Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2012
In juni 2012 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een thematisch ambtsbericht
uitgebracht over de positie van de christelijke bevolkingsgroep in Egypte. In de inhoud
van dit ambtsbericht zie ik aanleiding het beleid voor christelijke asielzoekers uit
Egypte te actualiseren. Deze actualisering behelst dat van christelijke asielzoekers
uit Egypte die aannemelijk maken problemen te hebben ondervonden die samenhangen met
hun religie, niet wordt verlangd dat zij zich voorafgaand aan hun vertrek tot de autoriteiten
van Egypte hebben gewend voor bescherming tegen deze problemen. Met deze brief licht
ik deze beleidskeuze nader toe.
Het thematisch ambtsbericht van juni 2012 vormt een actualisering van eerdere ambtsberichten
over de positie van christenen in Egypte. De verslagperiode loopt tot en met mei 2012.
Uit het ambtsbericht blijkt dat Egypte een bevolking heeft van ongeveer 82 miljoen
inwoners, waaronder de koptisch-orthodoxe christenen de grootste minderheidsgroep
vormen (naar schatting ongeveer zes tot tien miljoen personen). In Egypte zijn er
ongeveer 3 200 christelijke kerken en een deel van de christenen behoort tot de bovenklasse
van de maatschappij. Al sinds jaar en dag bestaan er spanningen tussen moslims en
christenen in Egypte. Uit het ambtsbericht komt naar voren dat sinds de massale volksopstand,
die op 11 februari 2011 leidde tot de val van president Mubarak, het aantal geweldsincidenten
tussen moslims en christenen is toegenomen. Dit is deels te wijten aan het gebrekkige
veiligheidsapparaat, waarbinnen de noodzakelijke hervormingen vooralsnog uitblijven.
Maar ook deels door de toegenomen ruimte voor uitingen van religiositeit en nieuw
verworven vrijheden waar zowel de Egyptische overheid als de verschillende bevolkingsgroepen
mee moeten leren omgaan.
Bij de verschillende geweldsincidenten tussen moslims en christenen vielen zowel christelijke
slachtoffers als moslimslachtoffers. Het ambtsbericht vermeldt dat UNHCR van mening
is dat er geen systematische vervolging door de Egyptische autoriteiten plaatsvindt
van mensen die stellen tot de christelijke bevolkingsgroep of tot het christendom
bekeerde moslims te behoren.
In de informatie die het ambtsbericht verstrekt over de positie van de christelijke
bevolkingsgroep in Egypte, zie ik geen aanleiding om een beleid in te stellen waarbij
het enkele behoren tot de christelijke bevolkingsgroep voldoende zou zijn voor het
verlenen van een asielverblijfsvergunning. Deze beleidskeuze betekent dat alle asielaanvragen
op individuele basis zullen worden beoordeeld, waarbij het aan de betrokken asielzoeker
zal zijn om op grond van zijn persoonlijke asielrelaas aannemelijk te maken dat hij
in aanmerking komt voor asielbescherming.
Gangbaar onderdeel van deze individuele toets is dat de betrokken asielzoeker ook
aantoont dat in zijn specifieke geval de autoriteiten in het herkomstland niet in
staat of bereid zijn hem bescherming tegen zijn problemen te bieden. Uit het thematisch
ambtsbericht blijkt dat «hoewel het voor christenen mogelijk is om bij de politie
aangifte te doen van een misdrijf met een politieke achtergrond, met een dergelijke
aangifte in de praktijk nauwelijks iets wordt gedaan. In veel gevallen initieert de
overheid zogenaamde «verzoeningssessies» tussen kopten en moslims, maar vindt er geen
daadwerkelijke strafvervolging van de daders plaats. Voor zover bekend kunnen christenen
(en andere Egyptenaren), wanneer de politie in gebreke blijft, geen bescherming zoeken
bij andere (hogere) autoriteiten». Om deze reden heb ik in het beleid opgenomen dat
van christelijke asielzoekers die aan de hand van hun individuele asielrelaas aannemelijk
hebben gemaakt in Egypte te vrezen voor vervolging niet wordt verlangd dat zij zich,
voorafgaande aan hun vertrek uit Egypte, tot de Egyptische autoriteiten hebben gewend
voor bescherming.
Tot slot wijs ik er volledigheidshalve op dat bij de beoordeling of een (christelijke)
asielzoeker in aanmerking komt voor asielvergunning, conform het algemene beleid,
wel wordt betrokken of hij onder de ervaren problemen had kunnen uitkomen door zich
elders in Egypte te vestigen. In zo’n geval wordt gesproken van een binnenlands vluchtalternatief.
De aanwezigheid van een dergelijk vluchtalternatief zal per individueel geval worden
beoordeeld.
De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
G. B. M. Leers