19 637
Vreemdelingenbeleid

nr. 1233
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 oktober 2008

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 9 oktober 2008 overleg gevoerd met staatssecretaris Albayrak van Justitie over:

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 22 juni 2008 over de uitspraak van het EHRM inzake de Somalische asielzoeker Salah Sheekh (29 344, nr. 64);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 12 september 2008 over het landgebonden asielbeleid Irak en het Zweedse beleid met betrekking tot asielzoekers uit Irak (19 637, nr. 1220);

– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 29 september 2008 over het landgebonden asielbeleid ten aanzien van de Democratische Republiek Congo (19 637, nr. 1221).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: De Pater-van der Meer Adjunct-griffier: Beuker

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Kamp (VVD): Voorzitter. De uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Salah Sheekh is al weer van een tijd geleden. Die komt erop neer dat als je behoort tot de Somalische Ashraf-stam dit voldoende is voor een verblijfsvergunning asiel. Ik vind dat het Hof helemaal geen uitspraak over die zaak had mogen doen. Die betrokkene, Salah Sheekh, was al in het bezit van een verblijfsvergunning op grond van de categoriale bescherming en hij was dus geen slachtoffer in de zin van artikel 34 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Bovendien werd niet voldaan aan artikel 35 van het Verdrag, aangezien hij niet alle rechtsmiddelen in Nederland had benut; hij is namelijk niet in hoger beroep gegaan. Dus vanwege strijdigheid met genoemde artikelen 34 en 35 had het Hof er geen uitspraak over mogen doen. Nederland gaat met de categoriale bescherming van de Somaliërs al veel te ver. Het is het enige land waar zij zich bij voorbaat verzekerd weten van een verblijfsvergunning. Het is onacceptabel dat het Hof desondanks meent Nederland nog eens een douw te moeten geven en twee bepalingen van het EVRM negeert. Mijn conclusie is dat wij moeten stoppen met de categoriale bescherming van Somaliërs. Gewoon iedere asielaanvraag individueel beoordelen. Was er sprake van vervolging in de zin van een vluchtelingenverdrag? Was Nederland de eerste veilige plek na de vlucht? Zo ja, dan krijg je bescherming, zo nee, dan weigeren wij die, krijg je geen verblijfsvergunning en moet je weer weg.

Vervolgens kom ik te spreken over de categoriale bescherming wat betreft Irak en Congo. Over Irak heb ik in mei 2007 aan de hand van cijfers de staatssecretaris aangetoond dat categoriale bescherming voor Irakezen niet meer te handhaven was, omdat Nederland als gevolg van afwijkend beleid onevenredig veel asielzoekers uit dat land naar zich toe trok. De staatssecretaris weigerde dat beleid aan te passen. De motie die ik daarover toen indiende, werd verworpen. Ik heb in het najaar van 2007 de staatssecretaris gewezen op de beleidswijziging in Zweden en mijn verzoek herhaald. Ook dat was tevergeefs. Dit voorjaar heb ik haar gedetailleerd voorgelegd dat in Zweden, na een individuele beoordeling van asielverzoeken, 70% werd afgewezen en de toestroom snel daalde. Net zo snel als die in Zweden daalde, steeg die in Nederland, omdat wij als gevolg van de categoriale bescherming niemand afwezen. In maart van dit jaar was in Zweden de toestroom drie keer lager dan een jaar eerder. In Nederland was het juist omgekeerd. Daarna is tot mijn grote genoegen de staatssecretaris toch in beweging gekomen. Dat was ook onvermijdelijk. Wij hebben vragen gesteld over Zweden. De antwoorden die wij daarop hebben gekregen bevestigden mijn informatie. Wij hebben nu ook het besluit gezien van de staatssecretaris om het beleid te wijzigen. Het is te laat, veel te laat, maar beter laat dan nooit. Wat wij nu hebben, is duizenden Irakezen meer die naar Nederland zijn gekomen dan nodig was en die terug zullen moeten keren. Dat betekent duizenden procedures om hun verblijfsvergunning in te trekken plus beroepen bij de rechter en alles wat daarna nog gaat komen. Duizenden Irakezen die, als ze naar Zweden of een ander land waren gegaan, geen verblijfsvergunning zouden hebben gekregen. Om nu die toestroom vanuit Irak te stoppen, moet krachtig doorgepakt worden zodat duidelijk wordt dat Nederland niet meer uit de Europese pas loopt. Dus onmiddellijk beginnen met de individuele beoordeling en de heroverweging van alle tijdelijke verblijfsvergunningen die aan Irakezen zijn verleend en het resultaat van die heroverweging zal moeten zijn dat de meeste verblijfsvergunningen worden ingetrokken, net zoals dat in andere landen van Europa het geval is. Snel afhandelen van de bezwaren en de zienswijzen en snel afhandelen van de beroepen en daarna snel beginnen met uitzetten. Overigens ben ik helemaal niet gerust op dat uitzetten. Dat gaat volgens mij helemaal niet goed. Bij een eerstvolgende gelegenheid zal ik daarover in detail met de staatssecretaris spreken. Ik wil nu graag van haar weten hoeveel aan Irakezen verleende verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd nu in aanmerking komen voor herbeoordeling. Hoe gaat zij dit aanpakken? Wordt er een aparte projectgroep op gezet? Binnen hoeveel tijd gaat zij die herbeoordelingen afhandelen? Verder vraag ik de staatssecretaris om de Kamer aan het eind van het jaar te informeren over het percentage afgewezen asielverzoeken van nieuwe asielzoekers uit Irak, zodat wij kunnen nagaan of dat in lijn is met wat verder in Europa gebeurt.

Kortheidshalve zeg ik dat ik het eens ben met het besluit van de staatssecretaris over het beëindigen van de categoriale bescherming van Tutsi’s uit Congo.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Vluchtelingen die bescherming nodig hebben, dienen die ook daadwerkelijk te krijgen. Dat is een algemeen uitgangspunt dat gelukkig nog steeds overeind staat. Echter, wanneer er sprake is van een noodsituatie in een land of een regio en vluchtelingen bescherming zoeken, kan categoriaal beschermingsbeleid een oplossing en een efficiënt middel zijn. Een situatie kan zodanig duidelijk zijn dat op voorhand vaststaat dat vluchtelingen uit het desbetreffende gebied of behorend tot een kwetsbare groep bescherming behoeven en niet teruggestuurd kunnen worden naar dat gebied. De staatssecretaris heeft twee besluiten genomen waarover wij vandaag spreken, te weten een over het categoriaal beschermingsbeleid voor vluchtelingen uit Centraal-Irak en een over het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van etnische Tutsi’s uit Congo.

In de brief van 12 september jl. meldt de staatssecretaris dat zij mede op basis van het ambtsbericht over Irak van 27 juni 2008 heeft besloten om het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak te beëindigen. De situatie is, zo zegt de staatssecretaris letterlijk, aan het verbeteren. Niettemin concludeert het ambtsbericht tegelijkertijd dat de veiligheidssituatie in Irak zeer ernstig blijft. Ook internationale organisaties spreken van een zeer onveilige situatie. Amnesty International heeft het over zeer ernstig wijdverspreid geweld. Human Rights Watch noemt de situatie in Irak «incredibly violent». UNHCR zegt dat er geen sprake is van een duurzaam en ingrijpende verandering ten opzichte van de eerdere situatie. Gelet op onder andere de uitspraak over Salah Sheekh is de vraag aan de staatssecretaris of zij naast het ambtsbericht ook heeft gekeken naar andere objectieve en betrouwbare bronnen, zoals in dit geval de organisaties en de rapporten die ik genoemd heb. Hoe heeft de staatssecretaris dat afgewogen? Wat betekent het nu dat het aan het verbeteren is? Naar het oordeel van de SP-fractie is nog lang niet duidelijk dat er inderdaad sprake is van een veilige situatie. De staatssecretaris wijst vervolgens op de situatie in Zweden. Daar wordt het categoriaal beleid niet meer toegepast en wordt er gedwongen uitgezet. Maar erkent de staatssecretaris dat in Zweden het falende Europese beleid debet is aan de houding van Zweden en het ontbreken van solidariteit op dit punt? Solidariteit waarom Zweden nadrukkelijk gevraagd heeft. Is het juist dat er naast Zweden nog meer landen zijn die er een ander beleid op nahouden, zoals België en Spanje die subsidiaire bescherming bieden, en Duitsland, Finland, Roemenië, Slowakije en Zwitserland die een tijdelijke status geven aan afgewezen asielzoekers? Kan de staatssecretaris dit bevestigen en zo ja, leidt dat dan niet tot een andere conclusie dan die welke zij daadwerkelijk getrokken heeft? Met betrekking tot Irak is het voor de SP-fractie niet duidelijk dat wij kunnen spreken van een veilige situatie om mensen gedwongen terug te sturen. Ik ben dan ook heel benieuwd naar het oordeel van de staatssecretaris over de afweging van de bronnen en de internationale situaties ten aanzien van haar besluit.

Met betrekking tot Congo doet zich in wezen dezelfde situatie voor. In haar brieft stelt de staatssecretaris dat er reden is om voor de Tutsi’s over te gaan tot opheffing van het beschermingsbeleid omdat met name Kinshasa een vestigingsalternatief zou zijn ten opzichte van de huidige situatie. Gelet ook op de uitspraak over Salah Sheekh is de vraag of de etnische Tutsi’s uit Congo op basis van de zogenaamde B-grond aangewezen zullen blijven als kwetsbare minderheidsgroepen. Dat zou er namelijk toe kunnen leiden dat er toch sprake is van een bepaalde bescherming die wij zouden dienen te bieden. Verder wordt er op gewezen dat er in Kinshasa een aantal Tutsi’s woonachtig zouden zijn. In de rapportages en de brieven blijkt dat het gaat om 50 hoogopgeleide Tutsi’s met goede functies. De vraag is dus wat dat betekent als je deze mensen Kinshasa als alternatieve vestigingsplaats zou willen toekennen.

Mijn fractie is van mening dat de uitspraak inzake Salah Sheekh ingrijpende gevolgen heeft. Met name ben ik benieuwd naar de afwegingen die de staatssecretaris in de toekomst moet maken tussen het ambtsbericht en andere bronnen. Als het gaat om kwetsbare groepen die niet altijd als risicogroepen worden beschouwd, ben ik benieuwd hoe de staatssecretaris in de toekomst een en ander gaat onderbouwen.

De heer Van de Camp (CDA): Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie kan zich vinden in de brief van de staatssecretaris over het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Congo. Overigens hecht ik er wel aan op te merken dat wanneer wij het categoriaal beleid voor een bepaald land of een bepaalde groep afschaffen, dit nog niet betekent dat er geen bescherming meer is. Als, zoals in de brief met zo veel woorden staat, bepaalde gebieden in Congo categoriaal beschermingswaardig zijn, dan ga ik ervan uit dat de betrokkenen aldaar een buitengewoon serieuze individuele beoordeling krijgen en dat, als er bescherming nodig is, zij die ook krijgen.

Vervolgens ga ik in op de uitspraak van het Hof inzake Salah Sheekh. Eerste vraag voor de CDA-fractie blijft toch of wij in de toekomst opnieuw het gevaar lopen dat het uitputtingsvereiste wordt genegeerd door het Hof. De staatssecretaris legt zich terecht neer bij de uitspraak van het Hof, maar tegelijkertijd blijft het punt van het uitputtingsvereiste voor de CDA-fractie een bittere pil. In haar brief geeft de staatssecretaris aan dat het individualiseringsvereiste minder strikt wordt toegepast. Wat moet in dezen echter worden verstaan onder «minder strikt»? Dat lijkt toch een wat discretionaire, rekbare omschrijving. Daarnaast hebben wij de kwestie van de risicogroepen en de kwetsbare minderheidsgroepen. Heeft iemand die tot een risicogroep behoort, een individuele indicatie van vervolging nodig? Ik zou dat toch wel een buitengewoon groot oprekken van deze uitspraak vinden waar ik ook moeite mee zou hebben.

Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de vraag van de heer Kamp over het aantal Somalische asielzoekers. Is dat nog door bovengenoemde uitspraak beïnvloed? Komen de mensen nu sneller onze kant op? Wat zijn van deze uitspraak nu de gevolgen voor de jurisprudentie? Naar mijn weten is die uitspraak van februari 2007. Kunnen wij daaruit al jurisprudentiële ontwikkelingen of richtlijnen afleiden?

Vervolgens kom ik te spreken over het categoriaal beleid inzake Irak. Ik zeg het kabinet dank voor de zorgvuldige brief die het ons op dit punt gestuurd heeft. Mijn fractie kan het voorstel van het kabinet om het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak te beëindigen, steunen. Wij hebben destijds ook voor de motie-Kamp gestemd. Op 2 april 2007 heeft de staatssecretaris dit categoriale beleid ingevoerd. Ook hierbij ga ik ervan uit dat de individuele beoordeling van asielzoekers uit Irak gehandhaafd wordt. In de brief van VluchtelingenWerk staat dat andere landen bescherming bieden aan asielzoekers uit Irak. Welnu, dat doen wij ook en wij gaan daarmee door. Ik ga ervan uit dat die mensen op een zorgvuldige manier worden beoordeeld. Al was het maar dat de staatssecretaris een aantal kwetsbare groepen onderscheidt, te weten Irakese christenen, mandeeërs, yezidi’s en Palestijnen, die binnen het Irakese vluchtelingenvraagstuk een bijzondere positie innemen en ten aanzien van wie ik ervan uitga dat dit bij de individuele beoordeling wordt meegenomen.

Naar ik heb begrepen, heeft Irak 28 miljoen inwoners van wie er op dit moment 4 miljoen ontheemd zijn, 2 miljoen in Irak zelf en 2 miljoen in de buurlanden. Wat is op dit moment de situatie rond de terugkeer uit de regio? Begrijp ik het nu goed dat er toch mensen uit Jordanië en Syrië op dit moment terugkeren naar Irak? Het binnenlands vluchtalternatief, waarover ik in 2007 al uitgebreid heb uitgesproken, is in de ogen van de CDA-fractie aanwezig. Ik zal niet zeggen dat Irak in alle opzichten een veilig land is. Het is zeker geen prettig land, maar het is mijns inziens een illusie om 28 miljoen te kunnen helpen via categoriaal beleid van Nederland.

In dat opzicht heb ik een vraag over de positie van andere Europese landen. Allereerst de instroom in Zweden. De staatssecretaris geeft in haar brief aan dat die in de eerste helft van dit jaar 3950 was. Uit cijfers van VluchtelingenWerk begrijp ik dat het er 13 000 waren in de eerste helft van 2008. Waarom zit er zo’n groot verschil tussen die cijfers?

Dan nog een vraag over de solidariteit met Jordanië en Syrië, dit mede in het licht van de asielconferentie in Parijs op 8 en 9 september jl.. Hoe ver is de staatssecretaris op dit punt gevaren? Zij heeft daar een voorstel gedaan. Brengt dat «relief» met zich mee voor de asielzoekers uit Irak?

Verder vraag ik speciale aandacht voor de relatie met de Bondsrepubliek. In de brief van Amnesty International staat dat de Bondsrepubliek uitgeprocedeerde asielzoekers op dit moment niet uitzet. Dat is natuurlijk wat anders dan een categoriaal beleid – dat wil ik hier ook nadrukkelijk gezegd hebben – maar aangezien wij druk bezig zijn om een Europees asielbeleid af te spreken, is het van belang dat wanneer zich weer zoiets voordoet, alle 27 landen niet allerlei verschillende richtingen opgaan.

Vervolgens vraag ik aandacht voor de kwestie van de samenstelling van de huidige instroom. Ik heb begrepen dat veel van de mensen die zich nu melden in Nederland vanuit Irak, niet rechtstreeks uit Irak komen maar reeds in Jordanië, Syrië of Zweden zijn geweest. Ik wil graag van de staatssecretaris cijfers krijgen van de huidige samenstelling van de instroom.

Met andere woorden: wij stemmen in met het besluit om het categoriaal beleid voor Centraal-Irak te beëindigen en wij pleiten tegelijkertijd voor meer nadruk op Europese samenwerking. Daarnaast zijn wij benieuwd naar de resultaten van de asielconferentie in Parijs.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. Tot op heden gold een categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak. Daar waren heel goede argumenten voor. In dit gebied is excessief geweld aan de orde van de dag. Het geweld duurt voort tot op de dag van vandaag maar het enige verschil is dat het ons nieuws niet meer dagelijks haalt. Amnesty International heeft een angstaanjagend lange lijst van gruwelijke aanslagen aangeleverd, waarin gewag gemaakt wordt van zelfmoordaanslagen, massagraven, hinderlagen en verdwijningen. De cijfers die gegeven worden waarvan niet zeker is of het volledige cijfers zijn, gaan niet over tientallen doden per maand maar over bijna duizend doden per maand in de afgelopen maanden. Niet alleen topfunctionarissen maar ook gewone burgers worden hiervan het slachtoffer. Centraal-Irak lijkt volgens het ambtsbericht volledig ontwricht te zijn waardoor niemand zijn of haar leven zeker is. In de brief van 12 september oordeelt de staatssecretaris dat het categoriaal beschermingsbeleid voor Centraal-Irak beëindigd kan worden. Het geheel overziende is de situatie verbeterd of aan het verbeteren. Wij hebben wel vaker kritiek op de individuele en algemene ambtsberichten in de zin dat de informatie van ngo’s en andere informatie daarin niet voldoende meegenomen worden, maar nu wordt een ambtsbericht dat toch heel helder genoemd kan worden, bijna achteloos terzijde geschoven. De argumenten daarvoor zijn met name te vinden in de ons omringende landen. Zweden zet asielzoekers afkomstig van Centraal-Irak gedwongen uit, evenals het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. De staatssecretaris kiest voor een individuele beoordeling van asielverzoeken met een bijzondere aandacht voor Irakese homo’s en christenen, mandeeërs, yezidi’s en Palestijnen. Mijn fractie gelooft dat de staatssecretaris in een fout vervalt die haar ambtsvoorganger ook al maakte. Zij lijkt zich schuldig te maken aan euroshoppen als ze slechts de landen vermeldt die inmiddels tot gedwongen terugkeer overgaan. Er zijn immers wel degelijk andere EU-landen die hun categoriaal beschermingsbeleid of hun beschermingsbeleid als zodanig terecht handhaven. Ik hoor daarover graag meer van de staatssecretaris, aangezien zij in haar brief in het geheel niet refereert aan die landen. Ik denk dan aan Spanje, België, Duitsland, Finland, Roemenië en Slowakije. Zweden is gestopt met het categoriaal beschermingsbeleid omdat het enorme aantallen Irakezen voor zijn deur kreeg en zeer weinig solidariteit van andere EU-landen mocht ondervinden. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om nadere argumentatie voor de conclusie die zij heeft getrokken uit het ambtsbericht van haar collega Verhagen. Er staan nog steeds grote en vreselijke voorbeelden in van rechteloosheid en slachtofferschap. In mijn ogen trekt zij de verkeerde conclusies. Zeker in Syrië en Jordanië, buurlanden van Irak, is sprake van een aantal van 2 tot 2,4 miljoen vluchtelingen die aldaar in de meest schrijnende situaties leven. Ik ben twee jaar geleden zelf in Syrië geweest, met name in Aleppo en Damascus. Ik heb daar gezien hoe de mensen leven en hoe de situatie daar totaal ontwricht is met hoge huizenprijzen en vluchtelingenkampen waar de situatie hemelschreiend is. Als de staatssecretaris refereert aan terugkeer uit deze landen dan wijs ik haar erop dat de mensen die terugkeren dat doen omdat ze moeten kiezen tussen twee kwaden, namelijk tussen terugkeer naar een situatie in Irak waarvan ze niet weten of hun leven zeker is en een situatie in Syrië waar hun leven ook niet zeker is en de omstandigheden ook zeer nijpend zijn.

Met betrekking tot de brief van de staatssecretaris over Congo is mijn vraag of de Tutsi’s uit Congo eigenlijk niet aangemerkt zouden moeten worden als een kwetsbare minderheidsgroep. De EHRM-uitspraak over Salah Sheekh lijkt op dat laatste te wijzen. Er is immers sprake van geweld gericht tegen een minderheidsgroep. Daaraan doet niet af dat ze mogelijk in Kinshasa een binnenlands verblijfsalternatief hebben, aangezien dat alternatief tamelijk schamel is te noemen. Weliswaar is de situatie in Kinshasa relatief veilig, maar er leven slechts 50 Tutsi’s aldaar en die verkeren in andere omstandigheden dan die welke de Tutsi’s in Nederland kunnen verwachten. Bovendien is niet ver buiten de hoofdstad van Congo geweld aan de orde van de dag. Ook dat wordt in het ambtsbericht met vele voorbeelden aangegeven.

Over de uitspraak inzake Salah Sheekh zullen wij ongetwijfeld nog nader komen te spreken bij de evaluatie van de Vreemdelingenwet. Dit arrest van het EHRM heeft Nederland een bijzonder gevoelige tik op de vingers gegeven. De staatssecretaris lijkt te impliceren dat het met de consequenties allemaal wel meevalt. Ook uit het schriftelijk overleg komt naar voren dat het erop lijkt dat dit arrest fundamentelere gevolgen zal hebben dan aanvankelijk werd verwacht. Het gaat dan om het commentaar op de ambtsberichten en om de vraag hoe deze rechtsoverweging van het EHRM door de staatssecretaris wordt overgenomen. Daarnaast is er de kwestie van de kwetsbare minderheidsgroepen versus de risicogroepen, met daarbij de vraag welke criteria daarvoor zijn vastgesteld en wat de verschillen zijn tussen deze twee groepen. Ook ligt er de vraag wat het verschil is tussen willekeurig en gericht geweld. Wat mij betreft mag daartussen geen onderscheid worden gemaakt. De fundamentele kritiek die in de uitspraak van het EHRM is vervat betreft met name de marginale toetsing door de Raad van State. In hoeverre zijn er wat dat betreft jurisprudentiële ontwikkelingen geweest? Er moet namelijk sprake zijn van een volledige toetsing.

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Mijn fractie is nog niet overtuigd dat het verstandig is om het categoriaal beschermingsbeleid voor Centraal-Irak op te heffen. Wij hebben het ambtsbericht gelezen en zoals de heer Van de Camp het al eufemistisch aangaf, is Irak geen prettig land. Er is nog steeds sprake van enorm veel geweld en enige mate van willekeur. De staatssecretaris wil het categoriaal beschermingsbeleid vervangen door een speciaal groepenbeleid. Nu is laatstgenoemd beleid op zichzelf heel goed. Het is ook wel degelijk toepasbaar op het moment dat je het geweld kan herleiden tot een aantal lijnen, zoals religieuze, sektarische en politieke lijnen, maar wij zitten nog steeds met die mate van willekeur waar in dat land sprake van is. Hoe gaat de staatssecretaris daar zelf mee om? In het ambtsbericht op pagina 18, onder het kopje Doelwitten van geweld, staat dat er nog steeds sprake is van willekeur. Hoe moeten wij dat precies kwalificeren?

Ter nuancering: categoriaal beschermingsbeleid is misschien wel het meest onhandige beleid dat er is, aangezien het allesbehalve maatwerk is. Het is geen individuele beoordeling en er gaat enorm veel door het net heen, maar dat laat onverlet dat wij een goede bescherming moeten kunnen blijven bieden. Hoe gaat de staatssecretaris overigens om met landen in Europa die andere vormen van beschermingsbeleid hebben? Zij heeft zich behoorlijk gericht op Zweden en een aantal andere landen die het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak hebben afgeschaft.

Wat betreft de vergelijking met andere Europese landen heb ik eigenlijk dezelfde vraag als het gaat om Congo. Mijns inziens is het wel mogelijk om groepenbeleid te voeren ten aanzien van de onderhavige specifieke groep. Ik kan mij wat dat betreft dan ook eerder voorstellen dat voor dat land het categoriaal beschermingsbeleid wordt afgeschaft.

De EHRM-uitspraak inzake Salah Sheekh is nogal stevig te noemen. Gelet op de schriftelijke vragenronde vraag ik mij af hoe de staatssecretaris precies met die uitspraak zal omgaan. Enerzijds wordt gesteld dat er veel meer rekening gehouden moet worden met wat er in het land gebeurt en of iemand nog lid is van een bepaalde groep waardoor er specifieke omstandigheden gelden. Anderzijds blijft de staatssecretaris spreken over het geloofwaardig individualiseerbaar risico. Wat verwachten wij dan nog precies? Wij moeten meer rekening houden met wat er om de vluchteling heen gebeurt, maar tegelijkertijd moet het individualiseerbaarder worden gemaakt. Volgens mij zit daar een beetje het scherpe randje. Ik vraag de staatssecretaris om een en ander goed te beargumenteren. Wat betekent de uitspraak inzake Salah Sheekh voor afgewezen en nog lopende zaken? Hoe gaat de staatssecretaris concreet om met andere bronnen en hoe gaat zij die waarderen?

In het schriftelijk verslag heeft de CDA-fractie aandacht gevraagd voor de wijze waarop er met speciale groepen wordt omgegaan, zoals Iraanse christenen. Inmiddels zijn wij wat verder in de tijd. Vlak voor het zomerreces is een motie van mijn hand aangenomen over de specifieke bescherming van Iraniërs die in Nederland bekeerd zijn. Mijn vraag is wat de uitspraak inzake Salah Sheekh voor gevolgen heeft voor deze groep. Ik krijg steeds meer berichten dat in het veld nog niet duidelijk is hoe er precies met die motie moet worden omgegaan, hetgeen mij wel wat ongerust stemt.

Mijn laatste vraag betreft Irak. Als het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak eenmaal is afgeschaft en Irakezen die hier al een aantal jaren zijn een individuele beoordeling krijgen, is mijn vraag hoe dan wordt omgegaan met bewijsvoering. Na vijf jaar kan dat namelijk een hele klus zijn.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Wat ons betreft is niet zozeer de vraag aan de orde of Irak veilig is. Uitgangspunt is dat mensen die te vrezen hebben voor vervolging of letterlijk geen leven hebben, bescherming verdienen. Dat kan zeker aan de orde zijn in het geval van mensen uit Irak, als je de omstandigheden daar op je laat inwerken. De vraag die vandaag wel aan de orde is, is of de situatie zodanig is dat categoriale bescherming vervangen moet worden door een individuele toetsing, zodat geprobeerd wordt maatwerk te leveren. Daarvoor moeten wij kijken hoe er in andere landen mee wordt omgegaan. Dat volgt ook uit het systeem van de Vreemdelingenwet. Bij categoriale bescherming kijken wij hoe andere landen het doen en kijken wij naar de veiligheidssituatie in het land zelf. In haar brief gaat de staatssecretaris heel summier op dat laatste in. Zij constateert dat de veiligheidssituatie aan het verbeteren is. Kan zij dat nog nader toelichten? Van het ambtsbericht spat namelijk niet echt af dat de veiligheidssituatie in Irak aan het verbeteren is.

Het beleid van andere landen wordt wel heel concreet duidelijk gemaakt, in de zin dat andere landen geen categoriale bescherming bieden. Ook wij vinden dat een belangrijke en serieuze indicatie. Indien bepaalde landen de individuele toetsing vooropstellen, kan dat een ongewenste migratie betekenen naar landen die een categoriaal beschermingsbeleid voeren. Het zou dan ook het allerbeste zijn als de landen wat dat betreft een meer eenduidig beleid voeren.

Hoewel de beoordeling of wel of niet sprake dient te zijn van categoriale bescherming voor ons niet zwart-wit is, vinden wij de argumentatie die tot nu toe is gegeven wel voldoende om het besluit om over te gaan tot individuele toetsing te rechtvaardigen. Daarenboven geldt dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat er specifieke aandacht blijft geboden voor groepen zoals christenen en mandeeërs. Op die manier is het beleid net wat subtieler dan een categoriale bescherming, aangezien er bij de individuele toetsing ook oog is voor de bijzondere positie van bepaalde minderheidsgroepen. Terecht geeft de brief van de staatssecretaris een doorkijk naar de uitzettingsmogelijkheden. Wil dit traject zin hebben, dan zal deze verandering ook in de praktijk betekenis moeten hebben, in de zin dat er de mogelijkheid en de bereidheid is om mensen terug te zenden naar het land van herkomst, ook tegen hun wil. Wat is daarop nu overigens het perspectief? De staatssecretaris wil het graag Europees inbedden en ook nog eens duurzaam. Dat is inderdaad zeer belangrijk, maar het klinkt niet alsof dat heel snel gerealiseerd gaat worden.

De zaak-Salah Sheekh is inderdaad spraakmakend en heeft niet alleen voor Nederland consequenties maar ook voor andere Europese landen. Mijn vraag is dan ook of deze zaak ook in die landen tot beleidsaanpassingen heeft geleid. Of is er reden dat het nog specifiek neerslaat op Nederland? Is deze uitspraak overigens verschillend ten opzichte van de individuele toetsing waarbij ook oog is voor de bijzondere positie van bepaalde minderheidsgroepen? Merkwaardig vinden wij het wel dat het Europese Hof zich in deze zaak zo’n grote rechterlijke vrijheid heeft veroorloofd om hierbij het uitputtingsvereiste niet te hanteren, althans om er een zodanige draai aan te geven dat er alsnog gezegd kan worden dat aan dat vereiste is voldaan. Waar het Europees verdrag stelt dat eerst de nationale rechtsmiddelen moeten worden uitgeput, is het toch wel heel vergaand dat het EHRM zegt: als er weinig kans is dat het in iemands zaak wat betekent, kan het achterwege blijven. Wat heeft dat voor consequenties voor andere zaken en voor de werkbelasting van het Hof? Wordt overigens in het beleid voldaan aan de maatstaven die in de zaak-Salah Sheekh voor landeninformatie worden gehanteerd, zodat niet alleen de ambtsberichten maar ook aanvullende bronnen voldoende in de beraadslagingen worden meegenomen?

Mijn fractie kan zich vinden in de brief van de staatssecretaris over Congo.

De heer Spekman (PvdA): Voorzitter. Allereerst ga ik in op de uitspraak inzake Salah Sheekh. Wij willen benadrukken dat er voldoende waarde dient te worden gehecht aan de informatie uit andere bronnen. Is in de Vreemdelingencirculaire expliciet en woordelijk opgenomen dat ook andere bronnen zullen worden meegenomen bij de beoordeling van een asielaanvraag, zoals informatie van gerenommeerde mensenrechtenorganisaties? Van belang is dat de informatie uit andere bronnen wordt meegenomen bij de beoordeling van een asielaanvraag en dat er ook in de praktijk bij de IND een soort van omslag plaatsvindt op dit punt. Met het enkel vermelden van andere bronnen wordt dus niet voldaan aan de eisen van het EHRM, zoals neergelegd in de uitspraak over Salah Sheekh. Hoe zal worden omgegaan met de «full and ex-nunc»-toetsing zoals het Hof voorschrijft in situaties als een persoon pas in een later stadium van de asielprocedure, dus na de beschikking, aangeeft te zijn verkracht of aangeeft homoseksueel te zijn? Kan de rechtbank deze nieuwe feiten en omstandigheden meenemen of zal betrokkene aanvullend worden gehoord?

De vraag die ik had over het categoriaal beschermingsbeleid inzake Congo is feitelijk al gesteld. Wij krijgen ook te horen dat er feitelijk maar heel weinig Tutsi’s zijn in Kinshasa en dat dit de verklaring is voor het feit dat er zo weinig incidenten zijn. Ik wil dan wel weten of dit echt waar is.

Irak legt het dilemma bloot van het categoriaal beschermingsbeleid. Wij hebben dat beleid in Nederland met elkaar vastgesteld. Daarbij moet worden voldaan aan een aantal criteria: de mate van het geweld, de willekeur en het beleid in andere landen. Als wij alle informatie uit Irak tot ons door laten dringen en wij mensen spreken die daar zijn geweest, dan vind ik, ook gelet op zo-even genoemde criteria, dat de situatie daar niet dusdanig is verbeterd dat die stopzetting van het categoriaal beschermingsbeleid rechtvaardigt. Als ik zo’n meisje zie van dertien jaar dat een bomgordel wordt omgedaan, dan komt mij dat toch vrij willekeurig over. Ook de brief van Amnesty International die een lange lijst van vrij willekeurige vormen van geweld omvat, geeft aan dat er nog steeds sprake is van geweld en willekeur in Irak. Andere landen maken soms ook andere keuzes, soms ook keuzes die ik ook wel snap omdat de toestroom heel erg groot is. Maar, óf wij hebben hier categoriaal beschermingsbeleid dat wij vervolgens veranderen – dat kan– óf wij hebben hier categoriaal beschermingsbeleid dat wij niet veranderen en waarmee wij ook aan de slag gaan. Het is één van tweeën. Ik snap dat je verschillende keuzes kunt maken, dus ik verwijt de staatssecretaris helemaal niet dat zij alleen maar gedacht zou hebben vanuit het uitgangspunt van het verminderen van de instroom; zij heeft wel degelijk gekeken naar wat andere landen doen. Er zijn echter ook weer andere Europese landen die andere keuzes hebben gemaakt. Dus wij hebben er toch wel moeite mee dat op basis van de informatie die de staatssecretaris heeft gekregen, nu wordt besloten tot stopzetting van het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Irak. Ik kan mij wel voorstellen dat wij in de toekomst na gaan denken over hoe wij categoriaal beschermingsbeleid vormgeven in Nederland. Ook ik zie namelijk dat er wat dat betreft Europees gezien grote verschillen zijn. Nederland heeft ten aanzien van het categoriaal beschermingsbeleid betere voorzieningen en ruimere vergunningsvereisten dan de meeste andere Europese landen. Ik zou dan ook erg geïnteresseerd zijn in een brief van de staatssecretaris waarin zij op een rijtje zet wat de verschillen zijn in Europa als het gaat om het categoriaal beschermingsbeleid.

Er ligt een regeerakkoord waar ik mij ook aan wens te houden. Daarin staat bijvoorbeeld de afspraak dat een bepaald aantal mensen uitgenodigd worden om hiernaartoe te komen. Dat zijn er 1500. Echter, verder nadenkend over de stelling van de heer Kamp om bepaalde mensen hier eerder naartoe te halen dan de mensen die er nu komen en ook kennisnemend van het artikel in de Volkskrant van vandaag over de keuze tussen Zweden en Nederland die een mensensmokkelaar voorlegt, zou ik het interessant vinden als het kabinet met een brief komt waarin het het Nederlands categoriaal beschermingsbeleid afzet tegen dat in andere landen, teneinde te proberen tot meer eenvormigheid te komen, zodat de aantrekkingskracht van het ene land niet groter is dan die van het andere land. Wellicht kan daarbij door het kabinet ook nagegaan worden of er politiek gezien ruimte is om te kijken naar de uitgenodigde vluchtelingen, zodat je hier degenen krijgt die je echt wilt hebben. Op basis van het huidige beleid dat wij in Nederland voeren, zie ik vooralsnog geen extra argumenten om in afwijking van ons vorige stemgedrag – dat ging toen over de motie-De Wit – over te gaan tot afschaffing van het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak. Een optie waar de staatssecretaris ook voor had kunnen kiezen, is die van afschaffing van het categoriaal beschermingsbeleid onder gelijktijdige instelling van een vertrekmoratorium.

De heer Kamp (VVD): Dit is niet een klein onderdeel van het asielbeleid. Het gaat om de grootste groep asielzoekers die op dit moment naar Nederland komt. Vorig jaar waren het er zo’n 7000, terwijl er wordt gezegd dat het er dit jaar 16 000 zijn. Ik voorspel u dat wij op dit moment al op een jaartotaal van 20 000 zitten. Dat komt vooral door de grote toestroom vanuit Irak. Wij trekken ze naar ons toe en dat leidt tot grote problemen in de gehele keten. De staatssecretaris van de PvdA komt tot de conclusie dat dit niet langer is vol te houden. En haar eigen fractie laat haar nu in de kou staan. Dit is toch een cruciaal onderdeel van het asielbeleid? Dit kunt u toch niet maken?

De heer Spekman (PvdA): Ik zat niet in de Kamer toen het categoriaal beschermingsbeleid, inclusief de drie criteria, hier werd vastgesteld. Ik heb dat beleid nu beoordeeld aan de hand van de drie criteria. Ik snap ook best dat er een andere weging te maken is, bijvoorbeeld als je kijkt naar andere landen. De argumenten van de staatssecretaris zijn wat dat betreft dan ook bepaald niet onzinnig. Ik heb alleen gezegd dat wij onze eigen afweging dienen te maken op basis van genoemde criteria. Ik heb ook gezegd dat ik heel goed zie wat het probleem is waar de staatssecretaris mee te maken heeft, namelijk de grote toestroom. Daarom pleit ik ervoor dat wij ons categoriaal beschermingsbeleid, inclusief voorzieningen en vergunningen, meer in overeenstemming brengen met dat in andere landen.

De heer Kamp (VVD): Hoe kan de staatssecretaris nu politiek nog functioneren als zij op het belangrijkste punt, namelijk de toenemende stroom van asielzoekers uit Irak, door haar fractie in de kou wordt gezet? Dan is zij politiek toch monddood en vleugellam gemaakt?

De heer Spekman (PvdA): U maakt het volgens mij bepaald groter dan het is. Asielbeleid is meer dan categoriaal beschermingsbeleid. U zat volgens mij in de Kamer toen het categoriaal beschermingsbeleid werd ingevoerd. Er is daarbij een aantal criteria bedacht die volgens de Kamer relevant zouden zijn. Ik toets daarop. Dat behoort volgens mij ook tot ons werk hier. Ik sta open voor een verandering van het categoriaal beschermingsbeleid, maar dat moet dan wel in de juiste volgorde der dingen. En daar zoek ik naar.

Antwoord van de staatssecretaris

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. In juni 2007 heb ik de Kamer bij brief reeds geïnformeerd over de gevolgen van de uitspraak inzake Salah Sheekh. Het is de eerste keer dat wij nu in een algemeen overleg spreken over deze uitspraak. Het gaat hierbij om een aantal fundamentele zaken die wij voor de mogelijke gevolgen zo relevant vonden dat wij na de uitspraak van het EHRM geprobeerd hebben om een uitspraak van de Grote Kamer uit te lokken. Dat laatste is toen echter niet gelukt. De uitspraak betreft de toepassing van het individualiseringsvereiste van artikel 3 van het EVRM. Op het moment dat je mensen denkt terug te kunnen sturen, moet je kijken of ze individueel gevaar lopen op martelingen dan wel de dood. Als dat gevaar er is, mogen ze niet teruggestuurd worden. Deze toepassing is door genoemde uitspraak genuanceerd, in die zin dat het EHRM zegt dat de algehele situatie in het land van herkomst en generieke omstandigheden, zoals het behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep, bij de beoordeling betrokken dienen te worden. Dat betekent niet dat het individualiseringsvereiste wordt losgelaten maar het betekent wel dat het wordt genuanceerd. De uitspraak heeft geleid tot aanpassing van de toetsing van asielaanvragen aan artikel 3 EVRM. In het landgebonden asielbeleid kunnen wij in het kader van deze toetsing zogenaamde kwetsbare minderheidsgroepen aanwijzen. Op zichzelf betekent dit dat een willekeurige geweldssituatie of een willekeurige mensenrechtenschending in een land onvoldoende is om een risico op schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Dat is anders als een individu behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep uit een land en hij of zij met beperkte individuele indicaties aannemelijk kan maken of heeft gemaakt dat in samenhang met de algehele situatie er een schending dreigt van artikel 3 van het EVRM. Als die persoon kan aantonen dat er mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden jegens leden van die minderheidsgroep en dus niet hijzelf maar andere leden van die groep slachtoffer zijn geworden, dan kan dat voldoende zijn.

Bij de bepaling of een bevolkingsgroep moet worden aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep zijn de volgende aspecten van belang. Zo moet worden nagegaan of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen. Ook dient er gekeken te worden naar de positie van een bevolkingsgroep in het land van herkomst en de mate waarin de personen van deze groep effectieve bescherming kunnen inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen. Ik benadruk nogmaals dat hiermee het individualiseringsvereiste niet wordt losgelaten. Het is ook niet zo dat ten aanzien van bepaalde groepen wij een prima facie-slachtofferschap aannemen bij de toepassing van artikel 3 van het EVRM. Dus ook het alleen maar lid zijn van die kwetsbare minderheidsgroep is niet voldoende. Zoals gezegd leidt de uitspraak tot een nuancering in de beoordeling van de aanvragen van leden van kwetsbare minderheidsgroepen die in het algemeen geen bescherming kunnen genieten tegen mensenrechtenschendingen. Het gaat dan om een geloofwaardig individualiseerbaar risico.

Er rust op ons de verplichting om uitspraken van het Hof op te volgen. Die verplichting is neergelegd in artikel 46 van het EVRM. Dus daar komt mij geen discretie toe. De gevolgen van de onderhavige uitspraak zijn overigens overzichtelijk. Voor een deel gaat het om minderheidsgroepen die wij zelf ook al hadden geïdentificeerd en waarvoor wij al speciale aandacht in het beleid hadden als het gaat om individuele toetsing aan artikel 3 van het EVRM. Ten aanzien van vijf herkomstlanden is het beleid aangepast, te weten Afghanistan, Congo, Irak, Sudan en Somalië. Daar zijn kwetsbare minderheidsgroepen voor aangewezen in onze beslispraktijk en die zijn ook nog steeds allemaal als zodanig gekwalificeerd. Alleenstaande vrouwen uit Afghanistan zijn nadien als kwetsbare minderheidsgroep aangewezen.

De heer De Wit (SP): Kan de staatssecretaris aangeven wat iemand die behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep individueel nog moet aantonen?

Mevrouw Azough (GroenLinks): Kan de staatssecretaris dan ook ingaan op de vraag waarom, indien er sprake is van gericht geweld, daaraan minder waarde wordt gehecht? Het gaat dan om het verschil tussen willekeurig en gericht geweld.

Staatssecretaris Albayrak: Ik zeg niet voor niets dat het individualiseringsvereiste niet is losgelaten. Als je dat wel zou doen, is er sprake van categoriale bescherming van die groepen. Het gaat er echt om dat men bij terugzending naar het land van herkomst gevaar of risico loopt op schending van mensenrechten, waarbij men met beperkte indicaties kan aantonen dat men zelf risico loopt omdat men lid is van een kwetsbare minderheidsgroep die als zodanig is aangewezen. De indicatie kan zijn dat aangetoond geweld heeft plaatsgevonden naar leden van zo’n minderheidsgroep. Er zijn risicogroepen die wij benoemen. Mensen die lid zijn van die risicogroepen komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29a van het Vluchtelingenverdrag. Aan deze groepen worden minder hoge eisen gesteld wat betreft het aannemelijk maken van het vluchtelingenschap. Daarvoor moet er wel sprake zijn van een aannemelijk relaas. Bovendien moeten de problemen te herleiden zijn tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Het gaat hierbij om Afghanistan en Somalië. Bij Afghanistan gaat het om etnische en religieuze minderheden in de regio van origine en bij Somalië gaat het specifiek om de Reer Hamar. Bij de uitspraak rond Salah Sheekh gaat het om de kwetsbare minderheidsgroepen. Aan deze in het beleid aangewezen bevolkingsgroepen worden dus minder hoge eisen gesteld wat betreft het aannemelijk maken van hun reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De verblijfsvergunning die dan wordt gegeven is dan niet op grond van artikel 29a maar op grond van artikel 29b. Er dient dan sprake te zijn van een geloofwaardig individualiseerbaar risico. De groepen die wij hierbij hebben benoemd als kwetsbare minderheidsgroep zijn etnische en religieuze minderheidsgroepen en alleenstaande vrouwen uit Afghanistan. In Congo gaat het om de Tutsi’s. In Irak gaat het om de christenen, de mandeeërs, de yezidi’s en de Palestijnen. In Somalië gaat het om de Reer Hamar en in Sudan om de niet-arabische minderheidsgroep uit Darfur.

Men dacht in de uitspraak-Salah Sheekh te kunnen lezen dat de lijn verlaten zou zijn dat eerst de nationale middelen uitgeput moesten zijn voordat een beroep gedaan mocht worden op het EHRM. De uitzondering die nu in deze zaak wordt gemaakt, moet wat mij betreft gezien worden in de context van dit bepaalde geval. Dus ik accepteer dit ook niet als een uitspraak die generieke gevolgen heeft voor het uitputtingsvereiste. Ik vind dan ook dat er geen algemene conclusies aan verbonden kunnen worden. Dat betekent dus dat als bij een in Straatsburg aanhangige zaak de nationale rechtsmiddelen niet zijn uitgeput, ik steeds naar voren zal blijven brengen dat dit een beletsel is voor de ontvankelijkheid van die zaak. Ik heb vooraf nog geen reden om op basis van de zaken die nu aanhangig zijn, te denken dat het Hof daarbij het uitputtingsvereiste wel generiek verlaat.

De heer Van der Staaij (SGP): Dit neemt niet weg dat er ten aanzien van het uitputtingsvereiste toch wel een bepaalde redenering wordt gevolgd. En die betreft de vraag wat de kans is dat er in iemands situatie nog iets kan veranderen door het aan een hoger rechtscollege voor te leggen. Daarbij valt eigenlijk moeilijk in te zien of het alleen maar in dit type zaken aan de orde is en niet in andere zaken.

De heer De Wit (SP): Daarbij komt nog het punt van de marginale toetsing door de Raad van State. Het EHRM zegt: de Raad van State toetst marginaal, dus kom je niet verder in Nederland.

Staatssecretaris Albayrak: Uit de uitspraak blijkt dat de argumentatie van het Hof echt gaat over Salah Sheekh, dus over mensen die lid zijn van een kwetsbare minderheidsgroep uit Somalië. De uitspraak als zodanig betekent nog niet dat over de gehele linie het uitputtingsvereiste wordt verlaten. Dat het verder zou raken aan de marginale toetsing, is een kwestie die aan de orde komt bij de bespreking van de asielbrief. Daarin wordt uiteengezet hoe de IND in de toetsingspraktijk al nieuwe feiten en omstandigheden meeneemt voordat een zaak überhaupt bij de rechter komt, zodat deze minder noodzaak heeft om te hoeven kijken naar die nieuwe feiten en omstandigheden.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd naar het nakomen van uitspraken van het Hof versus de Europese asielwetgeving. Artikel 46 van het EVRM maakt dat de uitspraken van het Hof bindende kracht hebben en dus gevolgd moeten worden. De uitspraak inzake Salah Sheekh heeft derhalve niet alleen betekenis voor Nederland. In de uitspraak wordt een nadere uitleg gegeven aan de wijze waarop aan artikel 3 van het EVRM moet worden getoetst. Daarmee heeft het dus per definitie betekenis voor alle staten die zijn aangesloten bij het EVRM. Al deze landen worden geacht te handelen overeenkomstig deze uitspraak van het Hof. Als zij dat niet doen, dan heeft het Hof middelen om in te grijpen.

De heer Spekman heeft gevraagd of het onderdeel van de uitspraak dat andere bronnen dan ambtsberichten uitdrukkelijk betrokken zullen worden bij het oordeel, expliciet in de Vreemdelingencirculaire is neergedaald. Dat is het geval. Ik heb de tekst hier voor mij. Er staat: Niet enkel door de vreemdeling ingeroepen bronnen kunnen aanleiding vormen voor twijfel maar ook ambtshalve onderkende objectieve bronnen kunnen aanknopingspunten vormen voor twijfel.

De heer Anker heeft gevraagd naar de ambtsberichten. Het debat over de ambtsberichten heeft hier nog niet zo lang geleden plaatsgevonden. Daarbij heb ik aangegeven dat ik ook van de rechter mag uitgaan van de juistheid, de volledigheid en de actualiteit van de informatie uit de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en dat indien er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid en de actualiteit, de informatie pas bij de besluitvorming mag worden gebruikt nadat nader onderzoek is ingesteld en de informatie is bevestigd. Dat is uitdrukkelijk ook de handelwijze van de IND bij de beoordeling of er conclusies mogen worden verbonden wat betreft toelating op basis van deze ambtsberichten. Wij vragen de minister van Buitenlandse Zaken ook regelmatig om nader onderzoek.

De heer Kamp heeft gevraagd naar de ontwikkeling van de instroom van Somaliërs na de uitspraak-Salah Sheekh. Somalië staat al enige tijd in de top tien van instroomlanden. In de periode augustus 2007–augustus 2008 is sprake van een stijging die vooral te maken lijkt te hebben met de verergerde situatie in Somalië zelf. Wij zien die stijging overigens ook in enkele andere Europese landen, dus het is niet gemakkelijk te herleiden naar de uitspraak inzake Salah Sheekh. Die uitspraak ging ook specifiek over de kwetsbare minderheidsgroepen, terwijl de instroom uit Somalië vanwege de veiligheidssituatie een veel bredere is. Dus die relatie kan ik één op één niet zo leggen, maar wij blijven het uiteraard wel nadrukkelijk in de gaten houden.

De heer Kamp heeft feitelijk gevraagd om het categoriaal beschermingsbeleid voor Somalië af te schaffen omdat naar zijn mening de aantallen te hoog zijn.

De heer Kamp (VVD): Omdat ik vind dat er individueel beoordeeld moet worden.

Staatssecretaris Albayrak: Ja, maar u koppelt dat wel aan de relatief hoge aantallen. De hoogte van het aantal mensen dat instroomt, is niet een van de criteria die ik hanteer bij het beoordelen van de vraag of mensen bescherming moeten krijgen in de Nederland. Het aantal is om heel andere redenen wel relevant voor de staatssecretaris van Justitie, maar het is voor mij geen criterium. Als het aantal laag is, zeg ik ook niet: de situatie is eigenlijk best veilig, maar laten wij er nog een paar extra toelaten. Andersom werkt het ook niet, in de zin dat wanneer de situatie heel onveilig is, wij mensen niet meer toelaten.

De heer Kamp (VVD): Het is toch de politieke realiteit dat op een gegeven moment het aantal asielzoekers in Nederland steeg van 40 000 naar 50 000 per jaar en dat wij toen heel bewust allerlei maatregelen hebben genomen om die instroom terug te dringen, met als achtergrond dat het onmogelijk is om ellende in de wereld op Nederlands grondgebied op te lossen? Je moet bij de vormgeving van je asielbeleid dus wel degelijk rekening houden met de houdbaarheid daarvan.

Staatssecretaris Albayrak: Maar wij hebben het hier niet over de vormgeving maar over de toepassing van het asielbeleid en het categoriaal beschermingsbeleid zoals dat al jaar en dag in Nederland geldt. Dus ik pas de criteria toe. De categoriale bescherming ten aanzien van Somalië gaan wij niet afschaffen. Ze is ingevoerd in 2004 naar aanleiding van de situatie in Zuid- en Centraal-Somalië. Op dat moment waren er interim measures, wij mochten niet uitzetten vanwege de verslechterende omstandigheden. Er was een vertrekmoratorium, gebaseerd op de interim measures van het EHRM. Aangezien zo’n moratorium niet oneindig kan duren, is in 2004 besloten dat om te zetten in categoriale bescherming. De situatie is in het algemeen verslechterd. Het ambtsbericht geeft aan dat met name het laatste jaar de situatie verder is verslechterd, ook in de veiliger delen. Dat maakt dat ik op dit moment op basis van de evaluatie niet overga tot afschaffing van het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Somalië.

Uit de bijdragen van de woordvoerders begrijp ik dat een meerderheid van de Kamer begrip heeft voor het besluit om het categoriaal beschermingsbeleid voor Congo af te schaffen. In reactie op de opmerkingen van de heer Spekman over het categoriaal beschermingsbeleid in zijn algemeenheid hecht ik eraan te zeggen dat bij het toepassen van de criteria voor dit beleid, de Raad van State mij een zeer ruime beoordelingsmarge toekent. Dus bij het bekijken van de drie criteria is het niet zwart-wit. Het is niet afvinken, maar uitdrukkelijk kijken naar de totale situatie in het land van herkomst. De combinatie van argumenten en het gewicht dat je toekent aan de verschillende criteria kunnen per keer verschillend uitpakken. De Raad van State stelt letterlijk: ter zake daarvan komt de staatssecretaris een ruime beoordelingsmarge toe waarvan de aanwending, de toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan indien de staatssecretaris bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot een bepaalde beoordeling heeft kunnen komen.

De heer De Wit heeft gevraagd of tot een beleidswijziging ten aanzien van Congo gekomen kan worden terwijl de algehele situatie in dat land nog zorgwekkend is. Ik onderken dat uit het ambtsbericht blijkt dat de situatie in het gehele land zorgwekkend is. Er is inderdaad nog steeds sprake van mensenrechtenschendingen, terwijl de autoriteiten aldaar weinig zeggenschap hebben. Omdat de positie van de Tutsi’s niet meer afwijkt van die van andere bevolkingsgroepen in Kinshasa, is voor hen het categoriaal beschermingsbeleid afgeschaft. Dat betekent dat alle asielaanvragen vanzelfsprekend nog steeds op de individuele merites worden beoordeeld. Daarbij wordt de situatie in het land ook in aanmerking genomen. Er is voor asielzoekers uit Congo nog steeds sprake van bijzonder beleid. Dit vloeit voort uit de situatie in het land, zoals omschreven in de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en de andere bronnen. Zo wordt er aan geen enkele vreemdeling van wie is vastgesteld dat er sprake is van vluchtelingschap of van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM, een vlucht- of vestigingsalternatief tegengeworpen, gelet op de algehele situatie in het land. Verder zijn enkele risicogroepen aangewezen en worden Tutsi’s nog steeds aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep.

De heer Kamp (VVD): Wat betekent «geen vluchtalternatief wordt tegengeworpen»? Betekent dit dat als de desbetreffende persoon via een ander land veilig naar Nederland is gekomen, hem dat dan niet tegengeworpen wordt?

Staatssecretaris Albayrak: Eerst stel je het vluchtelingschap vast en vervolgens kijk je of iemand een binnenlands vluchtalternatief heeft. Over het hebben verbleven in andere veilige landen hebben wij ander beleid, dat vooral ook Europees beleid is, waarbij wij via Dublin mensen overdragen als aangetoond is dat zij in een ander Europees land asiel hadden kunnen aanvragen.

In mijn brief over Congo heb ik al melding gemaakt van het aantal asielzoekers uit Congo. Het gaat om heel geringe aantallen. Sinds 1 januari 2005 is aan 25 personen een vergunning verleend op basis van het categoriaal beschermingsbeleid.

De heer De Wit (SP): Als de Tutsi’s nu behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep, dan gelden de speciale regels waarover wij het zo-even al hadden. Betekent dit nu dat de staatssecretaris nu ook moet besluiten om Tutsi’s niet gedwongen terug te sturen?

Staatssecretaris Albayrak: Hetzelfde geldt voor Irak. Op het moment dat er geen categoriaal beschermingsbeleid meer is en mensen een tijdelijke verblijfsstatus hebben, dan wordt die verblijfsstatus individueel herbeoordeeld. Als op basis van het beleid dat geldt voor de kwetsbare groep Tutsi’s en met inachtneming van het individualiseringsvereiste niet wordt aangetoond dat er voor het individu een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM is, dan betekent het dat dit individu wordt teruggestuurd.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Er zijn meerdere vragen gesteld over Kinshasa als binnenlands vestigingsalternatief, met name waar het gaat om het aantal Tutsi’s dat in Kinshasa zou leven. Kunt u daar nog iets meer over zeggen?

Staatssecretaris Albayrak: Ik vind het eigenlijk niet zo relevant wat het exacte aantal is van de Tutsi’s die in Kinshasa zitten in relatie tot de vraag of sprake is van een verblijfsalternatief. Wij hebben gekeken naar de veiligheid van de mensen die daar zijn. Ik meende in uw betoog te proeven dat wanneer het er straks meer zijn, het wellicht wel onveilig wordt. Echter, gelet op de aantallen om wie het gaat en de aantallen mogelijke terugkeerders meen ik dat wij dat verband niet zo mogen leggen. Op het moment dat beoordeeld wordt of Kinshasa een verblijfsalternatief voor Tutsi’s is, wordt natuurlijk ook nadrukkelijk gekeken naar de positie van Tutsi’s in Kinshasa, waarbij het aantal dus wel relevant kan zijn voor de beoordeling.

Vervolgens kom ik te spreken over Irak. Als er op een gegeven moment redenen zijn voor het categoriaal beschermen van mensen die uit Irak vluchten vanwege de situatie daar, dan ga ik daartoe over. Ik heb dat al laten weten in april 2007. Wij hebben er toen ook met de Kamer over gesproken. Op dat moment hadden wij bijna het spiegelbeeld van het debat dat zich hier afspeelde. Mensen die nu tegen afschaffing van het categoriaal beschermingsbeleid zijn waren er toen voor, maar degenen die nu voor zijn, vonden het op dat moment eigenlijk een slecht besluit. Dwars door die houdingen heen heb ik een beleid vormgegeven dat voor mij goed werkbaar is en dat is gebaseerd op werkbare criteria, ook gelet op hetgeen de Raad van State mij aan beoordelingsruimte laat. Dit houdt in dat wij continu deze complementaire beschermingsgrond bekijken teneinde na te gaan of er nog complicaties zijn die groepsgewijze bescherming nodig maken. Ook ten aanzien van alle Irakezen die onder het categoriaal beschermingsbeleid naar Nederland zijn gekomen geldt dat in eerste instantie naar het individu wordt gekeken en dat vervolgens met een lichtere toets de categoriale beschermingsstatus wordt gegeven. Dit is complementair omdat het categoriaal beschermingsbeleid uitgaat van de gedachte dat het tijdelijk ontheemden betreft. Het gaat dus niet om mensen die een individueel risico lopen vanwege hun individuele betrokkenheid bij acties, maar om mensen wier veiligheid algeheel gevaar loopt in hun land van herkomst. Ik heb het dan over interne conflicten en grootschalige mensenrechtenschendingen. Ons beleid is dus uitdrukkelijk gericht op tijdelijke bescherming. Als er in een land reden is voor mensen om groepsgewijs te vluchten en een aantal van hen Nederland bereiken, dan moet je hun bescherming blijven bieden. De keerzijde van deze medaille is dat op het moment dat er indicaties zijn dat die bescherming groepsgewijs niet meer nodig is, je moet stoppen met die groepsgewijze bescherming. Want anders houd je dit beleid niet vol. Je kunt niet zeggen: wij laten mensen tijdelijk toe en als wij aanwijzingen hebben om het beleid stop te zetten gaan wij daar niet toe over. Anders ben ik bang dat het categoriaal beschermingsbeleid en het draagvlak voor bescherming van ontheemden een kort leven beschoren zijn.

Op basis van de toepassing van de criteria heb ik besloten om het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak stop te zetten. Tegen de heer Kamp wil ik zeggen dat het echt niet zo is dat alleen in Nederland het aantal Irakezen dat bescherming heeft gezocht, is toegenomen. In de geïndustrialiseerde landen is in 2007 een trend waarneembaar die een breuk betekent met de dalende trend tot dat jaar. In alle geïndustrialiseerde landen is het aantal asielzoekers uit Irak omhoog gegaan. Sommige landen hebben daarvoor formeel beleid, zoals Nederland en Zweden. Andere landen gedogen en sturen niet terug. In alle Europese landen zie je een ontwikkeling waarbij de vraag gesteld wordt wat nu het moment is waarop het recht op terugkeer van Irakezen vorm kan worden gegeven indien hun land weer veilig is.

De heer Kamp (VVD): U heeft het over alle geïndustrialiseerde landen. Hebben ze dan alleen maar rendieren in Zweden? Heeft u wel eens gehoord van Volvo en Saab? Ze hebben in Zweden wel degelijk industrie. In Zweden is de toestroom van Irakezen met meer dan tweederde afgenomen.

Staatssecretaris Albayrak: Het totale aantal gevluchten uit Irak die asiel zoeken in de geïndustrialiseerde landen tezamen, bedraagt 1% van de 4,5 miljoen. Ook de West-Europese landen hebben een verantwoordelijkheid te nemen op het moment dat de wereld verantwoordelijkheid neemt voor de bescherming van deze mensen. Dat doen wij vanuit de wetenschap dat onze opnamecapaciteit per definitie beperkt is, maar wij doen het wel naar eer en geweten. Vervolgens zien we dat de ambities in Europa niet waargemaakt worden als het gaat om bijvoorbeeld de richtlijn secundaire bescherming die misschien wel heel goed van toepassing had kunnen zijn op ontheemden uit Irak. Die richtlijn is niet gebruikt voor deze groep, terwijl dat mijns inziens jaren geleden al had moeten gebeuren. Wij zitten nu evenwel in een andere situatie waardoor ik nu niet meer zou pleiten om deze richtlijn te gebruiken voor Irak, aangezien wij nu veel meer moeten praten over de vraag hoe wij de op gang komende vrijwillige terugkeer van Irakezen uit met name de regio, het beste kunnen ondersteunen, opdat de situatie in Irak verder wordt gestabiliseerd. Doordat die richtlijn niet is gebruikt, zijn de verschillen binnen de Europese Unie zo enorm groot geweest wat betreft de toepassing van het beleid.

De veiligheidssituatie in Irak is inderdaad nog steeds zorgwekkend. De criteria ten aanzien van categoriaal beschermingsbeleid zijn de volgende: de aard van het geweld in het land van herkomst, de activiteiten van internationale organisaties en het beleid in andere landen, met name de landen om ons heen. Op het moment dat wij categoriaal beschermingsbeleid voeren, ben ik continu bezig om te kijken of aan deze criteria nog steeds wordt voldaan. Dus stopzetting ervan is niet gelegen in een hogere instroom of in het feit dat op enig moment een aantal politieke partijen in de Kamer vinden dat wij niet meer moeten beschermen. Genoemde criteria passen wij toe en wij kijken continu of er nog aan wordt voldaan. Het recente ambtsbericht laat een ontwikkeling zien die in het voorlaatste ambtsbericht van begin 2008 ook al zichtbaar was. Op dat moment heb ik niet gezegd dat wij meteen de categoriale bescherming moeten afschaffen. Ik wil de situatie iets langer aanzien om na te gaan of een ontwikkeling zich voortzet. Het laatste ambtsbericht dat dateert van eind juni laat zien dat de verbeteringen in de veiligheidssituatie lijken door te zetten. Dat gecombineerd met het feit dat er in de Europese Unie landen zijn die op basis van hun evaluatie van de algemene veiligheidssituatie gedwongen uitzetten, heeft mij gebracht tot het besluit om niet meer groepsgebonden te beschermen. Let wel, op individueel niveau zal de bescherming van Irakezen indien dat nodig is, nog steeds doorgaan. Dat betekent ook dat bij de heroverweging van bestaande statussen op individueel niveau bekeken zal worden of er reden is om de vergunning niet te verlengen dan wel in te trekken. Dus wij moeten ook niet doen alsof er nu een groep Irakezen in Nederland is die als groep de verblijfsstatus verliest en als groep uitgezet zal kunnen worden. Het zal zeker zo zijn dat een deel van deze groep op individuele gronden alsnog in Nederland zal mogen blijven. Voor een ander deel zal het betekenen dat men niet in Nederland mag blijven. Via vrijwillige terugkeer en zo nodig gedwongen terugkeer zal men dan terug moeten naar het land van herkomst. Binnen dit geheel heb ik aangegeven dat er een aantal categorieën zijn die nog steeds beschermingswaardig zijn. Dat zijn de christenen, de mandeeërs, de yezidi’s en de Palestijnen. In het landenbeleid heb ik die groepen nog specifiek aangewezen als kwetsbare minderheidsgroepen. Daarmee wordt mijns inziens ook recht gedaan aan hun specifieke situatie in Irak. Op alle mensen wier verblijfsstatus wordt ingetrokken, zijn de non-refoulementbepalingen, artikel 3 EVRM en alles rondom de uitspraak inzake Salah Sheekh van toepassing.

Gelet op het grote aantal landen in de Europese Unie wordt uiteraard niet het beleid in al die landen minutieus beoordeeld en vergeleken met wat wij doen. Wij kijken al sinds jaar en dag nadrukkelijk naar het beleid in de landen die op Nederland lijken qua instroom en qua karakter van bescherming. Het gaat dan ook om de ons omringende landen waar wij een extra belang hebben als het gaat om het gemakkelijk kunnen oversteken van de grens en het elkaar kunnen beïnvloeden wat betreft de instroom. In de praktijk betekent het dat door mij bij de beleidsbepaling met name gekeken wordt naar het beleid in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, Zweden en Denemarken. Dan is voor mij een beleidswijziging in Zweden, waar wordt gezegd dat de veiligheidssituatie in Irak zodanig is dat er gedwongen uitgezet kan worden, relevant voor de weging van wat de Europese landen allemaal doen. Dan is zo’n beleidswijziging relevanter dan dat Slowakije nog een vorm van bescherming hanteert.

De heer Van de Camp heeft gevraagd naar de stand van zaken rond de terugkeer van Irakezen uit de regio. Ik heb de aantallen van de UNHCR hier paraat. Wat betreft de periode zomer 2007 tot en met mei 2008 gaat het om 60 000 internally displaced persons die zijn teruggegaan en 50 000 vluchtelingen uit de regio. Hoewel de UNHCR het standpunt inneemt dat de algehele situatie nog maakt dat vluchtelingen uit Irak ook als groep beschermingswaardig zijn, steunt zij de vrijwillige terugkeer van Irakezen uit de regio. Iedere Irakees die aangeeft terug te willen, wordt ook door de UNHCR gesteund in die feitelijke terugkeer.

De heer Spekman (PvdA): U had het net over asielbeleid zoals dat in andere Europese landen wordt gevoerd. Ik ben het met u eens dat het ene land relevanter kan zijn dan het andere. U noemde echter niet Duitsland. Van Amnesty International hebben wij begrepen dat ook Duitsland tijdelijke statussen afgeeft aan Irakese asielzoekers. Is die informatie juist?

Staatssecretaris Albayrak: Duitsland heeft geen categoriaal beschermingsbeleid voor Irakezen.

De heer Spekman (PvdA): Volgens mij is daar nog steeds sprake van een soort Duldung-beleid dat vergelijkbaar is met de Nederlandse situatie.

Staatssecretaris Albayrak: Ik ben helemaal geen voorstander van het Duldung-beleid in Duitsland. Ik vind dat je mensen duidelijkheid moet geven. Als wij op basis van eerdergenoemde criteria vinden dat bepaalde categorieën mensen uit Irak beschermingswaardig zijn, dan geven wij ze een status. Zolang dat nodig is, hebben zij die. Als zij niet binnen vijf jaar terug kunnen, wordt het een permanente status. Als die bescherming niet meer nodig is, dan ben ik er niet voor om betrokkenen geen feitelijke status te geven en ze hier in dit land een beetje te laten hangen. Nederland heeft met het gedoogbeleid heel slechte ervaringen. Ik zet dan liever in op eerlijker en duidelijker beleid. Duitsland geeft geen status op het moment dat het niet terugstuurt. Ik weet niet of dat nu iets is wat wij willen overnemen. Het verstrekken van een tijdelijke verblijfsvergunning in Duitsland is geen automatisme. Individuele asielzoekers moeten daar echt aannemelijk maken dat zij het risico lopen op marteling of een inhumane behandeling of dat hun leven of vrijheid in gevaar is.

De afgelopen weken heb ik al kenbaar gemaakt wat mijn aanpak is ten aanzien van het beëindigen van de tijdelijke status van mensen uit Irak. Dat gaat langs een paar lijnen. Ik heb eerder het coherente Irak-plan genoemd dat in Europa ook steun heeft gekregen en waaraan wij nu handen en voeten geven. Als Europese Unie gaan wij de terugkeer uit de regio steunen. Wat de UNHCR al doet, moeten wij verder steunen, ook met financiële hulp, zodat mensen veilig terug kunnen naar hun land van herkomst en daar een duurzaam leven op kunnen bouwen. Ik vind dat wij een verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de vrijwillige terugkeer. Dat zal een olievlekwerking moeten krijgen waardoor ook de mensen uit de Europese landen terug zullen keren. Vrijwillig daar waar het kan en gedwongen waar dat moet. Als de procedures van het niet verlengen of intrekken van de verblijfsvergunning zijn doorlopen, zal voor de mensen die niet op individuele gronden mogen blijven, gelden dat ze teruggaan. Onderdeel van deze aanpak is ook dat wij de mensen blijven beschermen die daarvoor individuele gronden hebben. Daarnaast blijven wij als Europese Unie, ook uit een oogpunt van solidariteit met de landen in de regio, de meest kwetsbare mensen die in de kampen zitten, hervestigen. Ik vind het een grote stap die Europa nu heeft gezet om in november met een Europese missie naar Syrië en Jordanië te gaan om daar de kwetsbare groepen aan te wijzen die in aanmerking komen voor hervestiging in de Europese landen. Dat is een parallel proces en is dus niet tegenstrijdig met elkaar. Je hervestigt de meest kwetsbare mensen voor wie het een kwestie van leven en dood is. Dat is de solidariteit die gepaard gaat met de inspanningen om als Europa de terugkeer van mensen die al op gang is gekomen, te ondersteunen. Dat is het plan dat ik heb gepresenteerd en dat nu uitgevoerd wordt. Eind november/begin december vindt in Nederland een terugkeerconferentie plaats om dit plan nog verder te concretiseren. Dan hoop ik dat begin 2009 een Europese missie op politiek niveau kan worden uitgestuurd naar Syrië, Jordanië en Irak, om te praten over de terugkeer van Irakezen.

De heer Spekman heeft gevraagd naar de mogelijkheid van een vertrekmoratorium als het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak wordt afgeschaft. Dat is geen keuze die ik nu kan maken, want het betreft een tijdelijke maatregel als er sprake is van een onduidelijke situatie. Als ik zou vinden dat de situatie onduidelijk was, zou ik het categoriaal beschermingsbeleid niet afschaffen. Ik zie de verbeteringen en ik zie de terugkeer op gang komen. Ik vind dat wij een verantwoordelijkheid hebben om dat verder te ondersteunen. Ik wil echter niet in de situatie geraken dat wij het beleid afschaffen maar wij tijdelijk geen mensen terugsturen. Via de individuele beoordeling wordt bekeken of mensen al dan niet terug moeten keren. Een vertrekmoratorium is wat mij betreft dan niet aan de orde.

Verder heeft de heer Spekman gevraagd naar mijn visie op categoriale bescherming. Dat is een debat dat ik graag met de Kamer wil voeren. De Europese Commissie is nu aan het bekijken wat de feitelijke situatie in de Europese lidstaten is en hoe wordt omgegaan met categoriale bescherming. Dat wordt in kaart gebracht. In de tweede helft van 2009 wil ik graag met de Kamer van gedachten wisselen over een uitgewerkte visie op bescherming van vluchtelingen.

De IND voorziet dat voor de beëindiging en de heroverweging 130 fte extra personeel nodig is. Het gaat om ongeveer 3100 vergunningen die heroverwogen moeten worden. Naar verwachting is dit personeel eind 2009 productief. Dit past ook in de fasering van de aanpak rond de vrijwillige terugkeer en de ondersteuning van de terugkeer in de regio. Ik verwacht dat het intrekken en het herbeoordelen van de vergunningen door de IND pas goed op gang zullen komen als het extra personeel dat wij nu aan het aantrekken zijn, operationeel is. Het zal dus nog enige tijd duren, zeker als rekening wordt gehouden met mogelijke vernietigingen door rechtbanken en opvolgende asielaanvragen.

De heer Van de Camp heeft gevraagd naar de samenstelling van de instroom. In de periode september 2007-augustus 2008 vertegenwoordigde Irak 41% van de instroom, Somalië 25%, China 5%, Afghanistan 2% en de combinatie van heel veel andere landen 25%.

Nadere gedachtewisseling

De heer Kamp (VVD): Voorzitter. Het besluit van de staatssecretaris om de categoriale bescherming van Irakezen te beëindigen, is het belangrijkste besluit over het belangrijkste onderwerp dat op dit moment speelt bij het asielbeleid. Op grond van de drie criteria voor categoriale bescherming geeft de staatssecretaris aan dat deze vorm van bescherming van deze groep, zijnde 41% van de asielzoekers die naar Nederland komen, niet langer meer van toepassing is. Zij heeft er verder op gewezen dat uit de ambtsberichten van januari en juni blijkt dat de veiligheidssituatie in Irak is verbeterd. Ook heeft zij gezegd dat de UNHCR helpt bij vrijwillige terugkeer en dat er inmiddels 110 000 vrijwillig zijn teruggekeerd. Bovendien heeft zij gezegd dat andere Europese landen gedwongen uitzetten naar Irak. Zij komt op grond van dit alles tot de politieke conclusie dat de categoriale bescherming ten aanzien van Irak moet worden beëindigd. Ik ben het met haar eens. Kan dit niet gerealiseerd worden, dan heeft Nederland een groot probleem, aangezien het hierbij gaat om een belangrijk deel van de instroom van asielzoekers. Als die niet beheerst wordt, is dat voor het land een probleem. Als zij haar besluit niet door de Kamer heen krijgt, heeft zij bovendien zelf een groot politiek probleem. Ik hoop van harte dat het haar wel lukt, want het is goed voor het land.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Ten aanzien van Irak heeft de staatssecretaris aangegeven dat er wat betreft de veiligheidssituatie verbeteringen zijn waar te nemen, zonder dat ze echter worden onderbouwd. Het zijn mijns inziens hoogstens kleine verbeteringen. Verder heeft de staatssecretaris er op gewezen dat in alle ons omringende landen sprake is van een toenemende instroom van Irakezen. Derhalve is mijn conclusie dat er geen direct verband is tussen het gevoerde categoriaal beschermingsbeleid en de toenemende instroom van Irakezen. Dat betekent dat hierin niet de grond gelegen is om dat categoriaal beschermingsbeleid op te heffen. De drie criteria dienaangaande staan wat mij betreft nog volop overeind. Er is nog steeds sprake van een zeer zorgelijke situatie in Irak. Ik behoef maar te verwijzen naar de lijst van Amnesty International.

De staatssecretaris heeft verder gezegd bij voorkeur te kijken naar de landen die dicht bij Nederland liggen waar het gaat om het asielbeleid. Ik ben binnen tien minuten in België en Duitsland vanuit mijn woonplaats en ik kan haar zeggen dat deze landen op dit moment niet uitzetten. Alleen Zweden zet uit, noodgedwongen onder invloed van de toevloed van asielzoekers en het gebrek aan solidariteit. Wat er is gebeurd met de 60 mensen die inmiddels zijn uitgezet, is volstrekt onduidelijk. Het argument van de staatssecretaris ten aanzien van wat er in andere landen gebeurt, is wat mij betreft niet aan de orde. Ik blijf het dan ook onverantwoord vinden om het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak op te heffen. Ik zal daarover dan ook een uitspraak aan de Kamer vragen.

Ook de situatie in Congo is niet duidelijk. Ik ben van mening dat het onverantwoord zou zijn om de Tutsi’s gedwongen uit te zetten en te laten terugkeren. Dat geldt ook voor terugkeer naar Kinshasa omdat dit een volstrekt wankele basis is. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook dringend om haar besluit dienaangaande te heroverwegen.

De heer Van de Camp (CDA): Voorzitter. Ik zou graag nog antwoord krijgen op mijn vraag waar de Irakezen die hiernaartoe komen precies vandaan komen. Komen ze rechtstreeks uit Irak vanwege de veiligheidssituatie of komen ze uit Syrië, Jordanië of Zweden? Het is toch wel belangrijk voor het debat dat wij hier voeren om daar inzicht in te hebben.

De CDA-fractie kan instemmen met het beëindigen van het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak. Ik heb daarvoor vijf redenen. Ten eerste, wij gaan over naar een individuele afdoende bescherming. Ten tweede, er is een speciaal beleid voor een aantal kwetsbare minderheidsgroepen. Ten derde, wij zullen de solidariteit in de regio verhogen tezamen met de UNHCR en andere «relief organisations». Ten vierde, er is wel degelijk een binnenlands vluchtalternatief. Er wordt nu voortdurend over Centraal-Irak gesproken, maar er zijn wel degelijk veilige gebieden in het land. Ten vijfde, wij krijgen een betere Europese aanpak als het gaat om de terugkeer, waarbij ik ook verwijs naar de terugkeerconferentie die de staatssecretaris heeft aangekondigd.

Wat betreft Salah Sheekh blijf ik moeite houden met de uitspraak in relatie tot het uitputtingsvereiste. Ik neem aan dat de staatssecretaris er scherp op zal toezien dat het Hof dat niet een tweede keer doet.

Verder zie ik voortdurend spanning tussen een groepsbenadering en een individuele toets, maar, naar ik aanneem, komen wij daar op een later moment nog wel over te spreken.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. De staatssecretaris geeft met betrekking tot Irak aan dat zij toetst op drie criteria, te weten de ernst van het geweld, de rol van ngo’s en het beleid van andere EU-landen. Volgens haar zijn er structurele verbeteringen in Irak waarneembaar, maar geeft zij niet aan welke aanwijzingen daar voor zijn. In het ambtsbericht staat dat de veiligheidssituatie sterk verandert en fluctueert. In maart en april was er nog een enorme stijging van het aantal aanslagen en mensenrechtenschendingen. In mei en juni nam dat aantal weer wat af, maar dat kan aan het eind van dit jaar al weer anders zijn. Het lijkt mij dan ook dat de staatssecretaris te snel en te vroeg tot conclusies komt. Dat is al eerder gebleken bij categoriaal beschermingsbeleid. Ik ben bang dat wij volgend jaar wellicht tot een andere conclusie moeten komen en dat wij in de tussentijd verkeerde keuzes hebben gemaakt. In het noorden van Centraal-Irak, met name Kirkuk en Mosul, is volgens het ambtsbericht de situatie zelfs verslechterd.

Wat betreft de terugkeer uit de regio kan ik mij niet voorstellen dat er sprake is van vrijwillige terugkeer. Het is kiezen tussen twee verschrikkelijke kwaden. Deze mensen zitten in een uitzichtloze situatie omdat ze gewoonweg niet verder kunnen leven in bijvoorbeeld Syrië. Het ambtsbericht geeft verder aan dat ngo’s met name in Centraal-Irak zeer beperkt actief kunnen zijn. Mijn vraag is dus in hoeverre de staatssecretaris dat criterium heeft meegenomen.

Verder vind ik dat zij te weinig is ingegaan op het beleid in landen zoals België en Duitsland en dat zij zich te zeer richt op Zweden.

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar uitgebreide en degelijke beantwoording. In mijn eerste termijn heb ik heel expliciet gevraagd hoe er nu moet worden omgegaan met het willekeurig geweld waarvan nog steeds melding wordt gemaakt in het ambtsbericht. Het is op zich goed dat wij groepenbeleid gaan voeren, maar willekeurig geweld kan een ieder overkomen. Is dat geweld de laatste maanden zo teruggelopen in Irak dat geconcludeerd kan worden dat het daar in zijn algemeenheid wat veiliger is geworden? Volgens mij is dat een belangrijke vraag die beantwoord moet worden voor de argumentatie voor het opheffen van het categoriaal beschermingsbeleid.

Een andere vraag die ik had, ging over de Iraanse christenen. Ik zou heel graag een brief van de staatssecretaris krijgen over de uitvoering van mijn motie op dat punt.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De SGP-fractie steunt het besluit van de staatssecretaris om de categoriale bescherming voor Irak te beëindigen. Ik kan haar hiervoor helaas nog niet aan een Kamermeerderheid helpen, maar die komt wellicht nog wel. De reden voor onze steun is onder meer gelegen in de praktijk van andere landen. Als Nederland uit de pas loopt ten opzichte van andere landen kan dat betekenen dat Nederland een onevenredige aantrekkingskracht uitoefent. Ik schaam mij er niet voor om dat als een serieus argument te noemen. Wij hebben met die realiteit ook te rekenen. Daarnaast is belangrijk dat de veiligheidssituatie genoemd besluit rechtvaardigt. Mijn fractie heeft destijds wel de instelling van het categoriaal beschermingsbeleid voor Irak gesteund, maar wij steunen de staatssecretaris nu ook in haar besluit om dat beleid nu terug te draaien. Daarbij baseer ik mij ook op datgene wat in het ambtsbericht staat, namelijk dat er in de periode februari 2007 tot en met juli 2007 een extreme situatie was van vormen van geweld en gewelddadige incidenten. Dat is precies de periode geweest waarin het categoriaal beschermingsbeleid is ingesteld, om precies te zijn in april 2007. Daarna is de situatie verbeterd. Hoewel die nog steeds zeer ernstig is, is er wel iets relevants gebeurd in positieve zin. Daarbij vindt mijn fractie het van belang dat individuele toetsing blijft plaatsvinden en dat er specifiek beleid wordt gevoerd voor kwetsbare minderheidsgroeperingen.

Tot slot wil ik hierbij toch ook graag noemen dat het voor ons om een integrale benadering gaat, niet alleen vanuit Justitie maar ook vanuit Buitenlandse Zaken. Vorig jaar is bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken veel aandacht besteed aan de situatie in Irak en zijn initiatieven vanuit de Kamer gesteund om vluchtelingen daar te helpen. Die inzet behoort er dus ook geheel en al bij. Wij hebben het niet alleen over het vluchtelingenbeleid maar ook over het beleid dat wij overigens hebben om de ontwikkelingen in Irak te steunen en de verbeteringen aldaar daadkrachtig te ondersteunen.

Wat betreft Salah Sheekh ben ik het helemaal eens met de benadering dat de uitzonderingen op het uitputtingsvereiste zo beperkt mogelijk moeten blijven. Ik moet helaas wel constateren dat de bewoordingen van het arrest daar geen grond voor bieden.

De heer Spekman (PvdA): Voorzitter. Volgens mij kan ik tellen en is het overigens helemaal niet afhankelijk van mij of het besluit van de staatssecretaris een meerderheid haalt of niet. Los daarvan, ben ik nog niet overtuigd. Overigens moet ik constateren dat de heer Kamp ieder AO een ander onderwerp heeft dat volgens hem het allerbelangrijkste is van het asielbeleid. Eerst was dat de pardonregeling en de instroom. Gisteren waren het de illegalen en nu dit. Ik ben er trots op dat deze staatssecretaris er zit en dat zij mijn politieke kleur heeft. Ik steun haar 99 van de 100 keer, maar dat wil nog niet zeggen dat ik blind alles volg wat het kabinet bedenkt. Dat is ook nu het geval. Wij moeten hier een individuele afweging kunnen maken. Ik doe dat mede op basis van de informatie die ik krijg van de UNHCR, waarin deze bij brief van 8 september jl. aangeeft dat de stabiliteit en veiligheid in Irak nog niet gerealiseerd zijn en op landen zoals Nederland een beroep doet om bescherming te blijven bieden aan de mensen die uit Centraal- en Zuid-Irak komen. Ik beschouw de afweging die het kabinet heeft gemaakt als integer. Het is ook een afweging die je kunt maken. Wij hebben er eerder in de Kamer over gediscussieerd. Het was toen op het randje. Er lagen volgens mij twee verschillende moties op dit gebied. Ik zoek altijd naar tussenoplossingen. Daarom heb ik de staatssecretaris gevraagd naar de mogelijkheid van het vertrekmoratorium. Haar antwoord heeft mij evenwel teleurgesteld. In het beleid dat wij in Nederland voeren, zit een duidelijk onderscheid tussen het categoriaal beschermingsbeleid en het vertrekmoratorium. Ik zoek naar een weg waarbij duidelijk gewogen wordt dat een land als Zweden zijn beleid heeft aangepast, waardoor het risico bestaat dat Nederland wel erg aantrekkelijk wordt voor sommige mensen uit Irak. Tegelijkertijd vind ik het een redelijke tussenoplossing om de mensen die hier al zijn, bescherming te bieden op basis van de informatie van onder andere de UNHCR en op basis van de vreselijke berichten over willekeurig geweld dat nog steeds plaatsvindt in Centraal-Irak.

De heer Kamp (VVD): U kunt toch niet ontkennen dat wanneer in twee jaar tijd het aantal asielzoekers van 7000 naar 20 000 op jaarbasis stijgt en meer dan 40% van de asielzoekers die hier komen uit Irak komt, het een groot politiek probleem voor de staatssecretaris is als u haar in de steek laat als zij met een maatregel komt om dit tegen te gaan?

De heer Van der Staaij (SGP): Ik zou niet graag in twijfel willen trekken dat de heer Spekman kan tellen, maar ik zou hem wel willen voorhouden dat de partijen die de staatssecretaris tot nu toe expliciet hebben gesteund, te weten het CDA, de VVD, de SGP en wellicht de PVV, tezamen nog net geen meerderheid halen zodat het wel degelijk van belang is hoe de fractie van de heer Spekman hierover oordeelt.

De heer Spekman (PvdA): Ik tel ook de partijen die een andere mening hebben. Daarnaast heb ik een aantal partijen niet gehoord. En die heb ik ook meegeteld. Los daarvan, ik steun deze staatssecretaris door dik en dun en ik ben volgens mij ook niet degene die hier een motie van wantrouwen heeft ingediend waar overigens geen enkele steun voor was in de Kamer. Ik vind mevrouw Albayrak een voortreffelijke staatssecretaris maar dat neemt niet weg dat wij op basis van de beschikbare informatie en de criteria een afweging maken. Ik zoek naar een oplossing. Daarvan heeft de staatssecretaris gezegd dat er geen onderscheid gemaakt kan worden. Ik blijf derhalve zoeken naar oplossingen.

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Mevrouw Azough kan ik zeggen dat er voor Noord-Irak geen categoriaal beschermingsbeleid geldt.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik had het over het noorden van Centraal-Irak.

Staatssecretaris Albayrak: Dan heb ik uw vraag verkeerd begrepen. Ik dacht dat u doelde op de KRG-gebieden, waarvan het ambtsbericht zegt dat de algehele situatie daar nog steeds beter is dan in alle andere delen van Irak.

Wat ik de Kamer nu hoor doen, is eigenlijk op basis van dezelfde informatie, brieven en argumenten verschillende conclusies trekken. Ik snap de wens van de Kamer om maximaal in staat te zijn om een oordeel te vellen over de veiligheidssituatie, maar het lijkt zoals het nu gaat een beetje op de Europese Unie. Daar zit ik soms ook met landen aan dezelfde tafel die over dezelfde veiligheidssituatie tot een verschillend oordeel komen. Daarom is het zo belangrijk dat ik ambtsberichten mag gebruiken als deskundigenberichten en dat ik ook mag kijken naar andere bronnen. De UNHCR geeft aan zich over de gehele situatie zorgen te maken en meent dat daarom mensen beschermd moeten worden. Welnu, dat doe ik ook. Alleen, wij doen het niet meer categoriaal maar via individuele beoordeling. Er zijn heel veel Europese landen die dat doen, niet alleen Zweden maar ook Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. Vervolgens zegt de UNHCR de vrijwillige terugkeer te steunen. Ook wij vinden dat wanneer mensen terug willen, zij daarin gesteund moeten worden. Dat betekent dat er iets aan het ontwikkelen is. Het ambtsbericht zegt dat er verbeteringen zijn. De vrijwillige terugkeer komt op gang. Ik vind dat je degenen die op individuele gronden bescherming nodig hebben, altijd moet beschermen. Ik vind ook dat je solidair moet zijn met de regio en dat je dat bij voorkeur Europees moet doen. Mijn aanpak inzake Irak is niet alleen realistisch maar ook zorgvuldig. Ik spreek niet voor niets over het recht op terugkeer. Als wij niet oppassen geraken wij hier met z’n allen in een sfeer van: je beschermt mensen als je ze hier houdt. Volgens mij zijn deze mensen het meest gebaat bij een zorgvuldige, veilige en consequente terugkeer die maximaal gesteund wordt door landen die verantwoordelijkheid hebben genomen voor de tijdelijke bescherming. Het is belangrijk om die terugkeer zodanig vorm te geven dat die een bijdrage levert aan de stabiliteit in het land van herkomst. Van dat proces maakt het besluit om niet meer categoriaal te beschermen onderdeel uit, maar de andere onderdelen zijn evenzeer belangrijk. Een individuele beoordeling is voor veel mensen de facto een moratorium waarin hun individuele situatie bekeken wordt. Voor veel mensen zal dat betekenen dat zij in Nederland mogen blijven op individuele gronden. Voor andere mensen geldt dat zij terug zullen moeten. Dan vind ik dat wij hun het recht op terugkeer naar het land en de aarde waar zij vandaan komen, niet mogen ontzeggen. Dat je dat altijd zorgvuldig moet doen, is evident. De UNHCR heeft mijn coherent Irak-plan gesteund. Natuurlijk zegt de UNHCR ons te steunen als wij individueel willen beschermen en wij ons daar hard voor willen maken in Europa. Het gaat dus om een gefaseerde aanpak die realistisch en zorgvuldig is, waarbinnen stopzetting van het categoriaal beschermingsbeleid mogelijk is. Wij moeten het momentum gebruiken om nationaal en Europees te werken aan een plan waarbij gefaseerd wordt gewerkt aan de duurzame terugkeer die Irak zo hard nodig heeft om het land weer op orde te krijgen.

De heer Anker kan ik zeggen dat de brief over Iran de Kamer een dezer dagen zal bereiken.

Verder heeft hij gezegd dat er ten aanzien van kwetsbare minderheidsgroepen naast willekeurig geweld ook sprake kan zijn van gericht geweld.

De heer Anker (ChristenUnie): Bij gericht geweld is groepenbeleid meer dan logisch. Het vreselijke voorbeeld van een geestelijk gehandicapte die met een bomgordel om een gebouw in wordt gestuurd, is een uiting van willekeurig geweld. Ik vraag mij af hoe daarmee moet worden omgegaan ten aanzien van mensen uit Irak.

Staatssecretaris Albayrak: Hoewel het geweld willekeurig is, is er voor sommige minderheidsgroepen vanwege hun kwetsbare positie sprake van een onevenredig hoog risico op slachtofferschap. Die groepen hebben wij aangemerkt als kwetsbare groepen, bijvoorbeeld omdat ze bij de grotere gemeenschap geen steun kunnen vinden of omdat ze geen steun kunnen vinden bij de overheid daar waar anderen dat wel kunnen.

De heer Van de Camp heeft gevraagd hoe de instroom zich ontwikkelt. Hoewel mensen zeggen dat zij rechtstreeks uit Irak komen, leert de werkelijkheid van onze asielpraktijk dat je maximaal moet nagaan of zij toch niet via een ander land naar Nederland zijn gekomen. Komen zij bijvoorbeeld niet uit Griekenland dat wellicht mensen iets te gemakkelijk doorlaat omdat het weet dat wanneer de mensen daar geen asiel krijgen, zij wel naar Nederland of Zweden gaan? Dus een deel valt onder de instroom uit andere Europese landen waar wij de vinger niet achter kunnen krijgen. Nog belangrijker is dat op dit moment de situatie in de regio nog steeds aanleiding is voor doormigratie vanuit de regio. Dan kun je wel zeggen dat de situatie daar veilig is en dat mensen daar moeten blijven, maar je moet dat dan wel gepaard laten gaan met de solidariteitsaanpak die ik zo-even schetste, waaronder het blijven opvangen van de meest kwetsbaren in de Europese landen. Nederland doet dat al, waarbij het op jaarbasis gaat om 100 tot 125 Irakezen.

De heer Van de Camp (CDA): Ik zou hieraan de politieke vraag willen verbinden of het klopt dat de meeste Irakese asielzoekers die nu naar Nederland komen, niet rechtstreeks uit Irak komen.

Staatssecretaris Albayrak: Op het moment dat wij kunnen aantonen dat zij vanuit een ander Europees land komen, komt er een claim en gaan zij terug naar dat Europees land. Dit heeft alles te maken met de vraag of je in de asielprocedure het bewijs kunt leveren dat iemand in een veilig ander land heeft verbleven en daar asiel had kunnen aanvragen.

De heer Van de Camp (CDA): Dat begrijp ik, maar het feit of men wel of niet een Dublin-claimant is, is een kwestie die later in de procedure aan de orde komt. Dat kan men dan tegengeworpen krijgen. Het gaat mij er nu even om dat de indruk is dat de meeste asielzoekers die op dit moment naar Nederland komen, niet rechtstreeks zijn gevlucht uit de onveilige gebieden in Irak, maar uit Jordanië, Syrië of Zweden komen. Ik heb begrip voor ieders positie, ook humanitair, maar het gaat hier wel om feiten.

Staatssecretaris Albayrak: Ik heb reeds gewezen op het aantal van 4,5 miljoen vluchtelingen, met name in de regio. Dat proces heeft zich voor een belangrijk deel al voltrokken. Het aantal mensen dat vlucht voor de feitelijke onveiligheid in Irak neemt gestaag af. Dus ik denk dat wij vooral te maken hebben met iets waarvoor ik al anderhalf jaar geleden in Europa aandacht heb gevraagd maar op dat moment de handen nog niet op elkaar kreeg, namelijk de doormigratie uit de regio. Die is mijns inziens een belangrijke veroorzaker van de vluchtelingenstroom naar West-Europa, ook getuige het feit dat landen in de periferie, zoals Spanje en Griekenland, nog steeds grote aantallen mensen aantreffen uit de regio Irak. Ik kan mensen alleen terugsturen naar andere Europese landen, omdat wij daar afspraken over hebben. Ik kan ze niet terugsturen naar Syrië of Jordanië als zij daar eerder in een vluchtelingenkamp hebben gezeten.

De heer Spekman (PvdA): Dit is van deze hele discussie vandaag het meest valide argument. Ik heb geen behoefte aan het opvangen van mensen die eerder gevlucht zijn vanuit Irak naar Jordanië. Voor die mensen is het categoriaal beschermingsbeleid ook niet bedoeld. Dus ik heb daar meer vastigheid voor nodig, in ieder geval meer dan speculaties of zij al dan niet uit Irak komen.

Staatssecretaris Albayrak: Als wij mensen hier toelaten op basis van het categoriaal beschermingsbeleid zonder ze terug te kunnen sturen naar een van de Europese landen, nemen wij aan dat ze ofwel uit Irak komen ofwel uit de regio. Voor de consequentie maakt het niet zo veel uit. Het afnemend aantal mensen die rechtstreeks uit Irak vluchten, is een gegeven. Hoe dat zich vertaalt in stromen naar Nederland, is iets waar je nooit een vinger achter krijgt. Dat kun je niet met absolute aantallen aangeven. Het aantal van 50 000 mensen dat uit de regio teruggaat naar Irak is ook een feit. Het aantal mensen dat uit die regio asiel aanvraagt in West-Europa ligt daar onder. Dat is ook een feit. Dat hele samenspel maakt dat ik zeg dat wij een aantal dingen tegelijk moeten doen. Wij moeten dat proces van terugkeer ondersteunen. De situatie in Irak gaat heel gestaag de goede kant op, hoewel ik de laatste ben die zal zeggen dat het daar zo veilig is dat al die 4,5 miljoen mensen morgen terug kunnen en moeten. Het is wel een proces dat wij met ons beleid kunnen stimuleren, ook door stopzetting van de groepsgewijze bescherming op dit moment. Mevrouw Azough heeft eraan gerefereerd dat in het ambtsbericht staat dat ngo’s met name in Centraal-Irak zeer beperkt actief kunnen zijn en heeft mij gevraagd in hoeverre ik dat criterium heb meegewogen. Ik heb eerder in mijn betoog al aangegeven welke afwegingen ik hierbij heb gemaakt. Ook bij de UNHCR staat men dagelijks voor het dilemma wat betreft de vraag hoe terugkeer ondersteund kan worden, terwijl inhoudelijk het standpunt is dat vooral categoriale bescherming moet worden gegeven. Het plaatje rond de ngo’s is dus iets genuanceerder dan mevrouw Azough nu schetst.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Beuker


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven