrechtelijke verplichtingen,
en onderschrijven dat aan het bieden van onderdak aan hier niet-rechtmatig verblijvende
vreemdelingen voorwaarden mogen worden verbonden.
Over de uitwerking van de brief van 22 april 2015 ben ik nog in gesprek met de gemeenten.
Doel van de in die brief aangekondigde voorziening is het verbeteren van het terugkeerbeleid,
waardoor er minder (uitgeprocedeerde) vreemdelingen zijn die de keuze maken voor een
illegaal verblijf in Nederland en gemeenten ook minder hiermee worden geconfronteerd.
Deze uitwerking wil ik vastleggen in een aanvulling op het bestuursakkoord van 25 mei
2007 tussen rijk en gemeenten. De eerdere gesprekken met de gemeenten geven mij het
vertrouwen dat er een reëel uitzicht is op een akkoord. Ik zal uw Kamer informeren
als er een onderhandelaarsakkoord is, dat door de VNG aan haar leden zal worden voorgelegd.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff