Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2011
Uw algemene commissie voor Immigratie en Asiel heeft mij bij brief van 29 september 2011 verzocht een reactie te geven naar
aanleiding van het artikel in het dagblad Trouw d.d. 22 september 2011, over de toename van afgewezen asielaanvragen van Tibetanen.
Met deze brief voldoe ik aan het verzoek van de commissie om een reactie op eerdergenoemd artikel.
In mijn brief van 20 juni 2011 heb ik aangegeven wat de positie is van Tibetanen in China. Ik heb hierbij aangegeven dat de
mensenrechtensituatie in Tibet slecht blijft. Dit blijkt uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 juni 2010.
Gezien de moeilijke situatie van Tibetanen verdient de behandeling van asielaanvragen van Tibetanen volgens staand beleid
extra aandacht, waarbij de toetsing van het algehele asielrelaas als uitgangspunt dient. Een Tibetaanse asielzoeker kan in
aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel als hij aannemelijk maakt dat hij strafrechtelijk vervolgd wordt, of zál
worden, vanwege politieke activiteiten in China en er sprake is van een strafmaat van een zeker gewicht. Hetzelfde geldt als
hij aannemelijk maakt dat hij bij terugkeer niet alleen zal worden ondervraagd, maar tevens zal worden gearresteerd.
Het artikel in Trouw van 22 september 2011, waarop u mijn reactie vraagt, gaat over twee uitgeprocedeerde Tibetanen. Hun asielaanvraag
is afgewezen omdat hun verhaal niet werd geloofd en zij moeten nu terugkeren, zo blijkt uit het artikel. Ik kan hier vanzelfsprekend
niet ingaan op individuele gevallen. Ik kan wel ingaan op de algemene uitspraken over het beleid.
In het krantenartikel wordt gesuggereerd dat het beleid ten aanzien van Tibetaanse asielzoekers strenger is geworden en dat
meer asielaanvragen dan voorheen worden afgewezen. Deze bewering is onjuist. Het in de brief beschreven beleid is al enige
jaren staand beleid. Juist de aanvragen van Tibetanen, en overigens ook van Oeigoeren, verdienen extra aandacht gezien de
positie van deze groepen in China.
De bewering dat er meer aanvragen dan voorheen worden afgewezen kan ik bevestigen noch ontkennen. Zoals ik in mijn brief van
20 juni (kamerstuk 19 637, nr. 1433) al heb aangegeven, biedt het registratiesysteem van de IND, INDIS, niet de mogelijkheid om automatisch betrouwbare cijfers
te genereren op basis van etnische afkomst, geloofsovertuiging of geaardheid. Als er werkelijk sprake zou zijn van een stijging
van de afwijzingen, ligt daar in ieder geval geen beleidswijziging aan ten grondslag.
In het artikel in Trouw wordt gesuggereerd dat de «politieke sfeer rond de PVV» ervoor zorgt dat meer aanvragen dan voorheen
als ongeloofwaardig worden aangemerkt en zelfs dat we aanvragen afwijzen vanwege de economische contacten met China. Ik wil
dit hier met klem ontkennen. Het Nederlandse asielbeleid is gebaseerd op de internationale verplichting om bescherming te
bieden aan diegenen die dat nodig hebben. Deze internationale verplichting houd ik hoog.
De vraag of iemand in aanmerking komt voor asielbescherming, wordt steeds individueel beoordeeld. Hierbij is essentieel dat
het asielrelaas geloofwaardig is. Ook in Tibetaanse zaken komt het voor dat het relaas niet geloofwaardig is. Zo zijn er zaken
waarin getwijfeld wordt of de betrokkene wel echt uit China komt.
De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
G. B. M. Leers