Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2013
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 19 november 2013 (Handelingen II 2013/14,
nr. 25) heeft uw Kamer mij verzocht om de laatste stand van zaken met betrekking tot
de uitvoering van het kinderpardon met daarin een toelichting op cijfers met betrekking
tot de afwijzingsgrond «langer dan de toegestane periode uit beeld van de Rijksoverheid».
Op 1 februari jl. is de regeling langdurig verblijvende kinderen in werking getreden.
Na het debat met de Tweede Kamer op 12 maart jl. (Handelingen II 2012/13, nr. 60, item 26, blz. 73–103) heeft de IND de feitelijke uitvoering van de regeling ter hand genomen.
De regeling langdurig verblijvende kinderen bestaat uit een overgangsregeling en een
definitieve regeling. De overgangsregeling verleent duidelijkheid aan kinderen met
een asielachtergrond, die reeds langdurig in Nederland verblijven. Een beroep op de
overgangsregeling kon tot 1 mei jl. worden gedaan.
Met de definitieve regeling is er beleid gekomen waaraan objectief kan worden getoetst
of de overheid een vergunning dient te verlenen op basis van het langdurig verblijf.
Daarbij wordt het eigen handelen van ouders en kind meegewogen.
Ik heb uw Kamer reeds in september bij de Rapportage Vreemdelingenketen en ook tijdens
het algemeen overleg van 3 oktober jl. geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking
tot de uitvoering van het kinderpardon (Kamerstuk 19 637, nr. 1747).
Overgangsregeling
In totaal zijn er zo’n 3.270 aanvragen ingediend in het kader van de overgangsregeling.
Dit betreft zowel de hoofdpersonen als de gezinsleden. In ruim 110 gevallen, tot nu
toe, heeft de vreemdeling de aanvraag na indiening weer ingetrokken. Er zijn in totaal
in eerste aanleg ongeveer 1.340 aanvragen ingewilligd. Dit betreft zo’n 630 hoofdpersonen
en 710 gezinsleden.
In een aantal zaken moet nog worden beslist. Het gaat hierbij om zaken waarin de IND
afhankelijk is van derden, zoals zaken waarin de procedure voor identiteitsherstel
bij de gemeenten op dit moment nog loopt.
In de eerste aanleg is er op zo’n 1.800 aanvragen afgewezen. De belangrijkste afwijzingsgronden
zijn:
-
– De vreemdeling voldoet niet aan de minimale verblijfstermijn;
-
– Er is nooit een asielaanvraag ingediend;
-
– De vreemdeling is langer dan de toegestane periode uit beeld van de Rijksoverheid
geweest;
-
– De vreemdeling voldoet niet aan de gestelde leeftijdsvoorwaarde;
-
– De vreemdeling is houder van een (niet omzetbare) verblijfsvergunning.
Van deze ongeveer 1.800 afwijzingen voldeed in iets minder dan 500 zaken de vreemdeling
niet aan de minimale verblijfstermijn, in ruim 400 zaken is de reden gelegen in het
niet eerder een asielaanvraag te hebben ingediend, in ongeveer 300 zaken gaat het
om het uit het beeld zijn van de Rijksoverheid, in ongeveer 200 zaken is de reden
van afwijzing het niet voldoen aan de leeftijdsgrens en in ongeveer 100 zaken is de
vreemdeling houder van een (niet omzetbare) verblijfsvergunning.
Tot nu toe zijn er ongeveer 1.600 bezwaarzaken ingediend. De behandeling daarvan loopt
nog. Uitkomsten van beroepszaken (of hoger beroep) zijn er op dit moment nog niet.
Ik heb in debatten met uw Kamer over deze regeling steeds benadrukt dat aan alle voorwaarden
van de regeling moest worden voldaan. Daarbij heb ik aangegeven welwillend te zullen
kijken naar grensgevallen die aan mij zouden worden voorgelegd. Ik ben daarbij ruimhartig
geweest, binnen de kaders van de regeling.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven