19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1356 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2010

Op 7 juli heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa een resolutie aangenomen inzake de door Defence for Children International tegen Nederland ingediende collectieve klacht onder het Aanvullend Protocol bij het Europees Sociaal Handvest (ESH; klacht no. 47/2008).1 Deze resolutie, die is aangenomen op grond van het rapport van het onder het Handvest ingestelde expertcomité op het terrein van internationale sociale vraagstukken, het Europese Comité voor Sociale Rechten, van 20 oktober 2009 en informatie van de Nederlandse Staat, doe ik u hierbij toekomen. De reactie van de Nederlandse Staat aan het Comité van Ministers is opgenomen in de Bijlage bij deze resolutie. De Nederlandse Staat heeft er onder meer op gewezen dat het Herziene ESH geen rechten toekent aan personen die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven. Daarnaast is informatie verschaft over de maatregelen die Nederland treft om dakloosheid van illegaal in Nederland verblijvende kinderen te voorkomen.

In deze resolutie erkent het Comité van Ministers dat de personele reikwijdte van het (Herziene) ESH in de Bijlage bij dit Handvest is begrensd. Vervolgens merkt het Comité van Ministers echter op dat dit niet wegneemt dat op lidstaten een verantwoordelijkheid rust om dakloosheid van personen die niet rechtmatig op hun grondgebied verblijven te voorkomen, zeker wanneer er kinderen betrokken zijn.

Ik heb met instemming kennis genomen van de expliciete bevestiging door het Comité van Ministers dat de personele reikwijdte van het (Herziene) ESH begrensd is. Illegalen kunnen aan dit Verdrag dan ook geen aanspraken ontlenen. De door het Comité van Ministers genoemde verantwoordelijkheid om dakloosheid van illegale vreemdelingen, in het bijzonder van minderjarigen, te voorkomen onderschrijf ik. De Nederlandse overheid spant zich dan ook maximaal in om te voorkomen dat asielzoekers in het algemeen, en (gezinnen met) minderjarige kinderen in het bijzonder, op straat terecht komen. Hiermee wordt invulling gegeven aan hetgeen van de Nederlandse overheid wordt gevraagd in het kader van de resolutie van het Comité van Ministers. Ik zal deze inspanningen hieronder nader toelichten.

In dit kader is relevant dat in het Bestuursakkoord dat op 25 mei 2007 is afgesloten tussen het Rijk en de VNG, is afgesproken dat aanvullende maatregelen ter bevordering van de effectiviteit van het terugkeerbeleid worden uitgewerkt, waaronder mogelijkheden om, met inachtneming van de uitgangspunten van de Vreemdelingenwet 2000, het op straat terechtkomen van vreemdelingen na ommekomst van de vertrektermijn te beperken.

Op grond van het Nederlandse vreemdelingenbeleid, komen asielzoekers gedurende hun asielprocedure in aanmerking voor opvang. Na de definitieve afwijzing van het asielverzoek krijgen zij een termijn van 28 dagen om hun vertrek zelfstandig te realiseren vanuit een situatie van opvang. Sinds 1 juli jl. geldt dit ook voor asielzoekers van wie de asielaanvraag in het aanmeldcentrum is afgewezen. Voorheen diende deze groep onmiddellijk na de afwijzing van de aanvraag te vertrekken. Ook hier wordt de vreemdeling dus meer ruimte gegeven om aan zijn vertrekplicht te voldoen. Voorts kan aansluitend op de vertrektermijn een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd voor een periode van in beginsel maximaal 12 weken waar verder wordt gewerkt aan het vertrek. Ook aangetroffen gezinnen zonder rechtmatig verblijf kunnen voor een periode van twaalf weken een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd.

Verder is in het bestuursakkoord afgesproken dat bij de uitvoering van het terugkeerbeleid bijzondere aandacht wordt gegeven aan het probleem dat gemeenten in de praktijk worden geconfronteerd met uitgeprocedeerde asielzoekers, die rechtmatig in Nederland verblijven, maar geen recht meer hebben op (opvang-)voorzieningen, en dat deze situaties zoveel mogelijk tot een minimum zullen worden beperkt.

In dit verband kunnen afgewezen asielzoekers die op medische gronden een reguliere aanvraag indienen sinds 1 januari van dit jaar onder voorwaarden in aanmerking komen voor opvang. Voorheen kwam deze groep vreemdelingen niet in aanmerking voor opvang. Naar verwachting zal de groep rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen zonder opvang ook dankzij de invoering van de nieuwe asielprocedure verder worden verkleind. Omdat de nieuwe asielprocedure sneller en zorgvuldiger is en nieuwe feiten of omstandigheden vaker in beroep kunnen worden meegenomen dan thans al het geval is, zal er immers minder aanleiding zijn voor het indienen van herhaalde asielaanvragen en reguliere aanvragen. Ook zal, voor zover deze toch worden ingediend, aanzienlijk snellere afhandeling kunnen plaatsvinden. Verder zal het toetsen van de medische problematiek aan vreemdelingrechtelijke consequenties parallel aan de asielprocedure plaatsvinden.

In het Nederlandse vreemdelingenbeleid wordt uitdrukkelijk bijzondere aandacht geschonken aan de positie van minderjarigen. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen behouden na afwijzing van de asielaanvraag op grond van hun minderjarigheid het recht op opvang, onderwijs en medische zorg, zolang het vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd. Op 11 december jongstleden is uw Kamer bij brief door de toenmalige Staatssecretaris van Justitie geïnformeerd over de herijking van het beleid voor (alleenstaande) minderjarige vreemdelingen (TK, vergaderjaar 2009–2010, 27 062, nr 64). Vermeld zij dat implementatie van de herijking is uitgesteld door het controversieel verklaren van de brief door uw Kamer. De herijking moet leiden tot een verbetering van de positie van kinderen in het vreemdelingenbeleid vooral door hen snel en volledig uitsluitsel te bieden over hun verblijfsperspectief. Met het oog op hun ontwikkeling hebben kinderen belang bij een snelle en zorgvuldige besluitvorming over hun toelating en toekomstperspectief. Kinderen (en ouders) die als vreemdeling niet in aanmerking komen voor bescherming, dienen zo snel mogelijk terug te keren naar hun land van herkomst. Illegaal verblijf in Nederland of elders in Europa is niet in het belang van kinderen en moet worden voorkomen.

Wel moet daarbij worden aangetekend dat het uitgangspunt van het Nederlandse beleid is dat ouders eerstverantwoordelijk zijn voor de zorg van hun kinderen. Dit is in overeenstemming met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dit betekent dat ook de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat kinderen zonder opvang komen te zitten op het moment dat het asielverzoek van hun ouders definitief wordt afgewezen primair bij hun ouders ligt. Zij kunnen deze verantwoordelijkheid nemen door de terugkeer van henzelf en hun kinderen naar het land van herkomst tijdig te realiseren. Indien zij deze verantwoordelijkheid nemen bestaan er in beginsel geen beletselen die hun terugkeer verhinderen. In het uitzonderlijke geval dat een vreemdeling buiten zijn schuld niet kan terugkeren, bestaat de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor verblijf op grond van het buitenschuldbeleid. Voorts kunnen zij hierin worden ondersteund door de Nederlandse overheid, de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en diverse NGO's. Ook langs deze weg wordt aldus geborgd dat gezinnen in Nederland niet op straat hoeven te komen staan maar hetzij worden opgevangen, dan wel worden ondersteund bij de terugkeer naar hun land van herkomst.

Zoals uit de Bijlage bij de resolutie blijkt, heeft de regering deze uitgangspunten en maatregelen reeds in grote lijnen onder de aandacht van het Comité van Ministers gebracht. In de eerstvolgende periodieke rapportage die Nederland onder het Herziene ESH verplicht is in te dienen, zal – zoals in de resolutie wordt verzocht – meer in detail uiteen worden gezet welke maatregelen de regering treft om dakloosheid van illegaal in Nederland verblijvende kinderen te voorkomen.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven