De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het Nederlandse 1F-beleid tekortschiet ten aanzien van Afghaanse vluchtelingen
die als onderofficier of officier bij de KhAD/WAD hebben gediend, doordat zij op grond
van een ambtsbericht uit 2000 collectief worden beschuldigd van mensenrechtenschendingen
en hun schuld dan wel onschuld niet per individu is vastgesteld;
van mening dat een collectieve 1F-tegenwerping en omgekeerde bewijslast zonder rechterlijke
toetsing geen recht doet aan het individuele relaas van deze groep Afghaanse asielzoekers;
van mening dat ten aanzien van Afghaanse KhAD/WAD (onder)officieren die langdurig
in Nederland verblijven, een individuele toets op mensenrechtenschendingen wenselijk
is;
constaterende dat de uitzetting van Afghaanse vluchtelingen met een 1F-status die
langdurig in Nederland verblijven en zijn opgenomen in de lokale gemeenschap, op veel
maatschappelijk protest stuit;
verzoekt de regering, een commissie van wijzen in te stellen die de dossiers en carrièrestaten
van de groep Afghaanse KhAD/WAD (onder)officieren met 1F-status individueel onderzoekt,
die de regering per individu adviseert over de handhaving dan wel intrekking van de
1F-status, toekenning dan wel afwijzing van een verblijfsvergunning, dan wel het instellen
van strafvervolging, en de Kamer over de instelling, opdracht en uitkomsten van de
commissie te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Schouw