19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1706 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 september 2013

Op 6 juni 2013 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie arrest gewezen in zaak C-648/11. In deze procedure had een Britse rechter het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag welke lidstaat ingevolge de EU-Dublin-verordening, nr. 343/2003, verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, indien deze in verschillende lidstaten een asielverzoek heeft ingediend. Het arrest van het Hof is bindend en zorgt voor een uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht in de lidstaten. Met deze brief informeer ik u over de betekenis van dit arrest voor het Nederlandse asielbeleid.

De Britse rechter wenste in wezen te vernemen of ofwel de lidstaat waar het eerste asielverzoek was ingediend, verantwoordelijk is, ofwel de lidstaat waar het meest recente asielverzoek is ingediend. Kort samengevat gezegd, antwoordt het Hof in het arrest van 6 juni 2013 dat de verantwoordelijke lidstaat de lidstaat van het meest recente verzoek is, dat wil zeggen de lidstaat waar de minderjarige zich bevindt nadat hij er een asielverzoek heeft ingediend.

Deze uitleg van het Hof noopt tot een aanpassing van het Nederlandse beleid, en van het beleid in nagenoeg alle EU-lidstaten. Gezien het arrest kan namelijk niet langer worden volgehouden dat de lidstaat waar de alleenstaande minderjarige zijn eerste asielverzoek heeft ingediend, verplicht is om de minderjarige terug te nemen. De lidstaat waar de minderjarige zich bevindt, moet het asielverzoek in behandeling nemen.

Concreet betekent dit dat indien een alleenstaande minderjarige een asielaanvraag in Nederland indient, en uit zijn dossier blijkt dat hij al eerder in een andere lidstaat een asielaanvraag heeft ingediend, hij niet in het kader van de Dublin-verordening kan worden teruggestuurd naar die andere lidstaat. De in Nederland ingediende asielaanvraag zal door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden behandeld.

De interpretatie van het Hof laat overigens onverlet dat een overdracht op basis van de Dublin-verordening nog wel kan plaatsvinden aan een lidstaat waar gezinsleden van de minderjarige legaal verblijven, voor zover dit in het belang van de minderjarige is.

Ook in de situatie waarin een lidstaat reeds een verblijfsvergunning aan de minderjarige heeft verstrekt, zal door de IND worden bezien of een overdracht van de minderjarige aan die lidstaat mogelijk is. Dit zal per zaak door de IND zorgvuldig worden beoordeeld op grond van de individuele omstandigheden. Elementen die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld de aard van de verleende verblijfsvergunning, de geldigheidsduur ervan, de periode van verblijf in het andere land en de redenen van vertrek.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven