19 637
Vreemdelingenbeleid

nr. 1263
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2009

Op 8 april jongstleden is het jaarverslag over 2008 van de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT) verschenen.1 Hierbij reageren wij, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op de aanbevelingen uit dit rapport. Alvorens dat te doen (in paragraaf 3) maken wij van de gelegenheid gebruik om u te informeren over de behaalde resultaten (paragraaf 1) en de stand van zaken ten aanzien van de maatregelen die wij tot dusverre hebben getroffen en van nieuwe maatregelen voor een effectieve terugkeer van vreemdelingen (paragraaf 2). Door de omvang en de verstrekkendheid van deze maatregelen, vooral in samenhang bezien, worden lang bestaande drempels in het terugkeerbeleid weggenomen.

1. Resultaten

Het kabinet heeft het onderwerp terugkeer een prominente plek in het vreemdelingenbeleid gegeven. Het heeft daarom geïnvesteerd in een kabinetsbrede aanpak van de terugkeerproblematiek en nieuwe maatregelen genomen. De verdere inrichting en professionalisering van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), de regierol die de DT&V in de terugkeerketen heeft en de investeringen op strategisch niveau en operationeel niveau in samenspraak met in het bijzonder de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking in de relaties met belangrijke landen van herkomst dragen bij aan vergroting van de effectiviteit van het terugkeerbeleid.

Inmiddels werpt dit vruchten af. Het beeld over 2008 is reeds geschetst in de Rapportage Vreemdelingenketen die op 13 maart 2009 aan uw Kamer is gezonden (TK 2008–2009, 19 637, nr. 1257). Er is een toename van het aantal personen dat aantoonbaar uit Nederland vertrekt via de vertrekprocedure van de DT&V. Ook is een stijging waarneembaar van het aantal migranten dat met ondersteuning van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zelfstandig uit Nederland is vertrokken. Ook vindt onder de afvallers van de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet terugkeer plaats. Vanuit vreemdelingenbewaring vertrekt ruim de helft van de vreemdelingen gecontroleerd. De hoge prioriteit die het kabinet geeft aan het vertrek van vreemdelingen met een criminele achtergrond, heeft resultaat: van de vreemdelingen in de strafrechtsketen (VRIS) is – door tussenkomst van de DT&V – ongeveer 70% aantoonbaar vertrokken uit Nederland. Ook worden steeds meer vreemdelingen uitgezet op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Het aantal vreemdelingen dat vrijwillig is vertrokken uit Nederland met ondersteuning van IOM, is in 2008 met bijna 14% gestegen ten opzichte van 2007.

De geschetste ontwikkelingen zetten in het eerste kwartaal van 2009 in versterkte mate door. In dat kwartaal zijn reeds ruim 700 vreemdelingen zelfstandig teruggekeerd via IOM. Dit is een flinke stijging ten opzichte van het eerste kwartaal van 2008 waarin circa 425 vreemdelingen via IOM zijn teruggekeerd naar het land van herkomst.

Het aandeel aantoonbaar vertrek via de vertrekprocedures van de DT&V is met circa vier procent gestegen ten opzichte van de tweede helft van 2008. Voor vreemdelingenbewaring geldt dat het aandeel aantoonbaar vertrek in het eerste kwartaal van 2009 is gestegen tot circa 60%.

2. Maatregelen

De hoogste prioriteit binnen het vreemdelingenbeleid is het realiseren van daadwerkelijk vertrek van vreemdelingen die niet (langer) in Nederland mogen verblijven. Alleen wanneer vreemdelingen die niet voldoen aan de voorwaarden om tot Nederland te worden toegelaten het land ook daadwerkelijk verlaten kan het draagvlak overeind blijven voor het toelaten van vreemdelingen die wel recht hebben op een verblijfsvergunning. Het kabinet heeft zich uitdrukkelijk gecommitteerd aan het verbeteren van de mogelijkheden om vreemdelingen te doen terugkeren, en zet hiertoe in op vijf terreinen:

1. versterking van de samenwerking met landen van herkomst op het terrein van terugkeer;

2. verbetering van de samenwerking met lokale overheden en maatschappelijke organisaties op het terrein van terugkeer;

3. effectievere benadering van de individuele vreemdeling om hem/haar te bewegen tot vertrek;

4. versterking van de mogelijkheden van de betrokken ketenpartners om effectief aan de terugkeer van vreemdelingen te werken;

5. hoge prioriteit voor de aanpak van criminele vreemdelingen.

Wij hechten eraan de belangrijkste maatregelen die wij gedurende deze kabinetsperiode op genoemde vijf terreinen hebben getroffen en nog in voorbereiding hebben, hierna weer te geven. Voor een compleet overzicht van de maatregelen wordt verwezen naar de bijlage.

Het past echter om hier aan te geven dat de knelpunten waarmee de uitvoering van het terugkeerbeleid geconfronteerd wordt, nooit volledig zullen worden weggenomen. De inzet van het kabinet en de maatregelen die wij treffen om het terugkeerbeleid effectiever te maken, kunnen niet garanderen dat in alle gevallen waarin vreemdelingen Nederland moeten verlaten, het vertrek uit Nederland ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. De uitvoering van het terugkeerbeleid kenmerkt zich door twee afhankelijkheden die de effectiviteit van het terugkeerbeleid voor een belangrijk deel zullen blijven bepalen: de medewerking van de vreemdeling aan het verkrijgen van voor het vertrek benodigde (vervangende) reisdocumenten en de bereidheid van de autoriteiten van landen van herkomst hieraan hun medewerking te verlenen.

De maatregelen die wij in deze brief presenteren zijn er daarom op gericht om de invloed van deze afhankelijkheden op de terugkeerresultaten te beperken en zo de effectiviteit van het terugkeerbeleid te optimaliseren. Daarom hechten wij eraan te benadrukken dat bij alle in deze brief genoemde maatregelen en nog te verrichten inspanningen om het terugkeerbeleid effectiever te maken, de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten als daartoe de verplichting ontstaat, voorop blijft staan.

2.1. De versterking van de samenwerking met landen van herkomst op het terrein van terugkeer

In onze brief inzake een effectievere asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid (TK 2007–2008, 29 344, nr. 67) is aangegeven dat de strategische benadering van landen van herkomst wordt geïntensiveerd met als doel de verstrekking van (vervangende) reisdocumenten in het kader van gedwongen terugkeer te bevorderen. Hiertoe worden uitdrukkelijk ook de relaties die de verschillende departementen onderhouden met landen van herkomst ingezet. Het doel is om aan inwilliging van verzoeken van landen van herkomst aan de Nederlandse overheid, de voorwaarde te verbinden dat er sprake is van effectieve medewerking aan de terugkeer van eigen onderdanen. Voorts kunnen waar mogelijk maatregelen worden getroffen tegen het betreffende land indien er sprake is van onvoldoende medewerking aan terugkeer. Dit proces wordt gecoördineerd in een periodieke bespreking van het onderwerp terugkeer in de Ministerraad.

Op operationeel niveau investeert de DT&V voortdurend in de bilaterale samenwerkingsrelaties met landen van herkomst. Het gaat daarbij zowel om de samenwerkingsrelatie met diplomatieke vertegenwoordigingen (op dagelijkse basis) als met de voor terugkeer verantwoordelijke autoriteiten in de landen van herkomst. De DT&V heeft daartoe een apart onderdeel ingericht dat zich specifiek richt op het relatiebeheer met de landen van herkomst. De DT&V probeert op verschillende manieren de medewerkingbereidheid van landen van herkomst aan terugkeer te stimuleren. Zo heeft de DT&V (werk-)conferenties georganiseerd met vertegenwoordigingen van landen van herkomst in Nederland. Ook brengt de DT&V bezoeken aan de (immigratie-)autoriteiten of nodigt hij deze uit naar Nederland te komen. Missies van de DT&V hebben onder meer bezoeken gebracht aan Afghanistan, Suriname, Irak, Iran, Armenië, Azerbeidzjan, Sierra Leone, Marokko, Angola, Vietnam, Rusland en Guinee (Conakry). Ook heeft de DT&V in het onderzoek naar de mogelijkheden voor (gedwongen) terugkeer van Somaliërs (naar Somaliland) verkennende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigingen van Somalië/Somaliland in Londen, Dubai en Nairobi. De ondergetekenden en andere betrokken bewindslieden stellen het belang van medewerking aan terugkeer in hun directe contacten met buitenlandse ambtgenoten met nadruk aan de orde. Indien nodig wordt de samenwerkingsrelatie vastgelegd in een MoU. Meest recent zijn terugkeer-MoU’s gesloten met Burundi en Suriname.

Verschillende landen van herkomst hebben aangegeven geïnformeerd te willen worden over eventuele criminele antecedenten van hun onderdanen indien er een (vervangend) reisdocument wordt aangevraagd ten behoeve van gedwongen terugkeer. Wij zullen aan dit verzoek van de autoriteiten tegemoet komen, binnen de kaders van de relevante verdragsverplichtingen en de wettelijke mogelijkheden, indien dit noodzakelijk is om de terugkeer te kunnen realiseren. Wij benadrukken dat het hierbij niet gaat om asielgerelateerde informatie, maar uitsluitend om informatie met betrekking tot in Nederland gepleegde strafbare feiten waarvoor betrokkene onherroepelijk is veroordeeld.

Indien landen van herkomst blijven weigeren om (vervangende) reisdocumenten af te geven in het kader van gedwongen terugkeer, wordt geprobeerd de vreemdeling zonder een dergelijk document uit te zetten. Tot op heden heeft Nederland met succes vreemdelingen uitgezet met gebruikmaking van een EU-staat. Voorts hebben uitzettingen plaatsgevonden op paspoorten waarvan de geldigheidsduur was verlopen, op originele identiteitsbewijzen of op basis van een nationaliteitsverklaring afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst, al dan niet in combinatie met een EU-staat.

2.2. Verbetering van de samenwerking met maatschappelijke organisaties en lokale overheden op het terrein van terugkeer

Het kabinet hecht sterk aan het betrekken van lokale overheden en maatschappelijke organisaties bij de uitvoering van het terugkeerbeleid, dit in de overtuiging dat een effectief terugkeerbeleid alleen kan slagen indien hiervoor een breed draagvlak in verschillende geledingen van de Nederlandse samenleving bestaat, en indien de betrokken partijen met een eenduidige (terugkeer)boodschap in de richting van de vreemdeling communiceren. Op 25 mei 2007 is een bestuursakkoord gesloten tussen de staatssecretaris van Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In het bestuursakkoord is onder meer vastgelegd dat gemeenten en de DT&V ernaar streven elkaar bij de uitvoering van het terugkeerbeleid optimaal te ondersteunen en te informeren. De ervaringen sinds het sluiten van het akkoord zijn dat gemeenten in het algemeen actief meewerken om terugkeer te realiseren. Dit blijkt o.a. uit de participatie in het lokaal terugkeeroverleg waarin gemeenten samenwerken met de DT&V. Daarnaast heeft de DT&V een gemeentelijke klankbordgroep opgericht waarin met een aantal gemeenten periodiek wordt gesproken over de uitvoering van het terugkeerbeleid en manieren waarop dit kan worden verbeterd. De VNG heeft aangegeven dat het aantal personen dat verblijft in door gemeenten gefaciliteerde en/of gefinancierde noodopvangvoorzieningen flink is teruggelopen. De betrokken partijen gaan ervan uit dat de beëindiging van gemeentelijke noodopvang dit jaar kan worden gerealiseerd.

Voorts stimuleren wij de samenwerking tussen lokale overheden, de Rijksoverheid en maatschappelijke organisaties om terugkeer van vreemdelingen die niet (langer) in Nederland mogen blijven op een duurzame en waardige manier te realiseren. Een voorbeeld van de rol die maatschappelijke organisaties kunnen vervullen bij het realiseren van terugkeer is het Platform Duurzame Terugkeer, waarover wij eerder aan uw Kamer hebben bericht. Dit Platform betreft een samenwerkingsverband van 10 organisaties die alle reeds actief zijn met terugkeer en nu een gezamenlijk uitgewerkt voorstel voor een pilot voorbereiden.

Ook andere maatschappelijke organisaties zijn uitdrukkelijk uitgenodigd om voorstellen ten behoeve van terugkeer en herintegratie van vreemdelingen in het land van herkomst in te dienen onder het Europese Terugkeerfonds.

2.3. Een effectievere aanpak van de individuele vreemdeling om hem/haar te bewegen tot vertrek

Gebruik van vrijheidsbeperking en -ontneming

De belangrijkste periode waarin aan het vertrek van een asielzoeker wordt gewerkt, breekt aan wanneer het asielverzoek definitief wordt afgewezen en de vertrektermijn van 28 dagen ingaat. Van een deel van de asielzoekers kan het zelfstandige vertrek binnen deze termijn van 28 dagen worden gerealiseerd. Indien betrokkene na afloop van deze termijn nog niet is vertrokken, is van belang dat de facilitering van zijn vertrek wordt geïntensiveerd, en het toezicht op hem wordt vergroot, zodat de maximale inspanningen kunnen worden geleverd om het vertrek alsnog te realiseren en kan worden voorkomen dat een afgewezen asielzoeker op straat terecht komt. Hiertoe hebben wij de mogelijkheid gecreëerd om na de beëindiging van de opvangvoorzieningen asielzoekers te plaatsen in een vrijheidsbeperkende locatie, zoals is aangegeven in onze brief inzake een effectievere asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid (TK 2007–2008, 29 344, nr. 67).

Naast vrijheidsbeperking is ook vrijheidsontneming onder omstandigheden een onmisbaar instrument om te voorkomen dat vreemdelingen zich onttrekken aan het vertrek. Conform de toezegging van de Staatssecretaris van Justitie in het spoeddebat van 23 april 2008 inzake de plotselinge instroom van Chinese asielzoekers, is de mogelijkheid van ruimere toepassing van zowel vrijheidsbeperking als -ontneming om zo verder bij te dragen aan de bestrijding van illegaal verblijf opgenomen in de Vreemdelingencirculaire (WBV 2009/2, gepubliceerd 5 februari 2009 in de Staatscourant).

Indien een vreemdeling die vanwege criminele antecedenten een gevaar vormt voor de openbare orde, een (herhaalde) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor (on)bepaalde tijd indient, zal in beginsel bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, Vw 2000 of artikel 59, eerste en tweede lid, Vw 2000 worden toegepast. Voor die toepassing is het noodzakelijk dat een belangenafweging plaatsvindt. Ten aanzien van vreemdelingen van wie de tweede of volgende asielaanvraag met toepassing van artikel 4:6 Awb in de AC-procedure is afgewezen omdat geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht, wordt zo spoedig mogelijk na bekendmaking van de afwijzende beschikking beoordeeld of bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000 kan worden toegepast. Indien de hier bedoelde vreemdeling zich eerder gedurende enige tijd heeft ontrokken aan toezicht, weegt het belang van de openbare orde in beginsel zwaarder dan het individuele belang van de vreemdeling.

Bevorderen van het overleggen van documenten

In het kader van een effectief terugkeerbeleid is van belang dat vreemdelingen in een zo vroeg mogelijk stadium bewijzen verstrekken van identiteit en nationaliteit. Dergelijke documenten kunnen immers essentieel zijn om in een later stadium het vertrek te realiseren. Bij het reguliere toelatingsbeleid is één van de vereisten dat de vreemdeling moet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding en voor zover een vreemdeling daar niet over beschikt, een identiteitsverklaring van diens diplomatieke vertegenwoordiging. Over het algemeen wordt de vreemdeling in de reguliere procedure echter pas verzocht om een dergelijk document te overleggen op het moment dat besloten is dat hem in beginsel een vergunning verstrekt kan worden, waardoor alleen de vreemdeling die het land na afloop van de procedure niet hoeft te verlaten wordt gestimuleerd om een geldig document voor grensoverschrijding te overleggen. Wij zullen dit beleid aldus wijzigen dat vreemdelingen reeds bij aanvang van de aanvraagprocedure worden verplicht een geldig document voor grensoverschrijding te overleggen. Dat bevordert niet alleen de snellere afdoening van de aanvraag, omdat de aanvraag in één keer aan alle vereisten kan worden getoetst, maar ook het eventuele vertrek als de aanvraag wordt afgewezen.

Voorkomen van nieuwe procedures

Onder het effectief stimuleren van vreemdelingen om te werken aan het vertrek valt ook het zoveel mogelijk voorkomen dat vreemdelingen het vertrek frustreren middels het indienen van nieuwe aanvragen. In eerdergenoemde brief inzake een effectievere asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid (TK 2007–2008, 29 344, nr. 67) is reeds een aantal maatregelen aangegeven om vervolgprocedures te voorkomen. Daarnaast is ook van belang dat enkele jaren geleden bij de IND de zogeheten M50-loketten zijn ingericht om misbruik en oneigenlijk gebruik van toelatingsprocedures te voorkomen. Het M50-loket is inmiddels een adequaat instrument gebleken om snel te kunnen beslissen op reguliere aanvragen van personen zonder MVV. Met de mogelijkheid om snel af te wijzen via een M50-loket kan echter niet worden tegengaan dat ook kort voor vertrek reguliere aanvragen kunnen worden ingediend. In aanvulling op de reeds genomen maatregelen zullen wij daarom een proef starten waarbij aan de vreemdeling kort na aankomst in het uitzetcentrum wordt gevraagd alles mee te delen omtrent een mogelijke verblijfsaanvraag. Laat hij/zij dat na, en wordt nadien alsnog een reguliere aanvraag ingediend, dan zal de aanvraag in beginsel direct worden afgewezen. Bij asielaanvragen zal worden beoordeeld of er sprake is van een herhaalde aanvraag (d.w.z. een aanvraag waaraan geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag liggen). Is dat het geval, dan zal de aanvraag niet in Nederland mogen worden afgewacht. Deze mogelijkheid wordt reeds geboden in artikel 3.1 Vreemdelingenbesluit 2000.

2.4. Versterking van de mogelijkheden van de betrokken ketenpartners om effectief aan de terugkeer van vreemdelingen te werken

Verruiming bevoegdheden vreemdelingenpolitie en KMar

Bij brief van 27 maart 2009 (TK 2008–2009, 19 637, nr. 1260) heeft de Staatssecretaris van Justitie uw Kamer bericht dat thans wordt gewerkt aan een wetswijziging waarmee de bevoegdheden van de vreemdelingenpolitie in het kader van identiteitsonderzoek worden uitgebreid. Deze uitbreiding is nodig om doeltreffender tot vaststelling van identiteit en nationaliteit te kunnen komen. Daarbij wordt de bevoegdheid gecreëerd om in het geval dat de vreemdeling wordt staandegehouden in een woning waar rechtmatig is binnengetreden, de woning, zonder toestemming van de vreemdeling, mag worden doorzocht naar identiteitsdocumenten ten behoeve van het identiteitsonderzoek en de voorbereiding van vertrek. Tevens zal de bevoegdheid worden opgenomen dat de woonruimte behorend bij de onderneming waar de niet-rechtmatig verblijvende vreemdeling werkend wordt aangetroffen, kan worden doorzocht naar identiteitsdocumenten, zonder toestemming van de bewoner, indien een redelijk vermoeden bestaat dat de vreemdeling die ruimte gebruikt als woonruimte.

Als een vreemdeling is overgebracht voor verhoor en is opgehouden voor onderzoek naar identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie mogen verschillende onderzoekshandelingen ter vaststelling van de identiteit van de vreemdeling worden verricht. Hieronder valt ook het «uitlezen» van (digitale) gegevensdragers, zoals gsm’s. Ten aanzien van de vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw 2000 bestaat een dergelijke expliciete wettelijke bevoegdheid niet. Om buiten twijfel te stellen dat ook in deze gevallen onderzoek mogelijk is, wordt een wijziging van de Vw 2000 voorbereid.

Bevoegdheden DT&V in relatie tot nationaliteits- en identiteitsonderzoek en vreemdelingenbewaring

Het kan voorkomen dat aanvullende handelingen in het kader van nationaliteits- en identiteitsonderzoek nodig zijn nadat vreemdelingen zijn overgedragen aan de DT&V. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een verondersteld ongedocumenteerde vreemdeling toch blijkt te beschikken over documenten of wanneer in het kader van aanvullend onderzoek naar identiteit en nationaliteit het nodig is om pasfoto’s en/of vingerafdrukken af te nemen. Tot nu toe verrichtte de DT&V dergelijke handelingen niet. Op basis van een juridische toets is vastgesteld dat artikel 6.1 Vb 2000 hiervoor wel ruimte biedt. De DT&V zal worden geïnstrueerd van deze bevoegdheid gebruik te maken. Thans wordt bezien of het mandaat van de DT&V dient te worden aangepast teneinde bepaalde medewerkers van de DT&V met de uitoefening van deze bevoegdheden te belasten.

Het wordt als een belemmering in het terugkeerproces ervaren dat medewerkers van de DT&V niet beschikken over bevoegdheden voor het opheffen van vreemdelingenbewaring of het wijzigen van de bewaringsgrond. Deze bevoegdheden zijn van oudsher belegd bij functionarissen van de vreemdelingenpolitie of de Koninklijke Marechaussee die tevens hulpofficier van justitie zijn. Dit betekent dat de DT&V thans een beroep moet doen op een hulpofficier van justitie wanneer de dienst vaststelt dat bewaring moet worden opgeheven of de bewaringsgrond moet worden gewijzigd. Dit veroorzaakt vertragingen in de werkprocessen en is in logistiek en capacitair opzicht kwetsbaar.

Dit knelpunt wordt ondervangen door artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 zo aan te passen dat deze bevoegdheden ook worden verleend aan de directeur van de DT&V. Deze wordt hiermee in staat gesteld voor de uitoefening van deze bevoegdheden mandaat te verlenen primair aan onder hem ressorterende ambtenaren van de KMar of de VP.

Met deze maatregel wordt tevens invulling gegeven aan een aanbeveling van de CITT uit het Jaarverslag 2007. De uitbreiding van de bevoegdheden betreft niet het opleggen van bewaring. Vanwege het ingrijpende karakter van de maatregel blijft dit voorbehouden aan de hulpofficier van justitie.

2.5. Hoge prioriteit voor de aanpak van criminele vreemdelingen

Binnen het terugkeerbeleid wordt hoge prioriteit gegeven aan de terugkeer van criminele en overlastgevende vreemdelingen. Daarom zijn vanuit de invalshoek «uitzetten of vastzetten» alle inspanningen erop gericht criminele illegalen uit te zetten. Mocht zulks (nog) niet mogelijk zijn, dan zijn de inspanningen erop gericht de criminele illegaal zo lang mogelijk vast te zetten, met als doel het wegnemen van de overlast voor de samenleving. Voor de meest overlast veroorzakende illegale vreemdelingen (veelplegers) is een persoonsgebonden aanpak (PGA) ontwikkeld. Dit is een samenwerkingsverband tussen politie en de DT&V dat in de zomer van 2008 van start is gegaan. Hierbij werken politie en DT&V zeer nauw samen om de terugkeer van deze overlastgevende doelgroep maximaal te realiseren. De pilot die vorig jaar hiervoor is opgestart, heeft geresulteerd in een standaard werkwijze. De DT&V heeft hiervoor een werkwijze ontwikkeld die ziet op een gedetailleerde informatieanalyse waarbij de politie, in samenwerking met de DT&V, de mogelijkheden voor vaststelling van identiteit en nationaliteit nader kan onderzoeken teneinde de verwijdering van deze categorie uit Nederland mogelijk te maken.

Om te voorkomen dat vreemdelingen die nog niet of moeilijk uitzetbaar zijn, opnieuw criminaliteit veroorzaken, biedt een langere detentie mogelijkheden. Tevens kan die periode worden benut om een uitzetting alsnog te bewerkstelligen. Bij brief van 4 juni 2008 (TK 2007–2008, 31 110, nr. 4) heeft de staatssecretaris van Justitie uw Kamer laten weten het mogelijk te zullen maken de ISD-maatregel ook van toepassing te laten zijn op illegale vreemdelingen die voldoen aan de criteria van een stelselmatige dader en (nog) niet uitgezet kunnen worden. De ISD-maatregel wordt daarom, na aanpassing van de richtlijn van het OM, per 1 juni a.s. opengesteld voor illegalen.

De prioritaire aanpak van criminele vreemdelingen is succesvol. Zoals eerder is aangegegeven vertrekt ongeveer 70% van de vreemdelingen in de Strafrechtketen (VRIS) uit de caseload van de DT&V aantoonbaar uit Nederland. Zoals eerder is aangegeven geven sommige landen van herkomst aan er moeite mee te hebben onderdanen terug te nemen met criminele antecedenten zonder dat de aard van deze antecedenten bij hen bekend is. Door dergelijke gegevens in de toekomst in beginsel wel te verstrekken in gevallen waarin dit een vereiste is voor afgifte van een (vervangend) reisdocument, zoals eerder in deze brief is uiteen gezet, kunnen de mogelijkheden om criminele vreemdelingen te laten terugkeren verder worden verbeterd.

3. Aanbevelingen uit het Jaarverslag 2008 van de CITT

In haar Jaarverslag 2008 constateert de CITT dat het merendeel van de aanbevelingen uit de Jaarverslagen 2007 is overgenomen. Bovendien spreekt de CITT haar waardering uit voor de wijze waarop op uitvoeringsniveau invulling wordt gegeven aan het terugkeerproces.

Wel constateert de CITT dat er nog verbeteringen in de uitvoering van het uitzetproces mogelijk zijn en doet zij daartoe 13 aanbevelingen.

Aanbeveling 1

Het identiteits- en nationaliteitsonderzoek dient, ook na overplaatsing van een vreemdeling naar een Huis van Bewaring of na opheffing van de vreemdelingenbewaring te worden voortgezet door het verantwoordelijke politiekorps.

Reactie

Deze aanbeveling onderschrijven wij. Teneinde dit onderzoek effectief te kunnen laten zijn, is het wenselijk dit te combineren met de uitbreiding van de bevoegdheden van de vreemdelingenpolitie die in de reactie op aanbeveling 2 wordt genoemd.

Aanbeveling 2

De politie zou naar het oordeel van de commissie op korte termijn ruimere bevoegdheden tot vaststelling van de identiteit moeten krijgen.

Reactie

Bij brief van 27 maart 2009 (TK 2008–2009, 19 637, nr. 1260) is uw Kamer bericht dat wij thans een wetswijziging in voorbereiding hebben waarmee de bestaande bevoegdheden van de politie in het kader van het verrichten van identiteitsonderzoek worden uitgebreid.

Aanbeveling 3

De commissie concludeert dat het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ), ondanks zijn kennis van en contacten met buitenlandse vertegenwoordigingen, een te terughoudende rol vervult ten aanzien van de terugkeer van vreemdelingen in het algemeen en ten aanzien van terug- en overnameovereenkomsten in het bijzonder. Het ministerie van BZ zou zich eerder actief complementair aan het ministerie van Justitie dienen op te stellen om geen afbreuk te doen aan het kabinetsbeleid terzake.

Reactie

Terugkeer en terug- en overnameovereenkomsten zijn gezamenlijke verantwoordelijkheden van de ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken. Wij ervaren de inzet van het ministerie van Buitenlandse Zaken als positief en herkennen ons dan ook niet in de opmerkingen van de CITT. Naast de inzet bij het onderhandelingsproces over en het afsluiten van terug- en overnameverdragen speelt het ministerie van Buitenlandse Zaken een belangrijke rol bij het invullen van de strategische benadering van landen van herkomst. Ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking speelt hierin een actieve rol. Voorts levert het ministerie van Buitenlandse Zaken een financiële en technische bijdrage aan landen van herkomst op het gebied van migratie en speelt het een belangrijke rol in het inbedden van terugkeer in bredere afspraken met herkomstlanden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is vertegenwoordigd tijdens het tweewekelijks terugkeeroverleg met de minister en de staatssecretaris van Justitie. Ten slotte vindt besluitvorming over de terugkeer van afgewezen asielzoekers mede plaats op basis van de algemene ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze ambtsberichten worden regelmatig – en op verzoek van Justitie ook tussentijds, op voor het beleid belangrijke deelonderwerpen – geactualiseerd.

Aanbeveling 4

Bij de laissez-passeraanvraag dient zo mogelijk ook informatie met betrekking tot de eventuele criminele antecedenten van vreemdelingen te worden verstrekt, waarbij uit een oogpunt van privacy kan worden volstaan met het melden van de opgelegde straf en niet van het gepleegde delict.

Reactie

Binnen de kaders van de relevante verdragsverplichtingen en de wettelijke mogelijkheden, zal informatie met betrekking tot in Nederland gepleegde strafbare feiten waarvoor betrokkene onherroepelijk is veroordeeld, worden verstrekt aan de autoriteiten van het land van herkomst, mits dit noodzakelijk is om de terugkeer te kunnen realiseren.

Aanbeveling 5

Er dienen door Nederland zoveel als mogelijk (in het licht van Europese samenwerking op het gebied van het afsluiten van gezamenlijke terug- en overnameovereenkomsten) bilaterale onderhandelingen ten bate van terug- en overnameovereenkomsten en Memorandum of Understanding (MoU) te worden geïnitieerd met door Nederland onderscheiden prioriteitslanden van herkomst.

Reactie

Nederland neemt naast zijn bilaterale contacten en akkoorden deel aan onderhandelingen op twee vlakken, in Benelux- en in EU-verband. In Benelux-verband is de afgelopen jaren onder meer succes geboekt met enkele landen van de Westelijke-Balkan. Tevens zijn de onderhandelingen met Rusland over een uitvoeringsprotocol bij het EU-verdrag in een vergevorderd stadium. Wij verwachten dat deze op afzienbare termijn kunnen worden afgerond. In EU-verband wordt door de Europese Commissie onderhandeld met enkele derde landen op grond van het mandaat dat door de lidstaten is gegeven. Aan de Europese Commissie zijn sinds 2000 16 onderhandelingsmandaten verstrekt. Er zijn inmiddels met 11 landen terugen overnameverdagen afgesloten. Vooral de verdragen met Rusland, Oekraïne en Pakistan (ratificatie wordt thans voorbereid) kunnen als een succes worden bestempeld.

Wat betreft de landenkeuze kan worden opgemerkt dat Nederland hierbij in Benelux- en EU-verband ook altijd rekening moet houden met de voorkeuren van andere landen. Daarbij komt dat lang niet alle herkomstlanden bereid zijn om te onderhandelen over een terug- en overnameverdrag. Er blijkt steeds vaker wisselgeld nodig om landen te bewegen tot het afsluiten van terug- en overnameverdragen. Het klassieke wisselgeld is visumfacilitatie, hetgeen niet altijd wenselijk wordt geacht, noch door Nederland, noch door de Benelux- of EU-partners. Een terug- en overnameverdrag is dus niet in alle gevallen mogelijk.

Naast terug- en overnameovereenkomsten wordt op alle niveaus in de relaties met de autoriteiten van landen van herkomst geïnvesteerd. Zoals eerder aangegeven wordt door ons, in samenspraak met andere departementen, in het bijzonder met het ministerie van Buitenlandse Zaken, invulling gegeven aan de intensivering van de relaties op strategisch niveau. Op operationeel niveau onderhoudt de DT&V, zoals eerder in deze brief aangegeven, bilaterale samenwerkingsrelaties met landen van herkomst. Het gaat daarbij zowel om de samenwerkingsrelatie met diplomatieke vertegenwoordigingen (op dagelijkse basis) als met de voor terugkeer verantwoordelijke autoriteiten in de landen van herkomst zelf. Wanneer dat aangewezen is, worden afspraken tussen de DT&V en landen van herkomst over de uitvoering van het terugkeerproces vastgelegd in een MoU. Recent zijn over terugkeer-MoU’s gesloten met Burundi en Suriname.

Aanbeveling 6

De commissie beveelt aan om de projectmatige aanpak van vrijwillig vertrek uit bewaring zoals door het IOM thans wordt uitgevoerd, tot een vaste werkwijze te maken, waarbij het IOM meer financiële armslag geboden zou kunnen worden om het vrijwillige vertrek te bevorderen.

Reactie

Het huidige project van de DT&V en IOM loopt tot eind april 2009. Door de IOM is een projectvoorstel voor de voortzetting van de activiteiten in vreemdelingenbewaring als meerjarenproject ingediend onder het Europees Terugkeerfonds. Bij gunning zal het project worden voorgezet tot in ieder geval het voorjaar van 2011.

Aanbeveling 7

De functie van terugkeerfunctionaris bij de Dienst Justitiële Inrichtingen dient zodanig te worden ingericht dat deze het vrijwillige vertrek optimaal kan bevorderen zonder het uitzetproces te bemoeilijken.

Reactie

Deze aanbeveling wordt geheel gedekt door het huidige beleid. De hoofdtaak van de terugkeerfunctionaris is het bevorderen van een snelle en probleemloze terugkeer van de vreemdeling door daarbij materiële en immateriële ondersteuning te bieden. Daarmee draagt de terugkeerfunctionaris bij aan het handhaven van orde, rust en veiligheid in de inrichting en een conflictloze detentie. De ervaring leert dat een vreemdeling onder zulke omstandigheden beter bereid en in staat is om op een reële manier na te denken over zijn toekomst. De terugkeerfunctionaris is een spil in het contact tussen de vreemdeling en zijn omgeving, waaronder ook (keten)partners, internationale organisaties en NGO’s, die op een of andere manier een soepele terugkeer kunnen bevorderen, bij voorkeur vrijwillig, maar zeker ook gedwongen. Bij de invulling van de rol van de terugkeerfunctionaris wordt consequent gekeken naar de samenwerking met de DT&V. Uitgangspunt daarbij blijft dat de terugkeerfunctionaris een snelle en probleemloze terugkeer van de vreemdeling bevordert op een zodanige wijze dat de vreemdeling erin berust om terug te keren naar het land van herkomst.

Aanbeveling 8

De KMar dient op korte termijn in staat te worden gesteld te kunnen voldoen aan de 10-dagen termijn waarbinnen escorts kunnen worden ingezet om vreemdelingen begeleid uit te zetten. Daarbij verdient het de voorkeur dat vaste escortteams worden ingezet die de nieuwste, noodzakelijke opleidingen hebben genoten en goed op elkaar zijn ingespeeld.

Reactie

Wij onderschrijven het belang van een beperkte doorlooptijd (genoemde 10-dagentermijn maakt deel uit van de onderlinge afspraken tussen de KMar en de DT&V). Het realiseren van de doorlooptijd wordt door verschillende factoren bepaald, die niet allemaal beïnvloedbaar zijn door de ketenpartners. Aan wat wel kan worden beïnvloed, wordt gewerkt, zoals het verbeteren van de informatievoorziening op het formulier M118. Hierdoor kan de KMar beter plannen welke capaciteit ingezet moet worden voor verwijderingen, hetgeen ten goede zal komen aan de doorlooptijd.

De aanbeveling van de CITT om te werken met vaste escortteams wordt niet onderschreven. Het principe van vaste escortteams staat op gespannen voet met de flexibiliteit en het generalisme dat de KMar voorstaat. De gedachte achter de aanbeveling om de kwaliteit tijdens uitzettingen te waarborgen wordt echter wel gedeeld. Om die reden laat de KMar de escorts van buiten het KMar-district Schiphol ook de nieuwste Cursus Escort Begeleiding volgen.

Aanbeveling 9

Het formulier met achtergrondinformatie over de te verwijderen vreemdeling dient vanaf het moment van inbewaringstelling tot het moment van vrijwillig vertrek/uitzetting zo actueel en volledig mogelijk te worden ingevuld om het profiel van een vreemdeling te optimaliseren. Het Operationeel Verwijderingoverleg (OVO) is bij uitstek geschikt om hier heldere afspraken met de betrokken ketenpartners over te maken.

Reactie

Aan deze aanbeveling is reeds invulling gegeven. Er ligt op dit moment een concreet voorstel om het invullen van het formulier te verbeteren. Binnen een maand kan een en ander worden ingevoerd.

Aanbeveling 10

In de categorieën procedurele en administratief/logistieke redenen voor annulering van vluchten is naar het oordeel van de commissie nog veel winst te behalen, aangezien deze categorieën samen bijna 60% betreffen van het totale aantal annuleringen. Indien de annuleringen van met name begeleide vluchten kunnen worden teruggedrongen, kan door de KMar de beschikbare capaciteit voor escortering ook beter worden benut.

Reactie

Maximale inspanningen worden verricht om onnodige en te voorkomen oorzaken voor het annuleren van vluchten weg te nemen.

Op basis van het aantal geannuleerde vluchten in het eerste kwartaal van 2009 kan het volgende worden geconstateerd. Een kleine 10% annuleringen van vluchten betreft vreemdelingen die op een andere wijze aantoonbaar Nederland hebben verlaten, zoals vreemdelingen die alsnog met een zelf gekocht ticket vertrekken dan wel vreemdelingen die alsnog met IOM vertrekken.

Circa 70% van de annuleringen is niet of nauwelijks te beïnvloeden door de betrokken diensten. Hierbij gaat het voor een groot deel om vreemdelingen die op het laatste moment nieuwe aanvragen indienen dan wel de rechtbank verzoeken om te voorzien in een voorlopige voorziening die bepaalt dat een procedure in Nederland mag worden afgewacht. Een ander deel van de annuleringen waarop nauwelijks invloed kan worden uitgeoefend, ziet vooral op het feit dat diplomatieke vertegenwoordigingen alsnog besluiten om geen (vervangend) reisdocument af te geven dan wel luchtvaartmaatschappijen die weigeren een vreemdeling te vervoeren. Tevens is sprake van vreemdelingen die zich dusdanig verzetten tegen hun uitzetting dat de geplande uitzetting op dat moment geen doorgang kan vinden.

Ruim 20% van de annuleringen is wel direct beïnvloedbaar door de betrokken diensten. Binnen de vreemdelingenketen wordt hard gewerkt om het aantal annuleringen dat voorkomen had kunnen worden, te verminderen. Sinds 1 januari 2009 hanteren de KMar en de DT&V dezelfde definities voor de registratie van de redenen van annuleringen, hetgeen tot een betere sturing en minder verlies van capaciteit leidt. Het optimaliseren van de informatie-uitwisseling binnen de vreemdelingenketen heeft hoge prioriteit.

Voor wat betreft maatregelen die ertoe moeten leiden dat het aantal annuleringen als gevolg van kort voor vertrek opgestarte procedures afneemt, verwijzen wij naar de reactie op aanbeveling 12.

Overigens betekent annulering van een vlucht nog geen annulering van de uitzetting op termijn. Op het moment dat een vlucht wordt geannuleerd, wordt, afhankelijk van de reden van de annulering, zoveel mogelijk reeds een nieuwe vlucht geboekt. Het komt dan ook voor dat een vreemdeling een dag later dan de oorspronkelijke vlucht alsnog wordt uitgezet. Tevens komt het in de praktijk voor dat vluchten naar voren worden gehaald, omdat er capaciteit beschikbaar is gekomen waarmee een vreemdeling eerder vertrekt dan gepland. Tot slot zijn er categorieën annuleringen die inhouden dat een vreemdeling reeds Nederland heeft verlaten (te weten met eigen ticket of per charter vertrokken).

Aanbeveling 11

Naar het oordeel van de commissie zouden de KMar en DT&V sluitende afspraken moeten maken over de regie, met name bij overheidsvluchten, waarbij uitgangspunt zou moeten zijn dat de operationele regie vanaf het moment dat de vreemdeling in het verwijdercentrum aankomt tot het moment van overdracht in het land van herkomst in verband met de veiligheid van de vreemdeling, de escorts en de bemanning en eventuele andere passagiers ondubbelzinnig bij de KMar ligt.

Reactie

De wederzijdse verantwoordelijkheden bij overheidsvluchten zijn opgenomen in de dienstverleningsovereenkomst welke in 2007 is afgesloten tussen de KMar en de DT&V. Naar aanleiding van opgedane ervaringen en observaties van onder meer de CITT, zijn eind 2008 de afspraken in de dienstverleningsovereenkomst voorzien van een aanvullende toelichting. Hierin worden de verantwoordelijkheden van beide organisaties beschreven.

Aanbeveling 12

De commissie neemt met instemming kennis van de voornemens van het kabinet om het aantal herhaalde asielaanvragen en de daarmee samenhangende verzoeken om een Voorlopige Voorziening (VoVo) terug te dringen onder meer door al aan het begin van de asielprocedure standaard een medisch onderzoek uit te voeren, waardoor procedures vlak voor het vertrek kunnen worden voorkomen. Mocht dit niet tot een daling van het aantal annuleringen leiden, dan zouden aanvullende (wettelijke) maatregelen kunnen worden overwogen.

Reactie

In aanvulling op de door de CITT genoemde maatregelen en op het gebruik van de zogeheten M50-loketten dat het mogelijk maakt op snel te kunnen beslissen op reguliere aanvragen van personen zonder MVV, werken wij aan maatregelen die ertoe moeten leiden dat het aantal annuleringen als gevolg van kort voor vertrek opgestarte procedures afneemt. Daartoe wordt een proef gestart waarbij aan de vreemdeling kort na aankomst in het uitzetcentrum wordt gevraagd alles mee te delen omtrent een mogelijke verblijfsaanvraag. Laat de vreemdeling dat na, en wordt nadien alsnog een reguliere aanvraag ingediend, dan zal de aanvraag in beginsel direct worden afgewezen. Bij asielaanvragen zal worden beoordeeld of er sprake is van een herhaalde aanvraag (d.w.z. een aanvraag waaraan geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag liggen). Is dat het geval, dan zal de aanvraag niet in Nederland mogen worden afgewacht. Deze mogelijkheid wordt reeds geboden in artikel 3.1 Vreemdelingenbesluit 2000.

Aanbeveling 13

Gegevens uit de strafrechtketen en de vreemdelingenketen moeten naar het oordeel van de commissie worden gekoppeld en geoptimaliseerd en dienen essentiële gegevens te omvatten zoals de verblijfplaats, datum voorwaardelijke invrijheidstelling (VI-datum), verblijfsstatus en verwijderbaarheidsinformatie. Daarnaast moet de correcte invoer van dergelijke gegevens (zoals bijvoorbeeld het V-nummer) worden gemonitord.

Reactie

Dit jaar wordt geïnvesteerd in technische koppelingen tussen diverse informatiesystemen van ketenpartners. In de zomer van 2009 wordt de uitbreiding van de koppeling tussen het systeem Verwijsindex Personen (VIP) en de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) in gebruik genomen. Ten behoeve van de optimalisering van de koppeling van gegevens uit de strafrechtsketen en de vreemdelingenketen wordt thans gewerkt aan een uniform protocol voor de vaststelling van de identiteit van verdachten,veroordeelden, getuigen en vreemdelingen. Dit protocol, waarvan implementatie overigens afhankelijk is van het beschikbaar komen van voldoende middelen, zal als basis dienen voor de realisatie van software en hardware (waaronder biometrische hulpmiddelen) waarmee informatie wordt vastgelegd in de ketenregisters van de strafrechtsketen en de vreemdelingenketen.

4. Tot slot

Zoals gezegd, heeft het kabinet het onderwerp terugkeer een prominente plek in het vreemdelingenbeleid gegeven, geïnvesteerd in een kabinetsbrede aanpak van de terugkeerproblematiek en nieuwe maatregelen genomen. De omvang en de verstrekkendheid van de maatregelen, vooral in samenhang bezien, is kenmerkend voor de aanpak van dit kabinet, waarmee lang bestaande drempels in het terugkeerbeleid worden weggenomen.

De verdere inrichting en professionalisering van de DT&V, de regierol die de DT&V in de terugkeerketen heeft, in combinatie met de investeringen op operationeel niveau in de relaties met belangrijke landen van herkomst, hebben bijgedragen aan vergroting van de effectiviteit van het terugkeerbeleid.

Dit alles werpt vruchten af. De resultaten zijn door de staatssecretaris van Justitie reeds vermeld in de Rapportage Vreemdelingenketen die op 13 maart 2009 aan uw Kamer is verzonden (TK 2008–2009, 19 637, nr. 1257). De geschetste ontwikkelingen zetten in het eerste kwartaal van 2009 in versterkte mate door.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

BIJLAGE Overzicht van terugkeermaatregelen getroffen gedurende deze kabinetsperiode

1. Bestuursakkoord

Het op 25 mei 2007 gesloten het bestuursakkoord tussen de Staatssecretaris van Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bevat ook afspraken op het terrein van terugkeer. Zo is afgesproken dat in 2009 de bestaande noodopvang wordt beëindigd. Het aantal personen dat verblijft in door gemeenten gefaciliteerde en/of gefinancierde noodopvangvoorzieningen is reeds aanzienlijk teruggelopen.

2. Vergroting van herintegratieondersteuning bij terugkeer

De mogelijkheden van individuele herintegratieondersteuning voor vreemdelingen worden uitgebreid. De Herintegratieregeling Terugkeer is voor grotere groepen beschikbaar, waaronder afvallers van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet. Voorts komen er, in samenwerking met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, nieuwe vormen van herintegratieondersteuning in natura in landen van herkomst

3. Intensivering strategische benadering van landen van herkomst

De Ministerraad besloten periodiek de terugkeer naar specifieke landen te bespreken en noodzakelijke maatregelen van alle relevante depatementen te nemen. De behandeling in de Ministerraad wordt door het ministerie van Justitie voorbereid in nauwe samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken.

4. Terug- en overnameovereenkomsten

In Benelux-verband is de afgelopen jaren onder meer succes geboekt met enkele landen van de Westelijke-Balkan. Aan de Europese Commissie zijn sinds 2000 16 onderhandelingsmandaten verstrekt. Er zijn inmiddels met 11 landen terug- en overnameverdagen afgesloten. Vooral de verdragen met Rusland, Oekraïne en Pakistan (ratificatie wordt thans voorbereid) kunnen als een succes worden bestempeld.

5. Versterking rol van het ministerie van Buitenlandse Zaken

Het ministerie van Buitenlandse Zaken een belangrijke rol bij het invullen van de strategische benadering van landen van herkomst. Ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking speelt hier een actieve rol in. Voorts levert het ministerie van Buitenlandse Zaken een financiële en technische bijdrage aan landen van herkomst op het gebied van migratie en speelt het een belangrijke rol in het inbedden van terugkeer in bredere afspraken met herkomstlanden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is vertegenwoordigd tijdens een tweewekelijks terugkeeroverleg met de minister en de staatssecretaris van Justitie

6. Verstrekking van justitiële gevevens op verzoek van landen van herkomst

Inmiddels is een procedure vormgegeven om binnen de kaders van de relevante verdragsverplichtingen en de wettelijke mogelijkheden, indien dit noodzakelijk is om de terugkeer te kunnen realiseren, justitiële gegevens te verstrekken.

7. Convenant Uitvoering Politiële Vreemdelingentaak 2009–2011

Op 10 oktober 2008 hebben de minister van Justitie, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Justitie, en de voorzitter van de Raad van hoofdcommissarissen het Convenant Uitvoering Politiële Vreemdelingentaak 2009–2011 getekend. Binnen de vreemdelingentaak zullen de inspanningen van de politie vooral gericht zijn op al dan niet rechtmatig verblijvende criminele vreemdelingen, de uitgeprocedeerde en/of illegale vreemdeling en vreemdelingen die de openbare orde verstoren of anderszins overlast veroorzaken.

8. Vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS)

Eind 2008 is binnen het ministerie van Justitie een steekproef uitgevoerd naar de stand van zaken ten aanzien van het gebruik en de toepassing van het VRIS-protocol door de betrokken ketenpartners. Op basis van deze steekproef zijn maatregelen ter verbetering van het gebruik en de toepassing van het VRIS-protocol geformuleerd. Deze maatregelen hebben betrekking op aanpassing van beleid, processen en informatiesystemen waardoor bijvoorbeeld de registratie van intrekkingen en niet-verlengingen van verblijfstitels wegens openbare orde en de registratie van ongewenstverklaringen eenduidiger zal plaatsvinden.

9. Pilot ongewenstverklaring EU-onderdanen

Thans vindt een pilot plaats inzake de ongewenstverklaring van criminele EU-onderdanen. Jurisprudentie op dit terrein is nog beperkt. Het doel van de pilot is, om door toetsing bij de rechter, kaders vast te kunnen stellen waarbinnen EU-onderdanen ongewenst kunnen worden verklaard. Thans heeft echter nog geen toetsing van de eerste zaken door de rechter plaatsgevonden.

10. Mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidstelling bij vertrek

Het voldoen aan een vertrekplicht op grond van hoofdstuk 6 van de Vreemdelingenwet 2000 als bijzondere voorwaarde bij de invrijheidstelling is onderwerp van een concept-wetsvoorstel dat thans in consultatie is en dat later dit jaar bij uw Kamer wordt ingediend.

11. Persoonsgebonden aanpak ten aanzien van veelplegers

Voor de meest overlast veroorzakende illegale vreemdelingen (veelplegers) is een persoonsgebonden aanpak (PGA) ontwikkeld. Dit is een samenwerkingsverband tussen politie en de DT&V dat vorige zomer van start is gegaan. Hierbij werken politie en DT&V zeer nauw samen om de terugkeer van deze overlastgevende doelgroep maximaal te realiseren. De pilot die vorig jaar is gestart, heeft thans geresulteerd in een standaard-werkwijze.

12. Toepassing van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

Om te voorkomen dat vreemdelingen die nog niet of moeilijk uitzetbaar zijn gebleken, opnieuw criminaliteit veroorzaken, biedt een langere detentie meer mogelijkheden. De periode van tenuitvoerlegging kan voorts worden benutten om een uitzetting te bewerkstelligen. De ISD-maatregel wordt daarom, na aanpassing van de richtlijn van het OM, per 1 juni opengesteld voor illegalen.

13. Toepassing TBS

De oplegging van de tbs blijft behouden voor delictgevaarlijke en psychisch-gestoorde ongewenste of nog ongewenst te verklaren vreemdelingen en voor ongewenste vreemdelingen van wie wordt aangenomen dat zij kort na uitzetting zullen terugkeren naar Nederland.

14. Vrijheidsbeperkende maatregel na asiel

Asielzoekers die na afloop van de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, kunnen worden geplaatst in een vrijheidsbeperkende locatie, waar de DT&V in beginsel nog maximaal twaalf weken het vertrek kan faciliteren.

15. Intensivering toepassing Vrijheidsontneming

Thans vindt een ruimere toepassing van zowel vrijheidsbeperking alsontneming plaats. Indien een vreemdeling die vanwege criminele antecedenten een gevaar vormt voor de openbare orde, een (herhaalde) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor (on)bepaalde tijd wil indienen of heeft ingediend, zal in beginsel bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, Vw 2000 of artikel 59, eerste en tweede lid, Vw 2000 worden toegepast.

Ten aanzien van vreemdelingen van wie de tweede of volgende asielaanvraag met toepassing van artikel 4:6 Awb in de AC-procedure is afgewezen omdat geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht, wordt zo spoedig mogelijk na bekendmaking van de afwijzende beschikking beoordeeld of bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000 kan worden toegepast. Indien de hier bedoelde vreemdeling zich eerder gedurende enige tijd heeft ontrokken aan toezicht, weegt het belang van de openbare orde in beginsel zwaarder dan het individuele belang van de vreemdeling.

16. Verruiming bevoegdheden vreemdelingenpolitie en KMar

De bestaande bevoegdheden in het kader van het verrichten van identiteitsonderzoek worden uitgebreid. Daarbij is allereerst voorzien de bevoegdheid te creëren om in het geval dat de vreemdeling wordt staandegehouden in een woning waar rechtmatig is binnengetreden, de woning, zonder toestemming van de vreemdeling, mag worden doorzocht naar identiteitsdocumenten ten behoeve van het identiteitsonderzoek en voorbereiding van vertrek. Tevens zal de bevoegdheid worden opgenomen dat de woonruimte behorend bij de onderneming waar de niet-rechtmatig verblijvende vreemdeling werkend wordt aangetroffen, kan worden doorzocht naar identiteitsdocumenten, zonder toestemming van de bewoner, indien een redelijk vermoeden bestaat dat de vreemdeling die ruimte gebruikt als woonruimte.

Als een vreemdeling is overgebracht voor verhoor en is opgehouden voor onderzoek naar identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie mogen verschillende onderzoekshandelingen ter vaststelling van de identiteit van de vreemdeling worden verricht. Hieronder valt ook het «uitlezen» van (digitale) gegevensdragers, zoals gsm’s. Ten aanzien van de vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw 2000 bestaat een dergelijke expliciete wettelijke bevoegdheid niet. Om buiten twijfel te stellen dat ook in deze gevallen onderzoek mogelijk is, wordt een wijziging van de Vw 2000 voorbereid.

17. Bevoegdheden DT&V in relatie tot nationaliteits- en identiteitsonderzoek en vreemdelingenbewaring

De DT&V wordt bevoegd om in het kader van het identiteitsonderzoek vingerafdrukken te nemen en pasfoto’s te maken. Voorts krijgt de DT&V de bevoegdheid om bewaringsmaatregel op te heffen of de bewaringsgronnd te wijzingen. Hiermee kan efficienter met beschikbare capaciteit van DT&V, politie en KMar worden omgegaan.

18. Overleggen van geldig document voor grensoverschrijding bij reguliere aanvraag

Naast verbetering van de onderzoeksmogelijkheden, kan het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van vreemdelingen ook gediend zijn bij het overleggen van geldige identiteitsdocumenten in een zo vroeg mogelijk stadium bij het indienen van aanvragen om toelating. Zo is bij het reguliere toelatingsbeleid één van de vereisten dat de vreemdeling moet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding en voor zover een vreemdeling daar niet over beschikt, een identiteitsverklaring van diens diplomatieke vertegenwoordiging. Wij zullen het beleid aldus wijzigen dat vreemdelingen reeds bij aanvang van de aanvraagprocedure worden verplicht een geldig document voor grensoverschrijding te overleggen. Dat bevordert niet alleen de snellere afdoening van de aanvraag, omdat de aanvraag in één keer aan alle vereisten kan worden getoetst, maar ook het eventuele vertrek als de aanvraag wordt afgewezen.

19. Biometrie

Thans worden twee wetsvoorstellen voorbereid die voorzien in wijziging van de Vw 2000 in verband met biometrie. In het kader van de visumaanvraagprocedure en conform Verordening (EG) nr. 380/2008 van 18 april 2008 zal de verblijfstitel voor onderdanen van derde landen een opslagmedium bevatten met een gezichtsopname en twee vingerafdrukken van de houder. Het andere wetsvoorstel geeft de mogelijkheid om in de vreemdelingenketen biometrische kenmerken te kunnen afnemen in situaties waarin dat thans nog niet kan. Deze gegevens kunnen gebruikt worden binnen de vreemdelingenketen, maar ook ten behoeve van de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de benodigde gegevens bij het eerste contact met de vreemdelingenketen zullen worden afgenomen en deze gegevens vervolgens centraal worden opgeslagen en door alle ketenpartners kunnen worden gebruikt. Een betrouwbaarder vaststelling en registratie van de identiteit van vreemdelingen zal bijdragen aan een doelmatiger en doeltreffender uitvoering van het vreemdelingenbeleid, daarbij inbegrepen het tegengaan van illegale immigratie, het bestrijden van identiteitsfraude en het mogelijk maken van terugkeer.

In het kader van de Eurodac-verordening (2725/2000) worden van alle asielzoekers in de EU vingerafdrukken afgenomen teneinde te kunnen bepalen welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Thans worden de mogelijkheden verkend of deze samenwerking ook met niet EU-landen mogelijk is, zoals belangrijke transitlanden als Oekraïne, Turkije en de Noord-Afrikaanse landen.

20. IOM in vreemdelingenbewaring

Het huidige project van de DT&V en IOM loopt tot eind april 2009. Door de IOM is een projectvoorstel voor de voortzetting van de activiteiten in vreemdelingenbewaring als meerjarenproject ingediend onder het Europees Terugkeerfonds. Bij gunning zal het project worden voorgezet tot in ieder geval het voorjaar van 2011.

21. Operationele samenwerking tussen KMar en DT&V

DT&V. Naar aanleiding van opgedane ervaringen zijn eind 2008 de afspraken in de dienstverleningsovereenkomst voorzien van een aanvullende toelichting.

22. Gezamenlijke vluchten

In samenwerking met andere EU-landen worden gezamenlijke vluchten uitgevoerd, welke worden georganiseerd door verschillende landen. Ook Frontex heeft hierin een rol. In 2008 en 2009 hebben vluchten plaatsgevonden naar Pakistan, Colombia, Ecuador en 5 vluchten naar Nigeria. Nederland heeft zowel in 2008 als in 2009 vluchten georganiseerd naar Nigeria.

23. Uitzetten zonder geldig paspoort of laissez-passer

Tot op heden heeft Nederland in bepaalde gevallen waarin geen reisdocumenten beschikbaar waren met succes vreemdelingen uitgezet met gebruikmaking van een EU-staat. Voorts hebben uitzettingen plaatsgevonden op paspoorten waarvan de geldigheidsduur verlopen was, op originele identiteitsbewijzen of op basis van een nationaliteitsverklaring afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst, al dan niet in combinatie met een EU-staat. Verdere uitbreiding van de mogelijkheden wordt verkend.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven