19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2074 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2015

In deze brief informeer ik u over de beleidsontwikkelingen op het gebied van het landgebonden asielbeleid inzake Sudan. Bij brief van 11 september 2012 is uw Kamer hier laatstelijk over bericht.1

Op 23 juli 2015 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw ambtsbericht over Sudan uitgebracht.2 Voor zover voor de beleidsbepaling relevant volgt uit het ambtsbericht dat in de verslagperiode de veiligheidssituatie in Darfur (met uitzondering van de provincie West-Darfur) evenals in de gebieden Zuid-Kordofan, Abyei en Blue Nile onverminderd slecht was. Er is sprake van een situatie van willekeurig geweld en grote aantallen vluchtelingen en ontheemden. Verder volgt uit het ambtsbericht dat de in de voorgaande ambtsberichten beschreven veranderlijke en diffuse situatie in de conflictgebieden zich heeft voortgezet: het onderscheid tussen Arabische en niet-Arabische bevolkings-groepen is niet eenduidig te maken, er is sprake van immer toenemend tribaal geweld, afsplitsingen van rebellengroeperingen raakten onderling slaags, en/of (afscheidingen van) rebellenbewegingen sloten zich (al dan niet tijdelijk) aan bij de strijd door het Sudanese leger en vice versa.

Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming in individuele zaken en om in de beoordeling daarvan recht te kunnen doen aan de complexe en veranderlijke situatie zijn enkele aanpassingen in de formulering van het geldende beleid aangewezen.

Uitgangspunt van het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Sudan blijft dat asielaanvragen van Sudanese vreemdelingen worden beoordeeld aan de hand van het individuele relaas van de asielzoeker. Tevens blijft voor bepaalde bevolkings-groepen en bepaalde deelgebieden in Sudan bijzonder beleid aangewezen, maar moet dit op onderdelen worden aangepast.

Een eerste aanpassing komt voort uit het feit dat de administratieve indeling van Darfur is gewijzigd. Waar Darfur eerder bestond uit drie provincies (Noord- Zuid- en West-Darfur) is nu sprake van vijf provincies (Noord-, Oost, Zuid-, Centraal- en West-Darfur). De beleidsbeschrijving dient hierop te worden aangepast.

Niettemin blijft gelden dat alle provincies van Darfur zijn aangemerkt als gebied als bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn (2011/95/EU), met uitzondering van West-Darfur, nu uit het ambtsbericht van juli 2015 voorts volgt dat de situatie in West-Darfur net als in voorgaande jaren relatief rustig en stabiel is.

Een verdere beleidsaanpassing is aangewezen vanwege eerdergenoemde continue veranderende en diffuse situatie met betrekking tot de conflicten in Sudan. Als gevolg hiervan moet worden geconcludeerd dat de huidige groepen die zijn aangemerkt als risico- en/of kwetsbare minderheidsgroep niet zonder meer volstaan. Het betreft de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur, (vermeend) aanhangers van SPLM/Noord en de Nuba. Handhaven van deze groepen als zodanig zou geen recht doen aan de zorgwekkende situatie van andere personen die door de Sudanese autoriteiten in verband worden gebracht met (gewapende) oppositie. Uit het ambtsbericht kan worden opgemaakt dat vreemdelingen die (vermeend) aanhanger zijn van een oppositiegroep een groter risico lopen op vervolging en een onmenselijke behandeling bij terugkeer. Daarom heb ik besloten de in het beleid geldende risico- en kwetsbare minderheidsgroepen inzake Sudan te herformuleren. Dit betekent dat vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij (vermeend) aanhanger zijn van een oppositiegroep met geringe indicaties aannemelijk kunnen maken dat hun problemen zijn aan te merken als een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingen-verdrag c.q. een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling opleveren bij terugkeer naar Sudan. Aldus blijft contrast met andere vreemdelingen afkomstig uit Sudan bestaan en wordt een zorgvuldige besluitvorming ten aanzien van alle Sudanezen die stellen te vrezen te hebben van de Sudanese autoriteiten vanwege (vermeende) oppositie geborgd.

Bovendien biedt dit ruimte om adequaat in te kunnen spelen op de vele veranderingen in de situatie en de verhoudingen tussen de strijdende partijen in Sudan. Uiteraard wordt in het geval van (vermeende) aanhangers van gewapende oppositie extra alertheid betracht wat betreft eventuele toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (oorlogsmisdadigers, mensenrechten-schenders).

Tot slot geldt onverkort het uitgangspunt dat alle vreemdelingen afkomstig uit de gebiedsdelen die zijn aangemerkt als 15c-gebied een veilig heenkomen kunnen zoeken elders in Sudan (vestigingsalternatief). In het verlengde van vorenstaande zijn (vermeend) aanhangers van oppositiegroepen uit de conflictgebieden hiervan uitgezonderd, tenzij uit de individuele zaak blijkt dat betrokkene zich elders kan vestigen.

Naar verwachting zullen voorgaande beleidsaanpassingen beperkte betekenis hebben voor de vergunningverlening. De instroom van vreemdelingen uit Sudan is relatief constant. Bovendien is het uitgangspunt dat sprake is van een vestigingsalternatief elders in Sudan ongewijzigd.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Naar boven