19 637
Vluchtelingenbeleid

nr. 182
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 23 april 1996

In het ordedebat van uw Kamer op 30 januari jl.1 hebben de leden Dittrich en Middel hun verontrusting uitgesproken over alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA's) die met onbekende bestemming (MOB) uit de Opvangcentra vertrekken. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd en toegezegd dat ik uw Kamer zo mogelijk nader zal berichten over een onderzoek door de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost (onder 1), mogelijke maatregelen van toezicht binnen de opvang van asielzoekers (onder 2) en het aspect van gezinshereniging binnen deze problematiek (onder 3).

Ik wil uw Kamer thans graag op de hoogte stellen van de voortgang en de ontwikkelingen op dit terrein:

1. Onderzoek Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Het strafrechtelijke onderzoek naar de verdwijning van AMA's uit het OC-Eindhoven is nog niet afgerond. Daarom kan ik u hierover thans nog niet rapporteren. Naar verwachting kan ik uw Kamer hierover voor het zomerreces nader informeren.

2. Toezicht binnen de AMA-opvang

Het COA heeft met de directeuren van de betrokken Opvang- en Asielzoekerscentra bezien in hoeverre het toezicht op AMA's binnen de centrale opvang beter vorm kan worden gegeven zonder dat het open karakter van de opvang verloren gaat. Het COA heeft op basis van dit overleg de reeds bestaande gedragslijn met betrekking tot het toezicht nader geconcretiseerd en onder de speciale aandacht gebracht van de directies van de centra. Deze gedragslijn vormt een onderdeel van en hulpmiddel bij de specifieke begeleiding van AMA's in de opvangcentra en gaat onder meer in op de volgende aspecten van toezicht:

* Preventie

AMA's waarvan op basis van signalen (bijvoorbeeld het feit dat een AMA zijn bagage niet uitpakt) het vermoeden bestaat dat ze misschien zullen verdwijnen, krijgen bijzondere aandacht van de AMA-medewerkers en beveiligingsmedewerkers in de centra. Van dit vermoeden wordt melding gemaakt bij de Vreemdelingendienst. Verder wordt de betrokken minderjarig medegedeeld dat indien zij de idee hebben dat zij door personen van buiten het centrum onder druk worden gezet, zij dit kunnen bespreken met de AMA-medewerker of de Opbouw-medewerker.

* Registratie

In het OC zijn minimaal twee registratiemomenten per dag, waarbij geregistreerd wordt of de minderjarigen aanwezig zijn in het centrum. In de centra geldt verder een vast tijdstip waarop de minderjarigen in het centrum aanwezig dienen te zijn. Alle centra dienen afspreken met de school te maken over schoolgang van de AMA's.

* Verlof/verlaten van het centrum

Minderjarigen in de leeftijd van 12–15 jaar die het centrumterrein tijdelijk willen verlaten, dienen dit aan te geven bij de AMA-medewerker onder vermelding van de bestemming en het tijdstip van terugkeer.

Weekendverlof moet altijd worden aangevraagd. Het adres waarop de AMA tijdens het verlof aanwezig zal zijn, is bekend bij de Opbouw, Maatschappelijk werk en de AMA-medewerker(s).

3. Aspect van gezinshereniging

Naast bovengenoemd COA-overleg hebben er twee bijeenkomsten plaatsgevonden met de Directie Beleid/Sector Vreemdelingenbeleid, de DPJ&R, de IND, Raad voor de Kinderbescherming vestiging Eindhoven, Stichting de Opbouw en Regiopolitie Brabant Zuid-Oost over de verdwijning van minderjarigen in het algemeen. Uit dit overleg is voortgekomen dat er thans nog onvoldoende inzicht bestaat in de reden van verdwijning of MOB-melding. Ik heb derhalve besloten dat het Informatie- en Analyse Centrum van de IND (INDIAC) dit nader zal onderzoeken. Pas als meer inzicht bestaat in de reden van verblijf in Nederland en de omstandigheden waaronder AMA's verdwijnen, kan ik vaststellen of het noodzakelijk is andere maatregelen te treffen. Bij dit onderzoek zal het aspect van de gezinshereniging uitdrukkelijk worden betrokken. Ik streef ernaar om u voor het zomerreces de onderzoeksresultaten mede te kunnen delen.

4. Afspraken

Vooruitlopend op bovengenoemde onderzoeksresultaten zijn met de betrokken disciplines nadere afspraken gemaakt en de verantwoordelijkheden ten aanzien van de melding dat een AMA met onbekende bestemming is vertrokken (MOB) verduidelijkt.

– het OC maakt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen 24 uur, melding van MOB aan de politie, Vreemdelingendienst (VD) en de Stichting de Opbouw;

– de VD maakt melding van de MOB bij de IND. Dit in verband met de toelatingsprocedure;

– de politie plaatst kinderen tot 16 jaar ter fine van opsporing aanhouding en teruggeleiding op de politietelex. Bij oudere kinderen gebeurt dit in overleg met betrokken opvangmedewerkers en voogd;

– De Stichting de Opbouw houdt reeds in de pre-voogdij-fase toezicht op de wijze waarop de AMA's worden opgevangen door het COA. Indien er aanleiding is om te veronderstellen dat de jongere in de asielopvang onvoldoende beschermd wordt, kan vooruitlopend op de voogdij de opvang door de Opbouw elders worden verzorgd. In de voogdij-fase blijft de voogd, ook na de MOB-melding, verantwoordelijk voor de pupil tot de voogdij kan worden overgedragen aan natuurlijke- of rechtspersonen in binnen- of buitenland. Gedurende een halfjaar na de MOB-melding onderneemt de Opbouw diverse acties om de jongere via familie en hulp-instanties terug te vinden. Indien dit geen resultaat oplevert worden de acties na een halfjaar geëvalueerd en een verslag opgemaakt;

– de Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn algemeenheid slechts een beperkte rol ten aanzien van AMA's. Het feit dat er sprake is van opvang van AMA's en dat er in de voogdij wordt voorzien zijn voldoende randvoorwaarden voor de bescherming van het kind. Slechts in een incidenteel geval waarin nog niet in het gezag is voorzien kan de toevertrouwing aan de Raad een (tijdelijke) oplossing bieden voor de opvang van een jongere.

Voor minderjarigen die zonder asielmotieven naar Nederland komen of in Nederland worden aangetroffen, wordt een toevertrouwing aan de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd. De Raad zal de toevertrouwde kinderen op andere locaties onderbrengen dan in de asielopvang.

Tenslotte zullen de betrokken disciplines bij het onderzoek door INDIAC nauw worden betrokken en zullen zij onderling gegevens uitwisselen op dit terrein.

Ik hoop u hiermee vooralsnog voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz


XNoot
1

Zie Handelingen II nr. 17, vergaderjaar 1995–1996.

Naar boven