Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 19637 nr. 1606 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 19637 nr. 1606 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 februari 2013
Inleiding
Op 6 juli 2012 heeft de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) haar advies «Expertise getoetst» aangeboden aan de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. In dit ongevraagde advies heeft de ACVZ de kwaliteit van de deskundigenadvisering in de asielprocedure onderzocht. Er is hier gekeken naar de verschillende vormen van deskundigenadvisering zoals taalanalyse, documentenonderzoek, medisch advies, landeninformatie, DNA- en leeftijdsonderzoek.
Gezien de demissionaire status van het toenmalige kabinet is de reactie op het ACVZ-advies uitgesteld. Op deze wijze is mij de ruimte geboden een inhoudelijke reactie op het advies op te stellen. Hierbij reageer ik namens het kabinet op het ACVZ-advies. Vooraleerst waardeer ik het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt en dank de ACVZ voor haar inzet.
Het onderzoek
De ACVZ heeft tijdens het onderzoek vastgesteld dat het noodzakelijk was om de initiële onderzoeksvraag aan te passen. De relevante onderzoeksvraag is niet hoe de kwaliteit van het onderzoek verhoogd kan worden, maar hoe de kwaliteit van de advisering met voldoende autoriteit kan worden gegarandeerd en getoetst. De focus is derhalve verplaatst naar de garanties en toetsing van deze advisering. Op dat vlak heeft de ACVZ geen fouten of misstanden aangetroffen. Wel komt de ACVZ met enkele aanbevelingen over de wijze waarop de «schijn van partijdigheid» zou kunnen worden weggenomen.
Hierbij merk ik op dat de Adviescommissie lijkt te hebben aangenomen dat de deskundigen van de diverse bureaus enkel werkzaam zijn binnen het asieldomein. Dit is niet correct.
De verschillende soorten onderzoek zijn toegespitst op de specifieke benodigdheden rondom een asielverzoek. Dit betekent echter niet dat de werkzaamheden geen deel uitmaken van een groter deskundigendomein met eigen kwaliteitsstandaarden en controlemechanismes. Door deze veronderstelling is het wel begrijpelijk dat de ACVZ de deskundigen uitsluitend binnen dit kader beoordeeld heeft. Echter, het is noodzakelijk om ruimte te geven, en recht te doen, aan de verschillende rollen en posities van de deskundigen en hun organisaties. Alleen wanneer rekening wordt gehouden met het professionele kader waarbinnen de onderscheiden adviserende partijen optreden, kan beoordeeld worden of de kwaliteit van de advisering met voldoende autoriteit wordt gegarandeerd en getoetst.
De IND is dé toelatingsorganisatie van Nederland. De IND heeft, conform de eisen vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tot taak op zorgvuldige wijze tot een beslissing te komen. De IND heeft de taak een verzoek om internationale bescherming te beoordelen en daartoe de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van een asielrelaas en gegevens omtrent de persoon te onderzoeken. In de loop van de tijd zijn onderdelen van dit onderzoek ondergebracht bij gespecialiseerde onderdelen van de organisatie. De IND bewijst zijn professionaliteit en geeft blijk van een zorgvuldige, objectieve werkwijze door onderdelen van het onderzoek bij onafhankelijke specialisten te beleggen.
De ACVZ heeft enerzijds geen probleem geconstateerd met de kwaliteit van de advisering maar anderzijds doet zij aanbevelingen die extra administratieve lasten veroorzaken. Ik heb naar aanleiding van het onderzoek van de ACVZ en de door haar gedane aanbevelingen geen aanleiding gezien de deskundigenadvisering ingrijpend te wijzigen. Eén aanbeveling neem ik van de ACVZ over omdat ik onderken dat hier verdere ontwikkeling mogelijk is. In het navolgende zal ik op elk van de zeven aanbevelingen van het advies afzonderlijk reageren.
Aanbevelingen
1. Verklaar afdeling 3.3 van de Awb van toepassing op alle vormen van deskundigenadvisering in de asielprocedure.
De aanbeveling om in de Vw 2000 een bepaling op te nemen waarin afdeling 3.3 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op alle vormen van deskundigheidsadvisering in de asielprocedure, neem ik niet over. Aangezien de vergewisplicht al indirect van toepassing is, heeft deze aanbeveling geen toegevoegde waarde.
In genoemde afdeling (artikel 3:5 Awb) wordt onder een adviseur verstaan: «een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.» De artikelen 3:5 tot en met 3:9a Awb geven voor deze wettelijke advisering enkele procedureregels. In artikel 3:9 van de Awb is neergelegd dat een bestuursorgaan zich er van heeft te vergewissen dat een onderzoek dat door een externe deskundige is verricht op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (vergewisplicht). Uit de rechtspraak volgt dat een bestuursorgaan, ook in het geval van de inzet van niet externe deskundigen, heeft te voldoen aan de vergewisplicht. Deze verplichting wordt dan niet ontleend aan artikel 3:9 Awb, maar aan artikel 3:2 Awb. Op grond hiervan zal bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard moeten worden (zorgvuldigheidsbeginsel1). Daarmee ontbreekt de toegevoegde waarde van de door de ACVZ voorgestelde wijziging.
2. Garandeer de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Bureau Land en Taal (BLT), Bureau Documenten (BDOC) en Bureau Medische Advisering (BMA) door deze bureaus te centreren in één deskundigenorganisatie die «op afstand» werkt van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
De aanbeveling in het ACVZ advies met betrekking tot het centreren van BLT, BDOC en BMA in één deskundigenorganisatie, neem ik niet over. Voorop staat het belang dat onderzoek zorgvuldig en onpartijdig wordt uitgevoerd en dat de conclusies op zorgvuldige wijze tot stand komen. In het advies wordt niet gesteld dat er sprake is van partijdigheid, maar van een «schijn» van partijdigheid. Ik stel vast dat de ACVZ ook niet op voorbeelden is gestuit waarbij daadwerkelijk sprake was van partijdigheid. Het centreren van de bureaus in één organisatie is geen garantie voor zorgvuldigheid en onpartijdigheid, noch een maatregel die naar verwachting op enige wijze zal bijdragen aan een verhoging van de kwaliteit van het onderzoek of de conclusies.
Daarnaast wil ik benadrukken dat de IND een belangrijke overheidstaak vervult. De IND zorgt ervoor dat het vreemdelingenbeleid goed wordt uitgevoerd en past de regels objectief en consequent toe. Beslissingen komen op zorgvuldige wijze tot stand. Dat de IND daartoe deskundigen betrekt, of zelfs in dienst heeft, doet niet af aan de onafhankelijkheid van deskundigen, noch aan de objectiviteit van de IND.
Ik onderschrijf de conclusie van de ACVZ dat het van groot belang is dat experts onafhankelijk en onpartijdig moeten kunnen adviseren. Ik constateer dat dit in de huidige vorm het geval is en dat er op geen enkele wijze invloed wordt uitgeoefend op de genoemde bureaus om «gekleurd» advies te geven. Er zijn voldoende waarborgen in de werkwijze van de bureaus ingebouwd waardoor onafhankelijke, zorgvuldig tot stand gekomen en onpartijdige adviezen kunnen worden gegarandeerd. In de toelichting op aanbeveling 4 zal ik verder ingaan op deze waarborgen.
Daarnaast lijken eventuele negatieve aspecten die mogelijk voortkomen uit het concentreren van de bureaus in één deskundigenorganisatie, op afstand van de IND, onvoldoende in de afweging te zijn betrokken. Voornamelijk de aansluiting bij asieldossiers en contacten met de betrokkenen bij het asieldossier (beslissers, maar ook beleidsverantwoordelijken) hebben voor de experts een meerwaarde, onder andere omdat er snel geschakeld kan worden tussen de verschillende betrokkenen en details over de individuele zaak uitgewisseld kunnen worden. Deze meerwaarde zou in een andersoortige organisatorische vorm verloren kunnen gaan juist vanwege de afstand tussen betrokkenen. Er is naar mijn oordeel geen enkele concrete aanwijzing dat opvolging van deze aanbeveling zou leiden tot een kwalitatief betere of zorgvuldigere advisering.
3. Stel een onafhankelijke commissie voor landeninformatie in.
De aanbeveling om een onafhankelijke commissie voor landeninformatie in te stellen neem ik niet over. Deze aanbeveling is ook gedaan in het ACVZ-advies «Transparant en Toetsbaar2, een advies over landeninformatie in het vreemdelingenbeleid» uit 2006. Het kabinet is, evenals in 2006, geen voorstander van deze aanbeveling. Als belangrijkste reden hiervoor geldt dat het Nederlandse systeem een duidelijke scheiding kent tussen informatieverschaffing over herkomstlanden van asielzoekers en het vreemdelingenbeleid.
Bij het opstellen van ambtsberichten is de rol van het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) die van een onafhankelijke deskundige. De ambtsberichten worden los van mijn beleid en van andere beleidsoverwegingen opgesteld. De verantwoordelijkheden van mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken (landenrapportages) en van mij (asielbeleid) zijn strikt gescheiden. In de Britse context, waarmee de ACVZ een parallel trekt, worden de landenrapporten opgesteld door de verantwoordelijke voor het asielbeleid, de UK Border Office. Dan is een onafhankelijke toezichthouder een logische keuze.
In de Nederlandse situatie kunnen de ambtsberichten worden getoetst door de Nederlandse rechter. De rechter kan alle onderliggende stukken, inclusief de vertrouwelijke bronnen, volledig inzien en beoordelen op juistheid en volledigheid. Deze toetsing geschiedt door de vreemdelingenkamers van de arrondissementsrechtbanken en in hoogste instantie door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast staat het maatschappelijke organisaties, maar ook vreemdelingenadvocaten en/of vreemdelingen, vrij om een andere visie op een situatie in een bepaald land te hebben en deze aan mij voor te leggen of in de asielprocedure in te brengen. Vervolgens is het aan mij om op basis van alle beschikbare informatie tot een afgewogen oordeel te komen. Indien er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht zal ik het ambtsbericht niet aan mijn besluit ten grondslag mogen leggen.
Sinds het vorige ACVZ-rapport heeft het kabinet een aantal veranderingen op het terrein van de ambtsberichten doorgevoerd. Deze beogen de transparantie van het proces van totstandkoming van ambtsberichten te vergroten. Zo vindt er gelijktijdige publicatie op het internet plaats van de Terms of Reference en het ambtsbericht. Tevens is de Werkinstructie totstandkoming Algemene Ambtsberichten op het internet gepubliceerd. Daarnaast hebben relevante maatschappelijke organisaties – waaronder Amnesty International, Vluchtelingenwerk Nederland, Unicef, het COC en UNHCR – de mogelijkheid om input te leveren voor de Terms of Reference van de ambtsberichten. Ook vindt er periodiek overleg plaats met maatschappelijke organisaties, de vreemdelingenadvocatuur en vertegenwoordigers vanuit de rechterlijke macht die gebruik maken van de ambtsberichten. Deze aanvullende procedures hebben de transparantie en het draagvlak van de ambtsberichten vergroot.
In de toekomst zal BZ waar mogelijk in de voetnoot aangeven wanneer informatie op een vertrouwelijke wijze is ingewonnen. Dit sluit aan bij de praktijk van andere EU-landen en het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) wat betreft bronvermelding in landenrapporten. Dit sluit ook aan bij de wens van de ACVZ, maatschappelijke organisaties en de advocatuur om het ambtsbericht zo transparant mogelijk te laten zijn. Hiertoe zal BZ een richtlijn met criteria opstellen en deze opnemen in de werkinstructie. Uitgangspunt is dat gesprekspartners in de landen van herkomst toestemming moeten geven voor de bronvermelding.
4. Organiseer constructieve tegenspraak over deskundigenonderzoek
De aanbeveling om constructieve tegenspraak te organiseren over deskundigenonderzoek neem ik niet over. De ACVZ verstaat onder tegenspraak het in debat gaan over nieuwe ideeën en technieken waaraan experts van binnen en buiten het migratiebeleid deelnemen. Ik ben van mening dat er voldoende momenten voor tegenspraak zijn.
Deze momenten zijn er zowel zaaksindividueel, bijvoorbeeld in de vorm van een contra-expertise, zienswijze of bij de rechter, als tijdens (inter)nationale bijeenkomsten. Mogelijkheden tot tegenspraak en gedachtewisseling worden veelal georganiseerd door de deskundigendiensten. Het streven is om dit te blijven doen ten behoeve van verdere ontwikkeling van de verschillende expertises.
De ACVZ bevestigt dat BLT, BDOC en BMA structureel aandacht schenken aan interne of zelf georganiseerde kwaliteitscontrole. Tegelijkertijd constateert de ACVZ dat externe kwaliteitscontrole door een onafhankelijke autoriteit niet of weinig voorkomt. De indruk van de Adviescommissie is dat deze externe controle ontbreekt doordat het werk van de deskundigen zich specifiek richt op het vreemdelingenbeleid.
Deze mening deel ik niet. Het klopt dat de deskundigenadvisering zich heeft ontwikkeld binnen de vreemdelingenketen, maar dat laat onverlet dat er, afhankelijk van het soort onderzoek, in een aantal gevallen andere organen aangewezen zijn voor de kwaliteitsstandaarden en controlemechanismen, vaak breder dan het vreemdelingenrecht. In het navolgende wordt dit per onderdeel toegelicht.
Daarnaast spreekt de aanbeveling over twee zaken waartussen onderscheid dient te worden gemaakt, een externe kwaliteitstoets en constructieve tegenspraak. Er is voor gekozen om per deskundigendomein op overzichtelijk wijze aan te geven welke kwaliteitsstandaarden er zijn en op welke wijze constructieve tegenspraak voldoende wordt gewaarborgd. De onderscheiden diensten met betrekking tot taalanalyse, medische advisering, documentenonderzoek, DNA- en leeftijdsonderzoek zullen hier worden toegelicht.
Taalanalyse
De werkzaamheden van BLT verschillen substantieel met die van BDOC en BMA.
BLT duidt bevindingen en gebruikt deze om een conclusie op te baseren. Deze conclusie wordt getrokken door een taalanalist, een onafhankelijke expert die de te onderzoeken taal op moedertaalniveau beheerst. De taalanalist is niet in dienst van de IND. Deze werkzaamheden vinden altijd plaats in samenspraak met en onder toezicht van een linguïst, een taalkundig expert in dienst van de IND. De linguïst selecteert, traint en begeleidt de taalanalisten, en is verantwoordelijk voor de kwaliteitscontrole. Hier valt ook de uitvoering van cross-checks (steekproefsgewijze controleanalyses) onder. BLT selecteert op willekeurige basis een gedeelte van haar taalanalyses en laat deze analyses herbeoordelen door een tweede taalanalist en/of het Zweedse bedrijf Verified. Dit bedrijf is gespecialiseerd in taalanalyses en doet ook incidenteel contra-expertises op verzoek van vreemdelingen. De uitkomsten van deze cross-checks worden vergeleken met de uitkomsten en bevindingen van de taalanalisten van BLT. Indien hiervoor aanleiding is, wordt actie ondernomen richting de analist.
De linguïst toetst ook of de taalanalist daadwerkelijk in staat is om de verschillende relevante taalvarianten van elkaar te onderscheiden. Dit wordt zowel tijdens de selectieprocedure getoetst als in de periode waarin de analist taalanalyses voor BLT verricht. De linguïst draagt er zorg voor dat de eindconclusie kan worden gedragen door de bevindingen van de taalanalist. Zonodig worden gegevens nagegaan door middel van openbare bronnen. De rechter biedt ook individueel voldoende tegenspraak door de kwaliteit van de taalanalyse en daarmee het werk van de linguïst te toetsen. Bovendien is elke vreemdeling vrij een contra-expertise te laten uitvoeren, waarvan de kosten onder voorwaarden worden vergoed door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
In samenwerking met het NFI doet BLT aan opleiding en ontwikkeling van zijn deskundigen. Daarnaast heeft BLT een werkkader taalanalyse opgesteld waarin een aantal zorgvuldigheidscriteria geformuleerd is waar het hele taalanalysetraject aan moet voldoen. Dit is openbaar.
BLT participeert al enkele jaren actief in (inter)nationale openbare fora waar uitgebreid gesproken en gepubliceerd wordt over de methodiek van taalanalyse en het doen van dit soort onderzoek. Hier is ruime gelegenheid om over dit onderwerp te spreken en standpunten uit te wisselen. Veel organisaties en/of personen die zich bezighouden met taalanalyse zijn hier aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de participatie van BLT in de International Association for Forensic Phonetics and Acoustics (IAFPA) die zich bezighoudt met forensisch spraakonderzoek, een vakgebied waar taalanalyse ook onder valt.
Medische advisering
De dienstverlening van artsen is geregeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Deze wet beschermt de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van een arts. De beoefenaren van de bij de Wet BIG geregelde beroepen staan onder toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Daarnaast zijn artsen gebonden aan de gedragsregels beschreven in de beroepscode van hun eigen beroepsgroep. Dit houdt in dat ze verantwoording schuldig zijn aan deze groep en daar ook onder controle staan. Voor elke praktiserende arts geldt het medisch tuchtrecht. De artsen werkzaam voor BMA en Medifirst zijn hier ook aan gebonden. Tegen een behandelend arts kan een tuchtklacht of een klacht bij de IND ingediend worden. Tot slot moeten artsen zich houden aan de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de Wet bescherming persoonsgegevens.
Ik concludeer dat er voor medische advisering sprake is van voldoende tegenspraak in verschillende vormen. Hierna zal ik kort ingegaan op de verdere kwaliteitswaarborgen van BMA en Medifirst.
Bureau Medische Advisering
De jurisprudentie van de tuchtrechter en de Afdeling rechtspraak van de Raad van State merken het BMA-advies aan als deskundigenadvies, met alle eisen die daar aan verbonden zijn. Naast de wettelijke vereisten is, ter bevordering en bewaking van de kwaliteit van het werk van de medisch adviseurs van BMA, alsmede hun onafhankelijkheid, een protocol opgesteld3. Dit protocol is in samenspraak met de landelijke artsenfederatie KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) opgesteld. Er zijn in dit protocol zorgvuldigheidsmaatstaven neergelegd, welke de medische adviseurs van BMA bij hun functioneren voordurend in acht moeten nemen. Over de kwaliteit van de adviezen legt BMA jaarlijks door middel van een jaarverslag verantwoording af. Deze jaarverslagen zijn openbaar en worden ook aan de Inspectie verzonden.
De wijze van schriftelijke informatie-uitwisseling van medische gegevens tussen BMA en de gemachtigde behandelend artsen en andere behandelaars is opgesteld in samenspraak met de KNMG en de LHV.
Zoals genoemd houdt de IGZ toezicht op de kwaliteit, deskundigheid en onafhankelijkheid van de BMA-artsen. De IGZ heeft in 2006 en in maart 2012 onderzoek gedaan naar het functioneren van BMA. In 2006 concludeerde de IGZ dat de medische adviseurs van BMA hun werk, binnen de aan BMA gestelde randvoorwaarden, deskundig, professioneel en autonoom doen. De Inspectie heeft niet getwijfeld aan de onafhankelijkheid van de voor BMA werkzame artsen. In 2012 werd de bekwaamheid van de BMA-artsen onderzocht, het werken volgens het BMA-protocol, de aanwezigheid van een inwerkprogramma, collegiale toetsing en de samenwerking met externe deskundigen. Bij brief, daterend van 31 mei 2012, heeft de IGZ aan BMA bericht dat de deskundigheid van de BMA-artsen op verantwoorde wijze is geborgd. Tevens is het werken volgens BMA-protocol en de kwaliteit van de medische advisering op verantwoorde wijze geborgd. De IGZ vond geen aanleiding om verder onderzoek te doen.
Medifirst
De artsen die voor MediFirst werken zijn lid van de wetenschappelijke beroepsvereniging VIA (Vereniging van Indicerende en Adviserende Artsen), onderdeel van de Koepel Artsen Maatschappij en Gezondheid (KAMG), en van de KNMG.
Het medisch advies aan de IND vindt plaats op de wijze als omschreven in het «Protocol Medisch advies Horen en Beslissen». De KNMG is volledig betrokken geweest bij het opstellen van dit Protocol. Per 1 juli 2012 is het adviesformulier dat hier onderdeel van uitmaakt, en waar MediFirst gebruik van maakt, aangepast. Door de aanpassingen in het adviesformulier moeten de artsen van MediFirst hun conclusies nog beter onderbouwen.
In het kader van haar reguliere toezichtstaak heeft de Inspectie in mei 2012 een bezoek gebracht aan MediFirst. Dit bezoek diende enerzijds ter kennismaking en anderzijds wilde de Inspectie geïnformeerd worden over de werkwijze van MediFirst. De Inspectie concludeerde dat zij de werkwijze van MediFirst voldoende helder vindt en dat de medische advisering door MediFirst op verantwoorde wijze is geoperationaliseerd. De Inspectie heeft aangegeven om die reden geen aanleiding te zien om verder onderzoek te doen.
Documentenonderzoek
Bureau Documenten heeft een gedeelde technische opleiding met de Douane, Koninklijke Marechaussee en de politie. Medewerkers kunnen alleen documentdeskundige worden als zij de erkende DOC 1, 2 en 3 opleidingen succesvol hebben afgerond. Voor documentdeskundigen worden ook specifieke vervolgopleidingen ontwikkeld, veelal over nieuwe beschikbare technieken. Onder de Nationale Politie valt de Kwaliteitskring Documenten en Betaalmiddelen die de kwaliteit van de documentdeskundigen bewaakt. De deskundigen van BDOC zijn allen gecertificeerd documentdeskundigen en actief lid van de Kwaliteitskring. Elke documentdeskundige heeft jarenlange, soms tot twintig jaar, ervaring met dagelijks documentonderzoek. Ter bevordering van de kwaliteit en de objectieve beoordeling zijn er per aandachtsgebied ten minste twee gespecialiseerde documentdeskundigen beschikbaar.
Nadat een document is onderzocht vindt er een collegiale check plaats. Verklaringen van onderzoek worden altijd nagekeken door een collega-deskundige. Daarnaast kan een rechter de (on)juistheid van het documentonderzoek vaststellen op grond van vertrouwelijke informatie.
Onder de leden van de Kwaliteitskring worden expertdagen geregeld, gemiddeld drie keer per jaar. Tijdens een expertdag informeren documentdeskundigen uit de diverse disciplines elkaar over de laatste ontwikkelingen. Dit is een platform waarop experts kritisch worden ondervraagd door collega-experts. Nieuwe ontwikkelingen worden regelmatig multidisciplinair opgepakt onder de vleugels van de Kwaliteitskring. Jaarlijks organiseert de Kwaliteitskring een themadag. Deze themadagen zijn vooral voor buitenstaanders die interesse hebben in het hoe en waarom van documentonderzoek.
Nieuw is de ontwikkeling van een portfolio. In dit portfolio doet elke documentdeskundige verslag van zijn of haar werk en wat de documentdeskundige doet aan verdere ontwikkeling op het vakgebied. Binnenkort is dit portfolio verplicht. Het niet bijhouden van het portfolio kan leiden tot de verwijdering als lid van de Kwaliteitskring. In de toekomst zullen ook verdere eisen worden ontwikkeld over wat men moet doen om documentdeskundige te blijven.
DNA- en leeftijdsonderzoek
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gecertificeerd door de Raad voor Accreditatie (RvA) sinds 1994. In het kader van het DNA-onderzoek zijn de internationaal bekende ISO-standaarden van toepassing op het NFI.
Het ACVZ-advies brengt enkele discussiepunten naar boven wat betreft het leeftijdsonderzoek. Deze discussiepunten zijn niet nieuw. Het uitgangspunt van het leeftijdsonderzoek is dat er zorgvuldig moet worden omgegaan met minderjarigen vanwege hun kwetsbare positie. Het leeftijdsonderzoek is daarom omgeven met zowel wetenschappelijke als juridische waarborgen en toezicht. De procedure en de taken van de verschillende betrokken partijen zijn vastgelegd in het Protocol Leeftijdsonderzoek. Er is een onafhankelijke commissie die toezicht houdt, de Commissie Leeftijdsonderzoek. Zij heeft in 2012 gerapporteerd over haar bevindingen en vastgesteld dat het leeftijdsonderzoek in Nederland op zorgvuldige wijze wordt uitgevoerd en wetenschappelijk is onderbouwd. Wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van leeftijdsonderzoek worden zowel door de Commissie Leeftijdsonderzoek als door de NFI-deskundige gevolgd.
De procedure van het leeftijdsonderzoek is tevens uitvoerig in de Nederlandse vreemdelingenrechtspraak aan de orde gekomen. Het oordeel van de rechters is dat het als deskundigenadvies toegepast kan worden en dat de hele procedure met voldoende waarborgen is omkleed.
EASO zal in 2013 een Handbook on Age Assessment uitbrengen waarin best practices staan die ingebracht zijn door de EU-lidstaten en deskundigen over hun werkwijze. Nederland is hierbij ook betrokken.
5. Creëer een onafhankelijke autoriteit die verantwoordelijk is voor de erkenning en registratie van deskundigen en toeziet op de kwaliteit van deskundigen die in de asielprocedure de IND adviseren. Het betreft met name deskundigen betrokken bij taalanalyse, medische advisering, documenten-, DNA- en leeftijdsonderzoek.
De vijfde aanbeveling die voortkomt uit het ACVZ advies neem ik niet over. Ik acht het niet noodzakelijk om een onafhankelijke autoriteit te creëren die toeziet op de kwaliteit van deskundigen en die verantwoordelijk zou zijn voor de erkenning en registratie van deskundigen die de IND adviseren. Ook hier geldt dat de verschillende bureaus niet alleen werkzaam zijn binnen het asieldomein. De verschillende diensten kennen variërende zelfstandige vormen van erkenning, registratie en kwaliteitscontrole. Niet valt in te zien op welke wijze het loslaten van de huidige werkwijze zou bijdragen aan de (controle op) de kwaliteit van de werkzaamheden.
Daarnaast is bij de verschillende individuele diensten en deskundigen sprake van een gedegen kwaliteitsbewaking. In de reactie op aanbeveling 4 is hier dieper op in gegaan. Het heeft dan ook geen toegevoegde waarde om deze verschillende diensten en deskundigen onder een extra onafhankelijke controlerende autoriteit te brengen die verantwoordelijk zou zijn voor de erkenning en registratie van deskundigen in het asieldomein. Bovendien leidt het onderzoek van de ACVZ, dat niet gestuit is op het ontbreken van kwaliteit of aanleiding geeft daaraan te twijfelen, niet tot een ander oordeel.
6. Stimuleer Europese samenwerking
De aanbeveling om Europese samenwerking te stimuleren neem ik over, waarbij ik opmerk dat dit een voortzetting is van de huidige praktijk. Door de vele expertdiensten en deskundigen wordt veelvuldig naar samenwerking gestreefd op Europees niveau door middel van kennisuitwisseling en best practices. Daarnaast wordt, veelal in projectsamenwerkingsverbanden, gewerkt aan kwaliteitsverbetering van bestaande onderzoeksmethoden, het implementeren van onderzoeksmethoden bij zusterdiensten en het delen van opgebouwde expertise. De ambitie is om dit, voor verdere ontwikkeling en implementatie van de verschillende expertises, voort te zetten en, waar mogelijk, uit te breiden. Als voorbeelden van deze Europese samenwerking kunnen de navolgende initiatieven worden genoemd:
Bureau Medische Advisering
Op initiatief van BMA is 2 jaar geleden het door de EU gesubsidieerde project MedCOI (Medical Country of Origin Information) gestart. Doel van dit samenwerkingsproject tussen 12 EU-lidstaten, Noorwegen, Zwitserland en de ICMPD (International Centre for Migration Policy Development) is samenwerking op het gebied van medische informatie.
Bureau Documenten
BDOC deelt specifieke kennis over brondocumenten met andere (internationale) controlerende overheidsinstanties door middel van de online brondocumentendatabase DISCS (Document Information System for Civil Status). BDOC is ook vertegenwoordigd in de internationale werkgroep EDISON/DISCS. Hierin worden afspraken gemaakt over de presentatie van het gecombineerde systeem EDISON (paspoorten en reisdocumenten) en DISCS. Daarnaast heeft BDOC ten behoeve van enkele internationale (EU) projecten opleidingen verzorgd.
Bureau Land en Taal
BLT neemt al enkele jaren actief deel aan diverse (Europese) projecten die gericht zijn op intensivering van samenwerking, de harmonisatie van de wijze van onderzoek, informatievergaring en het delen van bestaande nationale experts. Daarnaast is BLT, sinds de oprichting van EASO in 2011, zeer intensief betrokken bij de in- en oprichting van een landeninformatieafdeling binnen EASO.
Streven hierbij is om te komen tot een eenduidige informatievoorziening en informatiedeling tussen de verschillende lidstaten.
In het bijzonder is BLT intensief betrokken bij de ontwikkeling en inrichting van een Europees kennisportaal dat beoogt de bestaande nationale landeninformatiedatabanken te koppelen en toegankelijk te maken voor medewerkers van alle lidstaten.
Tevens is BLT tussen 2007 en 2011 intensief betrokken geweest bij het Europese ECS-project (European Country of Origin Sponsorship) wat tot doel had een netwerk van landenexperts in Europa op te zetten. De in dit project ontwikkelde werkwijze zal door EASO verder vorm worden gegeven en worden geïmplementeerd.
BLT participeert ook in de landeninformatiewerkgroep van de IGC (de Intergovernmental Consultations on Migration, Asylum and Refugees). De achterliggende gedachte is het uitwisselen van ervaringen, delen van kennis en leren van elkaars best practices.
Hiernaast is ook op bilateraal niveau sprake van frequente samenwerking met landeninformatieafdelingen van verschillende lidstaten. Naast landenkennis worden hier ervaringen over en mogelijkheden tot het doen van onderzoek uitgewisseld. Met betrekking tot taalanalyse zijn er, ondanks afwijkende methodieken, intensieve contacten tussen de lidstaten die gebruik maken van dit instrument. BLT voert sinds 2011 ook de controleanalyses uit voor zijn Zweedse zusterdienst in het kader van hun kwaliteitscontrole. Daarnaast maken lidstaten met enige regelmaat gebruik van het netwerk van taalanalisten van BLT om taalanalyses te laten uitvoeren.
7. Streef naar een Europees erkenning- en registratieorgaan voor deskundigen dat EU-lidstaten adviseert bij de beoordeling van asielaanvragen.
Deze aanbeveling neem ik niet over. Verdere Europese samenwerking op het gebied van deskundigenadvisering past binnen het huidige beleid. Het is belangrijk dat de deskundigen elkaar weten te vinden in het kader van (Europese) samenwerking. Echter, een registratiesysteem is hiervoor niet essentieel.
Op nationaal niveau streef ik, zoals is aangegeven in de reactie op aanbeveling 5, niet naar één organisatie voor de erkenning en registratie van deskundigen in de asielprocedure. De deskundigen zijn immers vaak ook werkzaam buiten het asieldomein en onderhevig aan andere vormen van erkenning en kwaliteitsbewaking. Er zijn grote verschillen tussen de verschillende EU-lidstaten op het gebied van erkenning en registratie van deskundigen. Daarnaast is wet- en regelgeving (nog) niet volledig geharmoniseerd op Europees niveau. Deze interne en externe verschillen versterken de onwenselijkheid om naar een Europees erkenning- en registratieorgaan te streven. De afwezigheid van een dergelijk orgaan staat gelijkwaardige samenwerking of kwalitatieve tegenspraak overigens niet in de weg.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, 05-09-2006, (http://www.acvz.org/publicaties/Advies-ACVZ-NR20–2006.pdf ).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19637-1606.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.