19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1772 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2014

Met deze brief informeer ik u over enkele aanpassingen in het beleidskader voor de beoordeling van asielaanvragen van Afghaanse asielzoekers naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht over de situatie in Afghanistan dat op 24 december 2013 is uitgebracht door de Minister van Buitenlandse Zaken. Dit ambtsbericht beschrijft de algehele situatie in Afghanistan van juli 2012 tot en met november 2013.

Ten gevolge van de inwerkingtreding op 1 januari jl. van de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening is de mogelijkheid komen te vervallen om nog langer groepen asielzoekers uit een bepaald land van herkomst aan te duiden als een «specifieke» groep. Door de aanduiding als «specifieke groep» kwam een asielzoeker uitsluitend omwille van het behoren tot deze «specifieke» groep, in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c van de Vw. Dit is van betekenis voor alleenstaande Afghaanse vrouwen omdat zij waren aangeduid als een specifieke groep. Die aanduiding komt te vervallen. Aan de hand van de informatie in dit ambtsbericht is bekeken of eenzelfde beschermingsniveau dient te worden gehandhaafd voor deze groep.

Nu de informatie in het nieuwe ambtsbericht over de situatie van alleenstaande vrouwen in het verlengde ligt van voorgaande ambtsberichten, zie ik aanleiding om in het beleid op te nemen dat een Afghaanse alleenstaande vrouw in beginsel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b Vreemdelingenwet tenzij uit het individuele asielrelaas evident blijkt dat betrokkene geen bescherming nodig heeft omwille van haar alleenstaande status. Nu alleenstaande Afghaanse vrouwen in beginsel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel, heeft de kwalificatie als kwetsbare minderheidsgroep geen betekenis meer en komt deze daarmee te vervallen.

Daarnaast wordt het beleid voor Afghaanse lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen (LHBT’s) aangepast. Over hun situatie staat in het ambtsbericht dat er volgens het US State mensenrechtenrapport 2012 berichten waren dat het beeld van homoseksuelen in sommige kringen in Kabul enigszins was verbeterd. Tegelijk wordt in het ambtsbericht gemeld dat er berichten waren dat treiteren en geweld tegen homoseksuelen en detentie door de politie in 2012 toenamen. Deze informatie is voor mij aanleiding om Afghaanse LHBT’s voortaan te kwalificeren als een kwetsbare minderheidsgroep. Dit betekent dat aan het individualiseringvereiste minder aandacht wordt geschonken. Een asielzoeker die tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort, kan reeds met beperkte individuele indicaties aannemelijk maken dat hij of zij in aanmerking komt voor een asielvergunning. Ook mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling kunnen voldoende zijn.

Gangbaar onderdeel van de individuele beoordeling van de asielaanvraag is dat de asielzoeker ook aantoont dat in zijn specifieke geval de autoriteiten in het herkomstland niet in staat (of bereid) zijn hem bescherming te bieden tegen zijn problemen. Dit wordt nu nog individueel beoordeeld, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met het persoonlijk netwerk van de Afghaanse asielzoeker. In het huidige ambtsbericht staat over de mogelijkheid om zich te wenden tot de Afghaanse autoriteiten voor bescherming dat in zijn algemeenheid gezegd kan worden dat de Afghaanse autoriteiten nauwelijks tot niet in staat zijn om de Afghaanse bevolking bescherming te bieden tegen geweld. Hierop vormt Kabul, tot op zekere hoogte, een uitzondering.

Hoewel deze informatie niet wezenlijk verschilt van de informatie uit het voorgaande ambtsbericht, zie ik aanleiding om het landgebonden asielbeleid Afghanistan op dit punt aan te passen om beter aan te sluiten bij de nieuwe Kwalificatierichtlijn1. In de Kwalificatierichtlijn worden de actoren in het land van herkomst die geacht kunnen worden bescherming te bieden, immers limitatief opgesomd. Het kan dan enkel gaan om de staat of partijen of organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen. Nu enkel van deze actoren verwacht kan worden dat ze bescherming kunnen bieden, gekoppeld aan de informatie in het ambtsbericht, is de conclusie gerechtvaardigd dat Afghaanse asielzoekers die problemen hebben ondervonden in Afghanistan, zich niet eerst voor bescherming dienden te wenden tot de nationale autoriteiten behoudens indien het gaat om Afghaanse asielzoekers afkomstig uit Kabul. Enkel van Afghaanse asielzoekers die afkomstig zijn uit Kabul wordt verwacht dat ze aannemelijk maken dat ze zich zonder succes tot de Afghaanse autoriteiten hebben gewend voor bescherming. Hierop wordt evenwel voor de volgende categorieën vreemdelingen die afkomstig zijn uit Kabul een uitzondering gemaakt: vreemdelingen die in Kabul tot een etnische of religieuze minderheid behoren, LHBT’s, alleenstaande vrouwen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging.

Tot slot geeft de informatie in het ambtsbericht ook aanleiding om niet meer op voorhand uit te sluiten dat Afghaanse asielzoekers een vlucht- en/of vestigingsalternatief kunnen hebben in Afghanistan. Daarbij zal enkel worden bekeken of een vlucht en/of vestigingsalternatief voorhanden is in Kabul. Aan de hand van de individuele situatie van de Afghaanse asielzoeker wordt voortaan beoordeeld of van deze persoon kan worden verwacht dat hij ontkomt aan zijn problemen door zich te vestigen in Kabul. Voor vreemdelingen die behoren tot een groep die in Kabul een etnische of religieuze minderheid is, LHBT’s, alleenstaande vrouwen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging geldt dit niet. Bij deze groepen wordt aangenomen dat ze geen vlucht- en/of vestigingsalternatief hebben, ook niet in Kabul.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Richtlijn 2011/95/EU van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking).

Naar boven